Herinneringen aan onze Heide
Door Gert Jan Lemereis.
www.oudzelhem.eu
Halle Heide 1925
Bij de Oudheidkundige Vereniging ‘Salehem’ is men in het bezit van een boekwerkje ‘Herinneringen 1940-1945’, waarin Gerrit Jan Lemereis, destijds hoofd van de school in Halle-Heide, zijn herinneringen aan die periode heeft gebundeld. Voor ons aanleiding om ons eens te verdiepen in de persoon van meester Lemereis, zijn school en de buurtschap Halle-Heide. Daarbij bleek er nog een tweede boekwerkje te bestaan van zijn hand, ‘Herinneringen aan onze Heide’. Hierin zijn de bijdragen gebundeld die hij rond 1972 schreef voor de schoolkrant en waarin hij terugblikt op zijn lange periode als hoofd van de school vanaf de oprichting in 1922 tot zijn pensionering in 1959. Het geeft een mooi en levendig beeld van Halle-Heide in die vooroorlogse jaren.
De herinneringen 1940-1945 van G.J. Lemereis, staan onder Verhalen 2e Wereldoorlog.
Meer verhalen over meester Lemereis en de school, onder de Halle-Heideschool-Geschiedenis.
Halle-Heide, de naam zegt het al, was van oorsprong een uitgestrekt heide- en veengebied. Het maakte in vroeger eeuwen deel uit van een nog groter moerasgebied waartoe onder andere ook het Ruurlose Broek en het Wolfersveen (Heerenveen) behoorden. Pas in de loop van de achttiende eeuw, wanneer de waterafvoer wordt verbeterd, wagen zich de eerste pioniers in dit gebied om zich een karig bestaan te ontworstelen aan de schrale bodem. Met de introductie van de kunstmest wordt dat een stuk eenvoudiger en vanaf het eind van de achttiende eeuw zien we dan ook een sterke toename van het aantal keuterboertjes die hier een bedrijfje probeert te stichten. Al blijft het in die beginjaren in veel gevallen een uitermate armoedige bedoening.
Iets dat als een centraal ontmoetingspunt zou kunnen dienen had Halle-Heide aanvankelijk niet. Geen winkel, geen café en ook geen school. Afhankelijk van aan welke kant van Halle-Heide men woonde en de religieuze achtergrond was de toenemende kinderschare aangewezen op de openbare school in Halle (toen nog de ‘Olde schole’ aan de Pluimersdijk), de christelijke scholen in Halle-Nijman en Velswijk of de openbare Bruilse school onder Ruurlo. Voor veel kinderen was dat een dagelijkse wandeltocht op klompen over vaak modderige heidepaadjes en zandwegen van vier à vijf kilometer heen en aan het eind van de dag weer terug. ’s Winters moesten deze kinderen eerder naar huis om voor het donker thuis te kunnen zijn. De animo was daarbij doorgaans niet overweldigend, want voor boerenzoons en –dochters wachtte het boerenvak en dat vergde toch vooral andere vaardigheden dan rekenen, schrijven en taal. De meesten gingen naar school omdat het moest, van een hogere bezieling was zelden sprake.
Het was met name dominee Plooy in Halle die zich sterk heeft gemaakt voor een eigen school in Halle-Heide. Wat daarbij ongetwijfeld heeft geholpen is dat dankzij de wet van minister De Visser openbaar en christelijk onderwijs vanaf 1920 gelijkgesteld waren. De christelijke schoolbesturen hoefden niet langer zelf de kosten op te brengen, maar konden daarvoor een beroep doen op de gemeente. En voor een christelijke school trekt de van oorsprong streng gelovige gemeente Zelhem graag zijn portemonnee.
Na enkele jaren voorbereiding is het zover, op 21 april 1922 wordt de christelijke school in Halle-Heide officieel geopend door dominee Plooy. Daarbij haalde hij heel toepasselijk de profetie van Jesaja aan (Jes. 35:1): “de wildernis zal bloeien als een roos”. In de gang van de school is ook een tegel ingemetseld met die tekst.
De woestijn zal bloeien als een roos.
Boven de school
Het nieuw benoemde hoofd van de school, Gerrit Jan Lemereis, is er op die heugelijke dag nog niet bij, hij zal pas de volgende dag arriveren. Daarover dadelijk meer. Lemereis wordt op 4 mei 1894 geboren in Geesteren op boerderij Scharpzicht, als zoon van Hendrik Jan Lemereis en Hendrika Maria Rabe. Doorgaans zet de oudste zoon de taken op het ouderlijk boerenbedrijf voort, maar Gerrit Jan kiest een andere richting. Na de middelbare school volgt hij de normaalschool in Doetinchem om daar te worden opgeleid tot onderwijzer. Mogelijk heeft dat ermee te maken dat hij vanaf zijn geboorte wat mank liep en daardoor minder geschikt was voor het zware boerenwerk.
Als boerenzoon met een handicap heeft hij het daar in Doetinchem niet gemakkelijk gehad, volgens Goos Sielias, die hem zo’n halve eeuw later zou opvolgen als hoofd van de school. Daar kwam bij dat hij in Doetinchem in een kosthuis zat, omdat de afstand van Geesteren naar Doetinchem te groot was om dagelijks te overbruggen. En een kosthuis betekende een sober en karig leven, omdat er natuurlijk ook nog iets verdiend moest worden aan de ‘commensaal’.
Maar Lemereis was ‘een geweldige doorzetter’, zoals Sielias hem vanuit zijn herinnering beschrijft. In 1915 ontvangt hij zijn onderwijzersakte en wordt benoemd aan de lagere school in Halle-Nijman. Daar was al sinds 1873 een school, destijds nog opgericht door de bekende dominee Van Dijk in Doetinchem. Lemereis woonde er in een afgeschermde ruimte boven de school, dus erg luxe zal het niet geweest zijn. Voor zijn maaltijden kon hij terecht bij het schoolhoofd, meester Ten Have.
Wemeldinge
Als onderwijzer van de Nijmanschool (hij zou er tot 1920 blijven) is Lemereis nog getuige geweest van de plannen om ook in Halle-Heide een school te stichten. Op 16 januari 1920 is hij persoonlijk aanwezig bij een van de vergaderingen die het initiatief vergezellen, omdat meester Ten Have die dag niet kan. “Dat was een kritieke vergadering, want er dreigde een scheuring te ontstaan en als dit was doorgegaan, zou de Heide mogelijk op den duur twee kleine schooltjes hebben gekregen, zoals op veel plaatsen het geval is geweest”, schrijft hij er zelf over. Over de achtergronden van de wrijvingen meld hij verder niets, maar het heeft ongetwijfeld te maken gehad met geloofszaken. De nieuwkomers die in de ontginningsgebieden zoals de Heide wortel schieten zijn merendeels minder streng in de leer dan de autochtone Zelhemmers. Bovendien grensde de Heide aan het katholieke Marienvelde, dus alle ingrediënten voor een geloofskwestie waren aanwezig.
Blijkbaar is men erin geslaagd een bestuur samen te stellen waarin iedereen zich kon vinden en dat zich verder inzette voor een lagere school op christelijke inslag. Het verdere vervolg heeft Lemereis overigens niet persoonlijk meegemaakt, want na de Paasvakantie in 1920 vertrekt hij voor een opmerkelijk avontuur naar Wemeldinge in het verre Zeeland. Hij zal daar twee jaar blijven als onderwijzer aan de christelijke school, waarbij hij en passant verliefd wordt op Nelly Maria Drost, de dochter van de dominee. Het paar trouwt op 21 april 1922 in Wemeldinge, inderdaad net de dag dat ook de school in Halle-Heide officieel wordt geopend.
De school met meestershuis omstreeks 1925. Met op de achtergrond de zaak van Klein Hekkelder, later Brunsveld.
Kruiwagen
Aan de nieuwe school in Halle-Heide is Lemereis intussen, uit dertien sollicitanten, benoemd in de functie van hoofdonderwijzer. Zodat hij samen met zijn kersverse bruid meteen de dag na het huwelijk naar de Achterhoek afreist om daar de nieuwe onderwijzerswoning naast de school te betrekken. Die blijkt evenwel nog niet bewoonbaar. Over zijn aankomst in Halle-Heide schrijft hij het volgende: “Zo kwamen wij op 22 april 1922 met het lokaaltreintje van Doetinchem naar Zelhem aan. De dag tevoren hadden we in de pastorie te Wemeldinge in beperkte kring een heel gezellig bruiloftsfeest gevierd. Voor het station stond een karretje en de voerman was het bestuurslid M. Hebbink. De buurt was vertegenwoordigd in de persoon van Vrieze (Waarlo) met zijn dochter Gerritje, die ons ieder een feestroos op de borst speldden. En nu ging het op de Heide aan. Eerst over de harde weg tot Halle en toen over de binnenweg met kuilen en gaten naar de Heide. We zagen school en huis al gauw en toen we dichterbij kwamen ook buren, die in de weer waren met stoelen en wat er verder nodig was om ons te ontvangen. Want dit was ons al gauw duidelijk, het schoolhuis, waarvan de aannemer stellig verzekerd had, dat het op tijd klaar zou zijn, was vooreerst nog niet te bewonen. ... De ontvangst was overigens hartelijk genoeg en dominee Plooy bood ons aan in de pastorie te logeren. Ze gingen zelf met vakantie en dan hadden we het rijk alleen. Zo togen we die avond weer naar Halle en G. Wolsink kwam achter ons aan met de bagage op de kruiwagen.”
Het Meestershuis.
Zomaar woordjes
Er zijn overigens meer zaken die niet helemaal soepel lopen. Het kost namelijk nogal wat moeite om een onderwijzeres te vinden die Lemereis ter zijde kan staan. Uiteindelijk wordt juffrouw Samplonius aangesteld, die op het punt staat haar opleiding af te ronden, maar die in de zomermaanden eerst nog twee taalakten moet halen. De school gaat echter al op 1 mei van start met 49 leerlingen, verdeeld over acht klassen in twee lokalen. Omdat dit voor een enkele leerkracht te veel van het goede is wordt een tijdelijke kracht gevonden in de persoon van juffrouw Oosterbaan uit Goes. Ze heeft in Doetinchem gestudeerd en haar vader, de uitgever Oosterbaan, is een bekende van dominee Drost, de schoonvader van Lemereis. Omdat ze nog erg jong is en niet al te sterk stelt haar vader als voorwaarde dat ze maar twee klassen voor haar rekening krijgt en dat de familie Lemereis haar in huis neemt.
Zo zit Lemereis zelf die eerste maanden toch nog met zes klassen opgescheept, waarbij het verschil in niveau tussen klasgenoten een extra moeilijkheid blijkt. “Er was een jongen, ik meen in de vierde klas, die zover gekomen was, zonder dat hij de eenvoudigste woordjes kon lezen. En dat niet in de eerste plaats omdat hij zo dom was, maar hij had in zijn eerste schooltijd nogal een gespijbeld.” Op zijn vorige school was dat niet zo’n probleem geweest, gaat Lemereis verder: “... want hij had een beste buurman, die hem elk woord voorzei en zo kwam hij met zijn leesbeurt klaar. Toen die vlieger niet meer opging, was hij ten einde raad en omdat hij toch lezen moest, zei hij zomaar woordjes, die zomaar bij hem opkwamen en meestal hetzelfde. Dan zat er niets anders op dan oefening na schooltijd, waar hij zich gewillig aan onderwierp.”
De school met meestershuis omstreeks 1933. Foto: W. Hartemink.
Klompenoorlog
Ook juffrouw Samplonius heeft zo haar problemen. Ze geeft in de avonduren handwerkonderwijs aan meisjes, ze heeft daarvoor ook haar akte ‘nuttige handwerken’. “... maar de moeders wensten niet de kleine modelletjes, die ze daarvoor geleerd had, maar gebruiksartikelen als een hemd en een schort en lange zwarte kousen en een enkele wenste een muts te leren haken.” Vandaar dat haar oudere zuster, met meer ervaring op dat gebied, wordt ingeschakeld om haar te helpen.
Lemereis zelf krijgt die eerste winter te maken met wat met enig gevoel voor dramatiek ‘de klompenoorlog’ wordt genoemd. “... toen kwam de winter met vriezen en dooien en verschrikkelijke modderwegen. De kinderen brachten er aan hun klompen heel wat van mee en de lokalen zagen er gauw ontoonbaar uit. In overleg met het bestuur werd bepaald, dat de kinderen in de lokalen oude schoolklompen aan zouden trekken, of nog liever pantoffeltjes, die goedkoop te krijgen waren bij een werkinrichting in Ermelo.” Het was op zich een goed idee, maar de aanpak was verkeerd, erkend ook Lemereis achteraf. “De onafhankelijke Heidekring liet zich niet zo maar gezeggen. Dit had op een ouderavond besproken moeten worden. Wellicht was dan alles in orde gekomen.” Die ouderavond komt er later alsnog, waarna het conflict in der minne wordt geschikt. “De Heide kwam weer tot rust ....” 1957. Meester Lemereis hield van tuinieren, op de vrijdagmiddag werd er in de schooltuin gewerkt.
Schoolreisjes
Bij een school horen natuurlijk ook schoolreisjes. “Het eerste schoolreisje ging met boerenwagens naar Ruurlo en Barchem”, vertelt Lemereis daarover. “Veel ouders trokken mee. In Ruurlo werd de doolhof bezocht en de kasteeltuin. In Barchem was het de Wittewievenkoele. Groot en klein rende er door heen, heuvel op, heuvel af, zonder angst voor de gevreesde bewoners. Maar de meeste aantal keren zijn we met boerenwagens op luchtbanden naar Groenendaal geweest. Dan trok bijna de hele Heide uit. Men verlangde nog niet naar verre reizen. ... Wat werd er genoten door jong en oud. Veel jaren was Veenink er de beheerder. Hij was de Heide zeer genegen, want hij kwam er zelf vandaan en had er nog familie. Als het enigszins kon liet hij b.v. de kanovijver geheel tot onze beschikking. Dat gaf een vreugde. Dat er wel eens een nat pak bij kwam, verhoogde de feestvreugde der omstanders. En het vrolijke rad bezorgde menigeen een knie door de broek. Op de terugweg werd er in de Slangenburch halt gehouden bij de familie Arentsen in het oud-schoolhuis. Dan kwamen de melkbussen tevoorschijn en de flessen ranja en kon ieder eens zijn dorst lessen. Al zingende kwamen we dan weer in de Heide aan.”
Het is duidelijk: met de nieuwe school had Halle-Heide een centraal ontmoetingspunt. Daaruit zouden nog veel meer andere initiatieven ontspruiten, zoals we in een volgend artikel zullen zien.
Het schoolreisje naar de Slangenburg.
De meister.
In de eerste helft van deze eeuw werd nog hoog opgekeken tegen ‘de meister’, niet alleen door de kinderen maar ook door ouders. Toch komt meester Lemereis relatief mild naar voren in vergelijking met veel van zijn tijdgenoten, die nogal eens de oorvijg of erger hanteerden als pedagogisch wapen. Zelf zegt hij over zijn benadering: “Ik hield niet van militaire orde. Maar ik heb achter de schermen gekeken en zo ook bij vrije orde, waarbij ik helemaal niet kon werken. Ik probeerde altijd een tussenweg te vinden en dat was niet altijd eenvoudig. Dan moest er af en toe wel eens een straffe wind over waaien. Was die soms wel eens te fel uitgevallen, dan had ik er zelf vaak last van. De kinderen zullen dan wel eens tegen elkaar gezegd hebben: ‘De Meister was vandaag weer niedig, hie zal piene in de boek ehad hebbe’. Gelukkig ging het dan een volgende dag meestal weer heel wat beter.”
Elders merkt hij droogjes op over de viering van het kerstfeest op school: “De Ned. Zondagsschoolvereniging drong altijd aan op een rustig en stijlvol feest. Dat was het bij ons niet.” Hij roept daarbij het beeld op van twee stampvolle lokalen met kinderen en ouders rond een kerstboom en daar zal de rust wel eens ver te zoeken zijn geweest. Verder was hij nauw verbonden met het wel en wee in de buurt. Als kinderen ziek waren kwam hij steevast op bezoek met een paar sinaasappelen en, als ouderling van de kerk in Halle, gold dat ook voor de ouders. Via zijn verenigingswerk had hij bovendien op allerlei terreinen contact met zowat iedereen in de buurt.
Het gezin Lemereis.