Ludger, zijn kerkje en het museum Smedekinck in Zelhem.
Samenstelling. Harry Somsen.
Historie.
Na de doop van de Frankische koning Clovis (496) in Reims door bisschop Remiqius, begon het christianiseren van de Franken, eerst ten zuiden van de taalgrens in België. De daar wonende Franken werden geromaniseerd. Tientallen jaren later verspreidde het christendom zich in de noordelijke delen van het Frankenland tot aan de Rijn. Zendelingen als Amandus en Bravo trokken door deze streken. De Franken kregen politieke en militaire steun van de hofmeiers, de eerste ministers, die in feite de macht uitoefenden. Zo’n Frank was ook Lambertus (635-705), de bisschop van Maastricht, vriend van Willibrord en missionaris onder de heidense Toxandrieës, die in Luik vermoord werd. De moord was het gevolg van een ruzie tussen Pepijn 2e van Herstal en Lambertus die het overspelige gedrag van Pepijn 2e met Alpais veroordeelde en die hem op zijn huwelijksontrouw wees (Dat had hij niet moeten doen!). Al snel na zijn dood werd hij in Luik als martelaar vereerd. Zijn opvolger Hubertus kreeg twaalf jaar later een ingeving om Lambertus die in Maastricht begraven was, naar Luik over te brengen en te verheffen. De verheffing vond plaats op 31 mei 716 of 718 en gold in die tijd als een heiligverklaring. Op de heiligenkalender werd zijn naamdag op 17 september gezet. Op deze kerkelijke heiligendag werden in Zelhem de honing- en tinsgelden betaald (belasting) en een markt gehouden, die later uitmondde in de Zelhemse kermis. Meer informatie over Sint. Lambertus, in het boek 12 Eeuwen Lambertikerk, hoofdstuk 1 en 2 door Gerrit Rijsdorp, te lezen op deze website onder de Marken om Zelhem.
Gedreven door een tomeloze ambitie, streefden de Karolingische machthebbers naar een Frankisch rijk dat zich, als waardig opvolger, zou kunnen spiegelen aan het Romeinse Rijk. Om dit te bereiken vielen ze hun Friese en Saksische noorderburen aan, die in reactie hierop de noordelijke grensstreek van de Franken onveilig maakten. De bastaardzoon van hofmeier Pepijn 2e (ovl. 714), Karel Martel, wist later de omgeving van Utrecht en Salland te veroveren. Een van zijn zonen, hofmeier Pepijn 3e, liet zich in 751 als eerste Karolinger tot koning zalven en veroverde daarna nog meer Saksisch grondgebied.
Het rijk van Karel de Grote had omstreeks het jaar 800 zijn grootste omvang. Het liep van de rivier de Ebro tot aan de Elbe, van Friesland tot aan midden Italië. In het jaar 800 verhief Paus Leo 3e ( 795-816) Karel de Grote tot keizer, als dank voor de Frankische hulp in de strijd tegen de Longobarden. Deze machtsuitbreiding zorgde voor een centraal bestuur en een grote economische en culturele bloei, de zogenaamde Karolingische Renaissance. Zijn rijk verdeelde hij naar Romeins voorbeeld in territoriale eenheden, waarvan hij het bestuur toevertrouwde aan zijn getrouwen. Het schriftelijk vastleggen van rijkswetten werd gedaan door monniken van de door hem aangehangen katholieke kerk. Deze monniken kregen hierdoor belangrijke administratieve posities.
Het Frankenrijk van Karel de Grote.
Karel de Grote verdeelde in 777 het door hem veroverde Saksische gebied in een aantal missiedistricten. Hij kondigde een wet af in 782, “Capitulatio de Partibus Saxoniae”. Op het weigeren van het doopsel of het plegen van misdaden tegen de katholieke kerk of haar vertegenwoordigers, ( = de missionarissen), zou voortaan de doodstraf staan! De bekeerlingen moesten speciale kerkbelastingen betalen en kregen de verplichting om de kerk te onderhouden. Een verdere kerkelijke herindeling voerde hij vanaf 785 door, waarbij hij het definitief veroverde Saksenland opnieuw in missiegebieden verdeelde. Het westelijk deel van het voormalig Saksenland vertrouwde hij in 792 toe aan Ludger.
Beeltenis van Karel de Grote.
Wurssing.
Wurssing, bijgenaamd Ado, was een rijke Friese landeigenaar die nauwe relaties met het koningshuis onderhield en getrouwd was met Adalgard. Hun zoon Tiadgrim en zijn vrouw Liafburg werden later de ouders van Ludger. Zij woonden aan de oever van de Utrechtse Vecht, waar zij later een kasteel omringt met een slotgracht hadden. Wurssing was een pro-Frankische en pro-christelijke Fries. Hij kwam in 689 in conflict met de hofmeier Redbad, die hem zijn erfgoederen ontnam. Deze erfgoederen van Wurssing lagen in de Vechtstreek; Werina of Werinon in het noordelijke deel (bij Muiderberg ), Attinghem ( in de buurt van Breukelen) en Suecsnon bij (Zuilen). Wurssing vluchtte naar het zuiden naar Pippijn‘s 2e zoon Grimoald, die hertog van de Franken was. Later na de verovering van Utrecht en Holland door Karel “Martel” of “Strijdhamer” (718) een broer van Grimoald en de grootvader van Karel de Grote, kwam Wurssing zelf weer in het bezit van zijn erfgoederen. Hij vestigde zich weer, onder gewapend escorte van Frankische troepen, op één van zijn erfgoederen in Zwesen, het latere Zuilen bij Utrecht en Attinghem, de latere geboorteplaats van Ludger.
De hofmeier Redbad had inmiddels zich weer met Wurssing verzoend en Wurssings zoon Tiadgrim ging in 713, ongeveer 20 jaar oud, naar het hof van Redbad, omdat het gebruikelijk was, dat jonge edelen en landeigenaren in het huis van een vorst verder werden opgevoed. In Utrecht had Willibrord, die gestudeerd had bij de bisschop Wilfrid in York en door de paus tot aartsbisschop van de Friezen gewijd, al twee kerken gebouwd en een Domklooster. Dit was het oudste centrum van de Angelsaksische zending op het vasteland en is van grote betekenis geweest.
Het is in 716 dat Winfrid, die weldra Bonifatius zou heten, voor het eerst met de boot in ons land aankwam bij Dorestad, nu Wijk bij Duurstede. Bij de aankomst van Winfrid waren in het door de Franken heroverde deel van West Friesland veel kerken verwoest. Winfrid ging nog naar Utrecht waar Redbad zetelde, om met hem te praten, maar zag al snel in dat hij nu weinig kon doen. Winfrid vertrok teleurgesteld weer naar Engeland.
De Vechtstreek was tot 718 hoofdzakelijk nog Fries gebied, dat in 719 overging in de Frankische handen. Tijdens de regeerperiode wil Pippijn 2e ook het gebied waar het evangelie was verkondigd aan het Rijk binden. Daarvoor gaf hij Willibrord een landgoed bij Echternach om een klooster te stichten en werd Willibrord in ±700 tot Aartsbisschop der Friezen gewijd. Willibrord kreeg Utrecht als zetel voor zijn bisdom aangewezen. Pippijn 3e schonk het tiende deel van het koninklijk bezit en ook van alle inkomsten binnen het verzorgingsgebied van de Utrechtse kerk, speciaal voor het onderhoud van de daar werkende missionarissen. Dit stond los van de kerkelijke tiend die pas Willibrord. later ingevoerd werd en betrekking had op de opbrengsten uit de landbouw en veeteelt. Op deze wijze en door andere schenkingen werden vele kerken en kloosters rijk.
Houten relief met Bonifatius, met kruis en zijn attribuut (doorgestoken evangelieboek) en drie steden, Dokkum,Fulda en Mainz.
Bonifatius kwam terug om Willibrord te helpen bij de bekering van de Friezen van 719-722 van Woerden tot Velzen. In 721 verzoekt de 63- jarige Willibrord aan Bonifatius om hem als bisschop in het West Friese deel te helpen, maar Bonifatius wijst dit af en vertrekt naar Duitsland om daar zijn werk te doen. Regelmatig keert Bonifatius terug naar de landgoederen van de edelman Wurssing en zijn oudste zoon Tiadgrim en diens vrouw Liafburg in Attinghem, dit om tot rust te komen. In 742 (het zelfde geboortejaar als Karel de Grote), wordt daar Ludger geboren als oudste zoon van een gezin dat later nog een zoon Hildegrim en vijf dochters zouden krijgen. Bij het opgroeien raakt Ludger onder de indruk van Bonifatius en gaat hem als voorbeeld zien. Inmiddels is de 81 jarige Willibrord in 739 in zijn abdij in Echternach overleden en ook daar begraven. De goederen die Willibrord in zijn leven ten geschenke gekregen had, gaf hij als erfenis aan dit klooster.
Pippijn 3e
In 743 werkten de heersers, Karloman en Pippijn 3e ( de vader van Karel de Grote) en andere edelen nauw samen met Bonifatius, die zeer hoog gestegen was en met pauselijk legaat het bekeringswerk leidde. Karloman heeft Bonifatius opgedragen om een nieuwe bisschop over Utrecht aan te stellen na de dood van Willibrord. Deze bisschop, de Angelsaks Wera leefde echter nog maar een aantal jaren en in 753 stelde Bonifatius de Angelsaks Eoba aan als bisschop van Utrecht. In 753 mag Ludger met zijn vader en de bisschop Bonifatius mee naar Utrecht waar Bonifatius met zijn inmiddels witte haren, zal preken in de kerk. In de ene hand hield hij zijn staf en met de andere zegende hij de mensen. In deze dienst laat de jonge Ludger zich ook door Bonifatius zegenen, hetgeen Ludger zijn hele leven niet is vergeten en besloot op dat moment dat hij ook bisschop wilde worden.
Ludger naar de Domschool in Utrecht.
In het voorjaar van 754 gaat de 80-jarige Bonifatius nog éénmaal op pad naar het noordelijke deel van Friesland. Hij maakt de tocht met een vijftigtal medewerkers onder wie de nieuwe bisschop Eoba van Utrecht. Bij zijn aankomst in Dokkum wordt Bonifatius samen met 48 van zijn gezellen door een bende heidenen vermoord op 5 juni 754. De ontsteltenis was groot in de regio Utrecht en ook op het landgoed van de oude edelman Wurssing, waar Bonifatius zoveel geweest is en zijn reisverhalen vertelde over de tocht naar Rome. Deze verhalen hebben op de 12- jarige, leergierige Ludger een grote indruk gemaakt. De verhalen hebben bijgedragen aan de keuze die Ludger maakte, in plaats van thuis de landgoederen te besturen, door de wereld trekkend, God en het geloof te dienen en onder de Ludger naar de Domschool in Utrecht. heidense broedervolken het christendom te prediken.
Ludger.
De edelman’s zoon Ludger, ook wel Ludgerus of Liudger genoemd, wilde toen hij 13 jaar was voor priester leren en zijn vader Tiadgrim bracht hem naar Utrecht, waar hij tussen 755 en 767 theologie studeerde aan de Utrechtse domschool St.Martinus van de Frankische abt Gregorius. Deze werd bijgestaan door de wijbisschop Alubrecht. De leerlingen kwamen uit diverse landen en moesten daarom vreemde talen spreken. De boeken waren in het Latijn geschreven, een vertaling van de Hebreeuws geschreven bijbel. Ludger was een ijverige leerling. In 768 mocht hij met een rondreizende priester mee naar York, waar ook Willibrord en Bonifatius gestudeerd hadden, naar de Bonifatius naar Dokkum. beroemde hogeschool van Alcuïn en leefde al studerend het leven van een monnik. Hier heeft hij vele vriendschappen gesloten, o.a. met Alcuinus, zijn leermeester, de latere secretaris en raadsman van Karel de Grote. Deze vriendschap is hem later goed van pas gekomen. In 772 komt hij, als diaken gewijd, naar zijn vaderland terug. Daarna werkte hij vier jaren bij het Bisdom Utrecht als leraar op zijn oude school. De school was gewijd aan St. Martinus.
Bonifatius naar Dokkum.
Naar Deventer.
In 776 is de leraar Ludger al even de IJssel overgestoken in opdracht van bisschop Alberik van Utrecht, om de Saksische heidenen het evangelie opnieuw te brengen. Het Saksenland, waar de mensen in kleine houten huizen samen met het vee woonden en leefden van de opbrengst van hun kleine stukje grond, was van de IJssel tot de Weser in Duitsland. Zij hadden het kerkje van Lubuïnes in Deventer na zijn dood in brand gestoken. De angst voor de straf van de oude Goden en in het bijzonder de dondergod Donar was nog groot en daarom werd de kerk met de grond gelijkgemaakt, zodat de plek niet meer te herkennen was. Dit kerkje was in ± 771 opgebouwd door Lebuïnes.
Fresco van Lebuïnes.
Lebuïnes was als missionaris uit Engeland overgekomen en had zich bij het Bisdom Utrecht gemeld voor de evangelisatie en is na zijn dood in het kerkje begraven. Ludger zorgde voor de herbouw daarvan in 776 en heeft er voor gezorgd dat Lebuïnes herbegraven werd in het tweede kerkje. Daarna werd de kerk ingewijd. Lebuïnes ( in het Angelsaksisch Liafwin) heeft maar 6 jaar in Nederland gewerkt en is in 773 overleden. Lebuïnes is nog steeds de schutspatroon van Deventer, met als gedenkdag 12 november.
Priester Ludger.
Het zendingswerk van Ludger begon pas echt, na zijn wijding op 35- jarige leeftijd tot priester. Deze wijding was op 7 juli 777 in de Dom van bisschop Ricolf in Keulen. Het missiewerk vanuit Utrecht hangt nauw samen met dat van Bonifatius “ De Apostel van Duitsland” en eerste aartsbisschop van Mainz, die veel gewerkt heeft rondom het klooster in Fulda, waar hij ook begraven is. Het klooster in Fulda was aan het eind van de 8e eeuw het rijkste klooster uit die tijd, met ruim 15000 hoeven als bezit!
St. Ludger
Reizende Ludger.
Gedurende zeven jaren trok Ludger door Friesland. Ten tijde van de tweede grote opstand van de Saksen uit de omgeving van Osnabrück en het Munsterland. De Friezen in het noorden sloten zich aan bij de aanvoerder Widukind, die Dokkum veroverde, de kerken plat brandden en de mensen verbood om in Jezus te geloven. Ludger keerde in 784 terug naar het veilige Utrecht. Vandaar uit begon hij aan zijn grote reis naar Rome en Monte Cassino waar hij, samen met zijn broer Hildegrim, die ook priester geworden was, en zijn leerling Gerbert, ruim twee en een half jaar in het Benedictijner klooster verbleef. In 784 bezoekt Ludger eerst Paus Hadrianus 1e in Rome, die hem als blijk van waardering over zijn werk, relieken (stukjes heilige beenderen) schenkt in een mooie ronde ivoren doos om deze, of een deel daarvan, in het altaar van de door hem te stichten kerk of klooster, te plaatsen. Ludger belooft dat hij ze altijd bij zich zal dragen. Zijn grote wens is een Benedictijner klooster te stichten, waar hij de relieken een blijvende plaats in het altaar kan geven.
Daarna gaat het drietal verder naar het zuiden, naar het klooster van de heilige Benedictus die het 300 jaar daarvoor gesticht had in Monte Cassino. Als monniken levend en de liederen lerend, die in dit klooster gezongen werden, beleefden zij een fijne tijd en verzamelden vele van deze liederen, die heden ten dage nog gezongen worden, voor hun terugreis.
Foto: Klooster Monte Cassino
Widukind.
In 785 met Kerstmis werd Widukind, de aanvoerder van de Saksen na zich bekeerd te hebben tot het christendom, in Attigny gedoopt samen met zijn rechterhand Abbio. Deze belangrijke doop maakt de weg vrij voor het zendingswerk van Ludger.
Widukind. Bron o.a: De Achterhoekse lappendeken, door G.J. Hans. (1ste hoofdstukken)
Widukind was in 779 bij Bocholt verpletterend verslagen door Karel de Grote, zodat het Saksenland open lag voor de prediking van het evangelie. Hierop schreef Karel de Grote aan de Paus, dat nu het gehele Saksische volk christelijk geworden was. Latere volksopstanden in 841 hebben bewezen dat het gewone volk toch naar het oude geloof van hun voorouders terug verlangde. Het is Ludger nooit bevallen dat Karel de Grote de mensen dwong om Christen te worden. Wie Jezus wilde volgen moest daar vrij over beslissen kunnen volgens Ludger. Hij leerde de Friezen het ”Onze Vader” en de geloofsbelijdenis.
Karel de Grote.
In 786 heeft Ludger Karel de Grote (742-814) ontmoet in het klooster van Monte Cassino. Voordat zij terugkeerden, benoemde Karel de Grote Ludger tot missionaris over vijf Gouwen in Oostelijk Friesland; Humsterland, Hunzingo, Fivelgo, Eemsgo en Federgo ten oosten van de Lauwers en over de Eems. Ludger kreeg van Karel de Grote het klooster Lothusa in Belgisch Brabant als leengoed met alle bijbehorende kerken, hoeven en dorpen, om met deze opbrengsten zijn werk te kunnen doen en ook zijn medewerkers te kunnen ondersteunen. Op zijn terugweg ging Ludger via Worms om de bisschopswijding op 13 juli 787 van zijn vriend Willehad bij te wonen. Willehad kreeg het Bisdom Wigmodia ( Bremen) toegewezen. Ludger had zijn vriend Willehad leren kennen toen zij samen door de Groninger Ommelanden en het westen van het Duitse Ostfriesland trokken.
Troon van Karel de Grote in de Dom van Aken.
Bernlef.
In deze periode leert Ludger Bernlef kennen, de al 3 jaar blinde zanger en verhalen verteller. Ludger gaat met Bernlef naar een kapel om de biecht af te nemen. Bernlef biechtte al zijn zonden en Ludger maakte het kruisteken. Daarna hield Liudger zijn hand voor de ogen van Bernlef en vroeg: “kun je mijn hand zien?” Voorzichtig Troon van Karel de Grote in de Dom in Aken. opende Bernlef zijn ogen en zag de hand van Ludger. En hoe heet dit dorp? “Warfum! Het is Warfum.” Kun je de huizen er in zien? Dan dank God daarvoor, want die heeft jou het licht er in gegeven. Ludger predikte in de zomer en gaf les in de winter. In 791 ging Ludger naar Helgoland om daar zijn zendingswerk te doen. In 792 kreeg Ludger opnieuw te maken met een grote opstand en moest het noorden verlaten, maar Bernlef bleef omdat de Friezen niet wisten dat hij gedoopt was. Bernlef was diep gelovig en doopte in opdracht van Ludger 18 kinderen die in stervensgevaar verkeerden, waarvan er slechts 2 in leven bleven. In deze tijd weigerde Ludger het verzoek van Karel de Grote om bisschop van Trier te worden, na het overlijden van bisschop Wiomad in Trier. Als bisschop van Trier kon hij zich niet meer om zijn Friese volk bekommeren en dat wilde hij niet. Ludger schreef Karel de Grote terug dat hij het een hele eer vond, maar toch liever zijn zendingswerk voortzette. Ludger nam even de tijd om zijn herinneringen op papier te zetten en schreef een biografie over zijn leermeesters Bonifatius en Gregorius.
Ludger en Bernlef.
Nieuw missiegebied.
In 792 wijst Karel de Grote het westelijke deel van Saksenland, onze Achterhoek en Westfalen als missiegebied toe aan de inmiddels vijftig jarige Ludger.
Ludger trok met zijn gezellen te voet, te paard, en misschien ook een enkele keer per boot, door het onherbergzame Saksenland waarbij hij zijn draagaltaar en miskelk mee nam. De IJssel was de grens tussen het Saksenland en het Frankische gebied. Vanuit de bestuurspost in Brummen stak hij de IJssel over om zijn missiewerk in de Achterhoek te beginnen. In de IJsselgouw had hij vele vrienden waarvan hij bezittingen (gronden en rechten) had gekregen.
Woongebieden Franken en Saksen.
Graaf Wrachar Brunharszoon geeft op 9 oktober 794 omwille van zijn “zielenheil” een stuk land en een akker aan Ludger, gelegen in “het Hof Withmundi”. Een strook grond tussen de monding van de Baaksebeek en Bronsbergen. Daar bouwt Liudger zelf een kerkje ter ere van ’relikwieën van de Heilige Verlosser’ (Ludger beschikte over relikwieën). Dit kerkje werd vernoemd naar St.Salvator en werd gebouwd aan de westoever van de IJssel, ten westen van het huidige Wichmond. Ludger zal dit kerkje in zijn leven nog vier of vijf keer bezoeken. Doordat de meanderende IJssel de grond onder het kerkje wegspoelde, stortte het in en werd op deze plaats niet meer herbouwd. Volgens de archivaris van Zutphen zijn er twee kerkjes gebouwd. De resten van dit 2e kerkje zijn in ± 1600 voor een ton bier verwijderd, omdat het in de vaarweg stond van de IJssel. Op de oostelijke IJsseloever werd twee eeuwen later, in het kerspel Steenderen, een nieuwe kerk gesticht om het missiewerk, waar in Wichmond mee begonnen was, verder uit te breiden. Ook komt Ludger in het bezit van vier akkers. (Het latere Vierakker!)
Eigen kerk.
Ook een grootgrondbezitter, de vroonheer (de heer van het domein), een adellijk persoon of een klooster kon op zijn of hun landgoed voor de onderhorigen en andere belangstellenden een kerk stichten. Er wordt aangenomen dat hierna de zgn.”saallanden” zijn ontstaan. In beslag genomen nederzettingen en woeste gronden werden verdeeld, een hoeve gebouwd met in het hart het woonhuis, de “sala”, de zaal. Op deze manier moeten bij de sala en de kerkjes de meeste dorpen en buurtschappen zijn ontstaan, Deze vroonheren zagen het kerkje, meestal niet meer dan kleine houten schuurtjes, als eigendom, als een deel van hun vermogen en vroegen voor een bezoek hieraan een klein geld bedrag. De tienden die in de parochie worden opgebracht, kwamen aan de eigenaar van de kerk ten goede. De bisschop kreeg geen inspraak bij het aanstellen van de priester. Hierdoor ontstonden de begrippen patronaatsrecht en collatierecht. Bij het patronaatsrecht was het aan de kerkeigenaren voorbehouden om de kandidaten voor te dragen bij de kerkelijke overheid die de benoeming zou moeten verrichten. Het collatierecht maakte het mogelijk dat de eigenaar zijn kandidaat nog voor de kerkelijke benoeming in het bezit stelde van de kerkgoederen, waardoor de kerk geen andere keuze had dan de benoeming te accepteren. De steun, die dit systeem voor de kerstening betekende is enorm geweest. Aangezien eigen kerken tot het particuliere vermogen gerekend werden, konden ze geruild, verkocht of weggeschonken worden. Vaak schonk men een dergelijke kerk aan een geestelijke instelling. Bijna alle kerken uit de Karolingische tijd zijn later door de particulieren aan bisschoppen en kloosters geschonken.
Opening Ludger standbeeld op 29-03-2009. Foto: H.M. Somsen.
Ludger komt in Salehem aan.
De Zelhemse kerk is door Ludger zelf gesticht en was een oerparochie. Na Zelhem trok Ludger, predikend, kerkjes, parochies en kloosters stichtend naar Winterswijk, Bocholt, langs grote oerbossen en veengebieden naar Coesfeld, Nottuln (800), Billerbeck (Pfarrkirche St. Johannes der Täufer) en Munster. Met behulp van Keizer Karel stichtte hij het klooster in Werden aan de Ruhr, ten zuiden van Essen. Men noemt Liudger hier in deze streek wel de “Westfälische missionaris”. Eerst gaat Ludger in 792 naar een nederzetting aan de Aa, die toen de naam Mimigernaford ( Munster) droeg, om centraal in het Saksenland een klooster te bouwen op de Horsteberg, waar de kloosterlingen met elkaar kunnen wonen, bidden en werken. Van hieruit kan de blijde boodschap verder uitgedragen worden. Na het klooster “monasterium” komt er ook een school. Deze door Ludger gestichte school bestaat nog en heet nu het Paulinum gymnasium in Munster. Ludger wilde naast deze school, een bibliotheek en een kerk bouwen, deze kerk is opgedragen aan Paulus. Ludger wilde van deze school een opleidingscentrum maken zoals in Utrecht en York om hier zijn priesters op te kunnen leiden voor zijn te stichten kerken. Zijn missie was succesvol, in 805 werd de parochie tot bisdom verheven en hij zelf in Keulen tot bisschop gewijd.
Kopergravure Abdij Essen Werden.
Ludger gaat naar Werden.
Ludger zakt in 799 met zijn helpers af naar de bovenloop van de Ruhr bij Werethium (Werden). Hier op de grens van het Franken- en Saksenland begint hij aan zijn grootste wens, om een Benedictijnenklooster te stichten. Ludger had al in 796 aan de oever van de Rurh land en in 799 ontvangt hij een groot oerbosperceel. Volgens de legendes zijn na een gebed van Ludger de bomen uit dit bos, waar het klooster moest komen, in de nacht vanzelf omgevallen. Toen was er plaats genoeg en het bouwhout lag erbij. De bouw van het klooster gaat snel. In 799 kunnen de eerste monniken hun intrek nemen en op 1 mei 801 kan Ludger een deel van de relieken, die de paus hem destijds schonk, in het altaar van de nieuwe kerk leggen, die dan nog niet klaar is. Deze plek bevalt Ludger wel en op een dag zegt hij “In de schaduw van deze bomen wil ik begraven worden”.
|
|
Kloosterkerk Essen Werden
|
Miskelk
|
Ludger gaat weer naar Salehem.
Hierna vertrekt Ludger snel met zeven helpers richting Salehem (Zelhem) en Attinghem in de Utrechtse Vechtstreek, naar zijn ouders en zijn zuster Heriburg. Hij wil vragen op één van hun landgoederen Werinon ( bij Muiderberg), een klooster te stichten. Onderweg gaat hij eerst naar Helmbald in het Frankische Gooi van Widapa (in Villa Salehem), die hij dat jaar voor de tweede keer bezoekt. Deze koningsvrije landeigenaar had Ludger een stuk land of ‘bijvang’ geschonken maar wilde daarop terug komen, zo lezen wij in een oorkonde die afkomstig is van het klooster van Werden bij Essen en bewaard wordt in het archief te Leiden. Deze gift was bedoeld voor de relikwieën van Sint Salvator ofwel de Verlosser in Withmundi, zoals Wichmond toen heette. De relikwieën moesten nog in een kerk geplaatst worden. De kerk was nog niet gereed, maar werd kort daarna in 801 ingezegend. Priester Frithuardus is daar vermoedelijk de aangestelde zielzorger.
De oorkonde.
De oorkonde.
De vertaling van deze Latijnse tekst luid: Zoals bij al zijn buren bekend is, heeft Helmbald, de zoon van Heribald, aan de (Kerk van de ) Relikwieën van de heilige Verlosser, in beheer bij abt Liudger, met het oog op zijn zielenheil afgestaan het eigendom dat hij, Helmbald, als erfelijk bezit en in gemeenschap met zijn naaste verwanten door eigen arbeid en met hulp van zijn vrienden verkregen en ontgonnen heeft. Het ligt op de plek, genaamd Widapa, op het landgoed Salehem. Later heeft hij gevraagd het vruchtgebruik van de helft van dit eigendom te mogen ontvangen gedurende de dagen van zijn leven en dat van zijn zoon, en wel voor een halve solidus per jaar, te betalen op de paasdag aan de bovengenoemde ( Kerk van de) Relikwieën, te deponeren op de zelfde plaats ten behoeve van de verlichting. Ik, abt Liudger, heb dienovereenkomstig gehandeld. Ik heb hem de helft van het eigendom ter beschikking gesteld, op voorwaarde dat gedurende de dagen van zijn leven en dat van zijn zoon de goederen de oorkonde. die tot dat eigendom behoren, zouden worden verbeterd en dat het ongedeeld en zonder tegenspraak na hun heengaan in het bezit van bovengenoemde (Kerk van de) Relikwieën in verbeterde toestand zou terug keren, om te worden gebruikt door de dienaren van God, die verwaardigd zijn om nadien zorg te dragen voor de (Kerk van de) Relikwieën, onder de zegen van de Heer, er over te waken. Deze verklaring is in het openbaar afgelegd op de plek genaamd Widapa op 8 mei in het drieëndertigste jaar van de roemrijke koning Karel. Ik abt Ludger, heb haar ondertekend. Zegel, priester Garusalim, zegel klerk Hardgerus, zegel klerk Vulgerus, zegel klerk Guntbertus, zegel klerk Bocco, zegel klerk Gerfrid, ik Wambertus heb onderschreven.
Widapa.
De naam Widapa zegt iets over de toestand van de bedoelde plaats. De naam is samengesteld uit ‘wid’ of wijd en het Frankische woord ‘ápa’, dat water betekent. Hiermee is bedoeld het plassengebied tussen Wichmond, Hengelo en Baak, dat in de wintertijd door de IJssel onder water liep. De grond Widapa is gelegen achter autobedrijf Wassink aan de Banninkstraat 24 in Hengelo. Op deze historische plek staat een monument ter herinnering aan deze akte.
Het Widapa monument. Ontwerp: J. de Gelder. Foto H.M.Somsen.
De oprichting van de kerk in Zelhem.
Ludger heeft in deze periode (± 805) na het kerkje van Wichmond, in Salehem op een stuk geschonken grond een kapel gesticht van ongeveer vijf bij zeven meter, welke hij wijdde aan St. Lambertus. Hier bekeerde hij de eerste Zelhemmers en zo zien wij Ludger voor zijn kerkje staan onder een boom. Er is een doopdienst, Ludger zal na de prediking een aantal bekeerlingen dopen. Aan elke dopeling stelt hij vermoedelijk de verplichte doopvragen uit de Utrechtse doopbelofte;” Forsache tu diabolae?” het antwoord van de dopeling is; “Ec forsache diabolae”. Daarna de volgende vraag; “Gelobis tu in Godt almechtigun Fadaer?” waarop de dopeling antwoordt; “Ec gelobo in Godt almechtigun Fadaer”. Men moest Wodan (de doden geest) en Donar (de donder god ) afzweren en alle andere Germaanse goden. De geloofsijver was groot van Ludger en op zijn prediking werd menig ruwe Saks Christen, zij het met het zwaard van de keizer op de achtergrond.
De oerkerken.
De kerken van Wichmond en later die van Zelhem en Winterswijk, in het Nederlandse deel van het Saksenland, zijn door Ludger zelf gesticht en Zelhem was met Wichmond het meest westelijk gelegen oerkerspel, gesticht rond een kerk van de abdij van Werden waarvan de abt het collatierecht bezat. De parochie van Zelhem, die als vooruit geschoven post van het bisdom Munster verkeerde, raakte betrokken bij een afsplitsing die leidde tot het ontstaan van de dochterkerken Hengelo (Remigius), Varsseveld (Laurentius) en Silvolde (Mauritius). Zij werden in 1152 voor de eerste maal als kerspelen genoemd toen zij, samen met de kerspelen Lohn, Winterwijk, Aalten en Zelhem, onderwerp waren van een geschil bij het conflict tussen bisschop Frederik van Munster (1152-1168) en graaf Godschalk 2e van Lohn (1152-1184). Het kerspel Hengelo bezat van oudsher nauwe banden met het Keulse Sint-Pantaleonklooster dat eigenaar was van een in Hengelo gelegen hof. In Varsseveld stond een eigen kerk van de graven van Lohn die het in 1245 toevoegden aan de bezittingen van het klooster Bethlehem in Doetinchem. Volgens Ludgers opvolger Altfried, zijn neef en biograaf, de kroniekschrijver en abt van zijn klooster in Werden en 3e bisschop van Munster, zou de bouw van de Winterswijkse kerk aan het eind van de achtste eeuw hebben plaatsgevonden. Het initiatief ertoe zou moeten worden toegeschreven aan een zekere abt Benrad en verrees op de hof van de bisschoppen van Munster, die tevens het collatierecht bezaten.
Bisschop van Munster.
Ludger wordt op 30 maart 805, op 63 jarige leeftijd, door keizer Karel de Grote, in Keulen tot bisschop van Munster gewijd, op voorspraak van Hildibald, de eerste aartsbisschop van Keulen. Al zijn zelf gestichte parochies werden ondergebracht in het bisdom Munster en niet meer in het bisdom Utrecht. Zo ontstond uit het missiegebied van Ludger het bisdom Munster.
Foto: Het lichtgroene gebied is een projectie op de moderne kaart van het grensgebied Nederland Duitsland met globaal de omvang van het gebied waarin de graven van Lohn Grafelijke rechten uitoefenden volgens de oorkonde uit 1152, het theoretische “Borculose deel” viel tijdelijk onder Herman van Loon, als zaakwaarnemer voor Hendrik III van Borculo, tussen 1233 en 1245.
Keizer Karel de Grote begiftigde het klooster in Werden met vele goederen, o.a. “de Hof te Zelhem’’. Nu moest de hofmeier (de vertegenwoordiger van de koning in Zelhem) voortaan verantwoording afleggen aan de abt van het klooster in Werden. Eén of twee maal per jaar kwamen nu de abt en de proost van de abdij uit Werden op bezoek om de cijnzen in ontvangst te nemen. De onderhorigen van “het Hof te Zelhem” (de familia) leverden waarschijnlijk geld en goederen. Er moesten o.a. 32 potten honing geleverd worden. De hofmeier moest zorgen voor onderdak en voedsel voor de geestelijke heren. Op hun rondreis bezochten ze niet alleen het Hof te Zelhem (1152) maar eveneens de Veluwe waar Ludger een aantal grondstukken van Rodolf en een stuk bos bij Bruggelen (Beekbergen) had gekregen, waar de belasting moest worden opgehaald. Er was zelfs sprake van een postweg van Werden over Schirmbeck en Rhede naar Zelhem, waarlangs de heren reisden en goederen vervoerd werden. Deze plaatsen lagen ongeveer een dagreis uit elkaar en waren evenals Zelhem koningshoven. Wijziging van het bestuurlijk stelsel binnen het bisdom Munster in 1193 door diens bisschop Herman 2e in drie afzonderlijke aartsdiaconaten maakte dat het grootste deel van de Achterhoek, waaronder het kerspel Zelhem, vanaf die datum ressorteerde onder het aartsdiaconaat Vreden, waardoor de Zelhemse klooster goederen cijnsplichtig werden aan Vreden.
Na 1341 worden geen goederen meer geleverd. Geen honing of b.v. rogge, maar de schatplichtige boeren moesten voortaan een bepaald bedrag in geld betalen. Dit varieerde in Zelhem omgerekend van 2 eurocent tot 2,25 gulden. Veel van de oude Zelhemse hoeven dateren uit de dertiende en veertiende eeuw. Waarvan een aantal zoals ook Smedekinc, Etzinc, Hissinc, Regheninc, Wissekinc, Woltschotencamp (Waltschoten) en andere grondstukken tot de bezittingen van het klooster behoorden en belastingplichtig waren. De Villa Salehem met daarin Hengelo en Zelhem (het Gooi) was groter dan de oude gemeente Zelhem met 8100 Ha.
Ludgers einde.
Op zondag 25 maart 809 als de bisschop Ludger op weg is van Coesfeld naar Billerbeck, geeft hij aan dat zijn krachten wegvloeien en dat hij niet lang meer te leven zal hebben, en is blij dat hij de kerk en zijn onderkomen nog haalt. Het lezen ging ook al een tijd niet zo best meer, het zal zijn laatste mis worden hier in Billerbeck. Op 26 maart 809 overlijdt Ludger in Billerbeck in het bijzijn van zijn leerlingen. Zeer veel mensen en goede vrienden kwamen voorbij om afscheid te nemen. Bij zijn bed brandden kaarsen en werden de liederen gezongen die hij zo graag hoorde. De volgende morgen is Ludger op een wagen gelegd, de paarden ervoor gespannen en zo is de stoet naar Munster gegaan, door een haag van zwijgende mensen tot op het Domplein. Zes mannen hebben Ludger in zijn kerk gedragen en zeer vele mensen kwamen ook hier afscheid nemen. Monniken uit Werden wilden Ludger ophalen voor zijn begrafenis onder de bomen in Werden bij zijn klooster, maar dat wilden de Munsteranen niet. Ludger was hun bisschop en wel de eerste bisschop die de stad gekregen had. De strijd om de dode Ludger werd steeds heftiger.
Kerk Billerbeck bij het witte altaar. Foto: H.M. Somsen.
Expositie in de kerk in Billerbeck. Foto. H.M. Somsen.
In de Dom kon Ludger niet blijven en moest in de kleine ”Marienkirche “naast de Dom opgebaard worden. Dan worden bodes naar Ludgers broer Hildegrim en naar keizer Karel de Grote gestuurd, die zouden het probleem moeten oplossen. Na wekenlang wachten kwam het antwoord van keizer Karel de Grote, Ludger zou zijn rustplaats krijgen welke hij zelf gewenst had en werd daarna op 26 april begraven onder een boom bij zijn geliefde klooster in Werden. Ludger had al zijn bezittingen bij het klooster in Werden ondergebracht en dat is dan ook de reden dat niet alleen de akten van Ludger in Werden bewaard werden ( De akte over Zelhem wordt bewaard in Leiden), maar dat het klooster ook de bezittingen van de door Ludger gestichte parochies beheerde en geld en goederen inde.
Decennia lang na Ludgers overlijden bleef het klooster in bezit van zijn familie, en 5 van hen volgden hem op als bisschop en als kloosterabt. Daarna kozen de monniken zelf hun abten. De abdij in Werden bleef de gehele middeleeuwen een belangrijk geestelijk en cultureel centrum, met in de bibliotheek zo’n 10000 manuscripten. De Duitse keizers verleenden aan deze abdij veel rechten en privileges, waaronder eigen muntslag en eigen rechten. Meer dan acht eeuwen lang behoorde Werden tot de vele klein zelfstandige staatjes van het Heilige Roomse Rijk. In 1802 kwam er een einde aan de zelfstandigheid, de stad en de abdij werden door de Pruisen geannexeerd. De kerk werd een gewone parochiekerk en de kloostergebouwen kregen een functie als gevangenis. De beroemde bibliotheek werd opgedeeld over diverse musea en bibliotheken in heel Europa. De door Karel de Grote aan het klooster verbonden school is nu het openbaar Gymnasium en conservatorium/muziekschool.
De kerk in Werden.
De kerk in Werden is door paus Johannes Paulus in 1993 tot basiliek verheven en is de derde kerk op deze plaats. De totale inrichting van de kerk is Barok: het altaar, beeldhouwwerk en preekstoel zijn allemaal 17de en 18de eeuws. De beelden van Erasmus en Johannes Nepomuk, maar vooral het grote altaar met drie Liudger afbeeldingen en de andere beelden maken grote indruk. Heel bijzonder is het 13de eeuwse beeld van de Heilige Maagd. In de crypte van de Ludger-basiliek bevindt zich de sarcofaag met het stoffelijke overschot van Liudger.
De nisvormige ruimte wordt afgesloten met een bronzen sierhek. Ter bevestiging dat Ludger onder een boom begraven is geweest, is de schrijn gezet op een boomstamvormig voetstuk. Op het hekwerk van de kapel troont Hildegrim 1e, de jongere broer van Liudger en bisschop van Chälons-sur-Mer. Links boven is Gerfried, de opvolger van Ludger als 2e bisschop van Munster, te zien. Rechts boven is zijn neef en biograaf Altfried, de 3e bisschop van Munster te zien en zijn neven Tiadgrim en Hildegrim 2e als bisschoppen van Halberstadt. Tegenover de schrijnruimte zijn de genoemde familiegraven aangeduid.
Ludgerschrijn.
Zijn sterfplek in Billerbeck.
Op zijn sterfplek in Billerbeck is een een nieuw-Gotische basiliek gebouwd met een bouwperiode van 1892 tot1898, die als bedevaartskerk gebruikt wordt. In deze St.Ludgerus-dom zijn schitterende beelden en gebrandschilderde ramen te zien met op het koor een zeer fraai altaar. Op de plek waar Ludger gestorven is, in de zuidtoren van de St.Ludgerus-dom, is nu de Herdenkingskapel met een heel mooi altaar van wit marmer met een uitgehouwen altaarbeeld, de dood van Ludger voorstellende.
Het witte altaar in de herdenkingskapel in Billerbeck. Foto: H.M. Somsen.
Veel van de gebrandschilderde ramen in de kerk beelden Ludger uit. Aan de rand van Billerbeck staat de bronnenkapel, deze bron zou Ludger gebruikt hebben om zijn gelovigen te dopen en in de Mühlenstrasse stond de bisschoppelijke burcht. De Johannis kerk is de oudste kerk van Billerbeck en stamt uit de zelfde periode als de kerk van Zelhem, maar is veel indrukwekkender aan de buitenkant, met meer versiering.
In de kerk is een zeer mooie dubbelstralende madonna uit 1480 te zien. Naast Ludger nam de “Gelderse” priester Gerward, waarschijnlijk uit Gendt aan de Waal, een belangrijke positie in aan het hof van Karel de Grote. Hij was hofbibliothecaris in het paleis van Aken en werkte samen met hofhistoricus Einhard, die een levensbeschrijving van Karel de Grote maakte.
St. Ludgerus in Billerbeck.
Gerward bezat een grote hoeveelheid grond in het tegenwoordige Oost Nederland en het aangrenzende deel van Duitsland (Saksenland). In 814 schonk hij een aantal bezittingen aan de abdij van Lorsch, waaronder veel Veluwse bosgronden, die door archeologen later als zeer rijk en waardevol werden bevonden, mede door enkele, zeer grote hopen met ijzerslakken, die gevonden waren en die duiden op ijzerwinning en bewerking gedurende een zeer lange periode tussen de IJzertijd, Romeinse tijd en de 11de en 12de eeuw. Voor de abdij van Lorsch waren deze schenkingen, door de opbrengsten van de ijzererts en de verkoop van de bijbehorende houtskool, erg winstgevend.
Ludger standbeeld in Billerbeck.
Ludgers tijdgenoot Gerward.
Met een giftbrief van 7 februari 828 schenkt Gerward, zoon van Landwerd, het buurtschap Langera(k) bij Doetinchem samen met, destijds gehuchten als Azewijn, Hummelo en Westendorp aan de kerk van Utrecht. De Utrechtse bisschop beleende deze gift ter bekostiging van zijn kerkelijke zaken. Hij verpachtte het zogezegd. Zodoende komen we in 838 weer een ander perkament tegen, waarin bisschop Albericus een aantal verworven landgoederen in leen gaf aan graaf Rodgarius. Dit was in die tijd heel gebruikelijk, want de clerus en de adel hadden elkaar nodig om de baas te kunnen spelen. Uit die akte van 838 blijkt ook dat de Utrechtse Domkerk eigenaresse was van de “in de villa Duttinghem gewijde kerk, met alle daartoe behorende lijfeigenen”.
Hieruit blijkt dat onze voorouders slaven waren van de roomse kerk, die ze aan de graaf in bruikleen gaf. De kerk van Doetinchem ging later over naar het bisdom Deventer.
De dood van Karel de Grote.
Na de dood van Karel de Grote in 814 werd diens rijk, volgens het Germaanse erfrecht, verdeeld onder zijn drie kleinzonen. Het Verdrag van Verdun verdeelde zijn immens grote rijk op in West-Frankisch, Oost-Frankisch en Midden-Frankisch rijk.
Rond het jaar 1000.
Rond het jaar 1000 vond men in deze regio nog maar enkele kerken, die door de eerste missionarissen, zoals Lebuïnus en Ludger e.a. zijn gesticht. De zendelingen en hun medehelpers woonden bij de kerk en vanuit deze centra werd de zegen van het evangelie in de wijde omtrek verbreid. Zulke centra (moederkerken) waren Deventer, Markelo, Oldenzaal, Groenlo, Winterswijk, Zelhem, Wichmond en Zutphen. Elk van deze moederkerken bezat een uitgestrekt kerspel. Zelhem, Wichmond en Winterswijk behoorden tot het bisdom Munster. Onder de bisschop stonden de aartsdekens. Twee maal per jaar, in de Vasten en in Oktober, maakte de aartsdeken van Vreden een rondreis om deze kerken te bezoeken. In ieder kerspel verbleef hij één of twee dagen en hield er op de hof bij de kerk “sendgericht”, dat is rechtspraak over geloof en leven.
Lodewijk de Vrome.
De schouten of meijers of andere aanzienlijke mannen uit elke Marke moesten bij hem komen, om als openbare aanklagers (sendwroegers) op te treden. Vooraf moesten deze, staande voor het kruisbeeld, met brandende waskaarsen aan elke kant, op de relieken der heiligen een plechtige eed zweren, dat zij zouden “wroeghen dat mollenmoor, straetenmoor en de tauwermoor” dat is al wat bekend en besproken is op molens, straten en leerlooierijen. Daarna werd er recht gesproken over het niet houden van zon- en feestdagen, over tovenarij, wichelarij en ander ongeloof. Er werd tevens onderzocht, of de begrafenisstoet wel over de lijkwegen ging, die sinds het bestuur van Karel de Grote op straffe van dood gevolgd moesten worden, om het volk van de heidense begraafplaatsen af te houden. ’s Avonds reed de aartsdeken met zijn paard weer verder naar de volgende parochie, waar hij bleef overnachten. Alle Marken moesten aan het onderhoud van de kerk, het kerkhof en de reiskosten van de aartsdeken bijdragen. Tevens moesten de markgenoten hout leveren voor de omheining van het kerkhof en voor reparaties aan de kerk. Tot in het midden van de 13e eeuw zijn er “sendgerichten” geweest, daarna is het toezicht in een andere vorm gekomen.
Tussen 1131 en 1151 had bisschop Werner van Munster ter beveiliging van zijn gebied een burcht te Lohn gebouwd en het beheer daarvan aan Godschalk van Lohn toevertrouwd terwijl deze ook als vrijgraaf het rechtsgebied over de kerspelen Lohn, Winethereswick (Winterswijk), Aladnon (Aalten), Versnevelde (Varsseveld), Salehem en Hengeloe was opgedragen.
Een oorkonde van 1152 vermeldt dat, Godeschalk van Lohn, het “regimen populare” over de parochiën Loon, Winethereswick, Aladnon, Versnevelde, Salehem en Hengeloe afstaat aan Frederik 2e van Munster, de opvolger van Werner, om het daarna weer in leen terug te ontvangen.
De parochie Zelhem en Hengelo, vormden samen het land “Goy”(Gooi) en op 28 september 1255 koopt Otto 2e de jurisdictie over dit gebied en in de 14e eeuw was het onderdeel van de Gelderse graven.
Gebiedskaart Hameland ca. 1700. Bron: De Achterhoekse lappendeken, door G.J. Hans. Pag 45 en 46.
Het Ludgerkerkje in Zelhem.
De verkondiging van het geloof en het opzetten van een georganiseerd bisdom resulteerde in het stichten van lokale geloofsgemeenschappen en het bouwen van primitieve kerkgebouwen. Als een grondbezitter zijn grond schonk aan een bisdom, deed hij afstand van de eventuele inkomsten van zijn grondbezit en had het bisdom volledige zeggenschap over de gronden en hun opbrengsten. Het kerkje had een opening in de Zuidgevel, zodat er licht op het altaar viel en een deuropening in de Westgevel. De wanden waren van steenachtig materiaal wat in de omgeving aanwezig was, voornamelijk behakte ijzeroer stenen en het dak met takken, riet en heide bedekt. Behalve een deur als afsluiting, waren er vermoedelijk geen grote openingen in de zijwanden. ’s Winters werd deze kleine ruimte verlicht met waskaarsen. Er is door geschiedkundigen verondersteld dat de priester de dienst in de deuropening hield en dat de mensen buiten stonden.
Bij restauratie werkzaamheden in 1946, die volgden op de verwoesting door de bombardementen in 1945, vond men binnen in de Lambertikerk de zware ijzeroer fundamenten van het door Ludger gestichte kerkje. De opgegraven fundamenten van het kerkje bestonden uit moeras ijzeroerstenen. Dit is een stevig fundament geweest van 6x8 meter. De bouwers van deze kerk zijn vermoedelijk uit een andere streek gekomen waar al stenen bouwwerken gemaakt werden, omdat stenen bouwwerken hier nog niet bekend waren. Volgens de heer K.J. Steehouwer, de archeoloog uit Soest, was dit kerkgebouwtje van steen, in tegenstelling tot veel eerder, door Liudger gebouwde eenvoudige houten kerkjes. Daarmee vermoedelijk een van de vroegste stenen bouwwerken, die tot dusverre boven de Grote Rivieren is opgegraven.
Op onderstaande foto zijn duidelijk de contouren van het kerkje te zien, die de iets scheve ligging t.o.v. het latere kerkgebouw weergeven volgens een reconstructie uit 1951. Een plattegrond van de Lambertikerk en enkele ijzeroer stenen welke opgegraven zijn door de archeologische werkgroep Zelhem, liggen tentoongesteld in Museum Smedekinck in Zelhem.
Fundamenten van het door Ludger gestichte kerkje onder het koor van de kerk.
Zelhem 1200 jaar.
Met de viering van het 1200 jarig bestaan van Zelhem, volgens de akte door Ludger ondertekend in 801, over het gebruik van de ontgonnen grond op Widapa, kwam een klein groepje mensen op het idee, om een reconstructie van het Liudgerkerkje te realiseren. (Eigenlijk was men in de veronderstelling dat het kerkje in 801 in Zelhem was gebouwd). Na de plannen en fondsenwerving, kwam de uitvoering in 2001. Een groepje “deskundige” vrijwilligers gaven al hun vrije tijd om deze replica binnen enkele weken naast de Lambertikerk te bouwen. Het mooie resultaat trok veel bezoekers en werd zodoende één van de hoogtepunten van de festiviteiten.
Verschillende bouwstadia van de Lambertikerk
Het was in eerste instantie niet de bedoeling van de bouwers van deze replica van Ludgers kerkje, dat het kerkje als blijvend monument zou dienen, maar door de vele positieve reacties ontstond het idee om het kleine gebouwtje een blijvende plek te geven.
|
|
Tijdelijk Ludgerkerkje bij de Lambertkerk. |
Tijdelijk Ludgerkerkje voor de Lambertkerk.
|
De nieuwe Ludgerkerk uit 2006.
Het aanvankelijke plan om het kerkje in de Velswijk te laten herrijzen, op 8 mei 2003, zou het op zijn definitieve plaats staan, maar dit strandt op een gemeentelijke afwijzing. Als mogelijke locatie werd het park achter de Bibliotheek in Zelhem genoemd. Even blijft het daar bij. De werkgroep vindt dat het kerkje op deze rustige locatie meer moet zijn dan de vroegere replica en het een stiltecentrum moet worden waar kleinschalige culturele en religieuze activiteiten kunnen plaatsvinden. Twee jaar later, in 2005 wordt er een tekening door de architect Arthur v. Noort, in samenwerking met de archeologen Jeroen Flamnan en Roeland Paardekoper, uitgewerkt.
De vlechtwerkspecialist Ben Aalderink bekijkt de technische realisatie, zodat in december een definitief plan kan worden ingediend.
De gemeente Bronckhorst gaat in januari 2006 tijdens een raadsvergadering akkoord met de bouwtekening en kan het plan doorgaan. De realisatie door de vrijwilligers en bedrijven wordt mede mogelijk gemaakt door gelden van o.a.de TRAP route. Het Ludgerkerkje maakt nu onderdeel uit van de Toeristische, Recreatieve, Archeologische route, die door Zelhem en Halle loopt. In 2006 is het kerkje in het park achter de bibliotheek opnieuw gebouwd, met het zicht op de Lamberti kerk, zijn oude plek.
Het Ludgerkerkje in het plantsoen.
Op 7 oktober 2006 is het schitterende kerkje feestelijk in gebruik genomen. Het is een stenen fundering geworden met een opbouw Ludgerkerkje in het Plantsoen van eikenhout gebinten, wanden van wilgentenen die aangesmeerd zijn met leem en een rieten dak afgewerkt met heide.
Deze opbouw is in het verleden veel gebruikt geweest, evenals in de grond doorlopende palen met wilgentenen vakvulling, zoals de opgegraven boerderijen in Zelhem hebben laten zien aan hun sporen in de grond. De Stichting Ludgerkerkje Zelhem is erg blij met dit fraaie kerkje, een plek voor bezinning en eveneens een middelpunt van incidentele culturele activiteiten.
Opening van het kerkje in 2006. Foto: H.M. Somsen
Verhuizing Ludgerkerkje.
Zeven jaar later op 21 oktober 2013 verhuist het kerkje naar museum Smedekinck. De verplaatsing van het Ludgerkerkje in het centrum van Zelhem naar het terrein van museum Smedekinck aan de Pluimersdijk maakt het eenvoudiger het object voor publiek open te stellen. De stichting Ludgerkerkje zag, mede door de gevorderde leeftijd van de leden, dat een plek bij museum Smedekinck uiteindelijk beter voor de exploitatie zou zijn. Daarom werd besloten tot de verplaatsing, bij museum Smedekinck is een grote groep vrijwilligers die zowel het onderhoud als de openstelling en uitleg, kunnen verzorgen. Op de nieuwe plaats, op het erf achter het museum, staat het kerkje fraai onder een oude eikenboom zoals Ludger ook onder een eik stond te preken. Christendom Het kerkje herinnert eraan dat de missionaris Sint Ludger Zelhem rond 800 uitkoos als een centrale plaats, van waaruit het christendom in de midden-Achterhoek werd gepreekt.
Museum Smedekinck en Ludger.
In het museum Smedekinck aan de Pluimersdijk 5 in Zelhem en het kerkje zijn diverse goederen van de Ludgerkring Oost-Gelderland tentoongesteld. Zo zijn er kloostermoppen van de kerk in Vierakker / Wichmond uit 1671, een kloostermop van de kerk in Hal en oerstenen van de kerk in Zelhem. Daarnaast is er een collectie met verschillende medailles, munten, zegels, foto’s, brochures, boeken en schilderijen van de Lambertikerk in Zelhem met daarnaast een replica van het Ludgerkerkje en een schilderij van het kerkje in Wichmond, gemaakt in het kader van Wichmond 1200 in 1994. Schoolplaten, een kopergravure, een linoleumsnede en kaarsen met diverse afbeeldingen zijn hier te vinden. Museum Smedekinck.
Museum Smedekinck. Foto: R. Wassink.
Het museum zelf staat op een historische plek, welke al in 1341 genoemd werd als leengoed van het door Ludger gestichte klooster in Werden. Vele eeuwen bezochten de aartsdekens van Werden en Vreden Salehem, om hun pacht op te halen o.a. van deze boerderij bestaande uit kruiken vol honing.
Het Ludgerkerkje bij museum Smedekinck. Foto: H.M.Somsen.
Afbeelding in hout door Henk Schoemaker voorstellende het geloof in Zelhem met een beeltenis van Ludger. Dit beeldhouwerk is te bekijken in Museum Smedekinck. Foto: archief Oudzelhem.
Ludger,zijn kerkje en het museum Smedekinck.pdf
Voor meer Ludger informatie, bezoek de website van de Ludgerkring Gelderland. www.ludgerkring.nl
Bronnen: De Franken in Nederland. Dr.D.P. Blok.
De Achterhoekse lappendeken. G.J. Hans.
De Heilige Liudger. R. Bareis.
Doetinchem. B. Kerkhoffs.
Traproute fietsen door Zelhem. K.J. Steehouwer.
Vele boeken / tijdschriften / Kronycken en brochures.
Museum Smedekinck. Archeologische werkgroep.
H.M. Somsen 2007-2014