Jeugdherinneringen aan de Halle Nijman Schooltijd.
Een briefwisseling tussen dhr. J. Peppelman en oud schoolmeester G.Blankensteijn.d.d. 12.8.1978.
Zoals U weet gingen de kinderen allemaal op klompen naar school.
Deze klompjes moesten ’s avonds (als het werk af was voor de kinderen) buiten of in de waskamer (lokaal) of tegenwoordig bijkeuken genoemd, geschuurd worden met speciaal zand dat buiten gewoon wit was. De klompen moesten helder zijn. In de winterdag gebeurde dit schuren en wassen met carbid as, uit de carbid fietslantaarn, destijds de verlichting voor fietsen, het werd dan ook afzonderlijk bewaard in een bakje.
De werkzaamheden voor de kinderen waren ’s avonds thuis ( als het eten achter de rug was) hout kapot hakken met de zgn. hiep, een hakbijl zoals de slagers ook gebruiken.
Na 1 september was het met de zgn. middagrust gebeurd en werd op 1 september ’s avonds de petroleumlamp aangestoken.
Echter niet om gezellig bij elkaar te zitten, maar er kwam een grote mand met peren te voorschijn en diemand vol moest dan gezamenlijk geschild worden, om die de andere dag naar de bakkers Doornspiek of Bruil te brengen en dan de perenstukjes in de bakoven (als het wittebrood eruit gehaald werd) te laten drogen. Dit moest dan 2 dagen achter elkaar gebeuren. De meeste bewoners in de omgeving hadden zelf een bakoven buiten met een overkapt schuurtje er om heen, er werd dan extra vuur in gemaakt om de peren te drogen. Manden vol! Een poosje later werd hetzelfde gebeuren weer herhaald met de appeloogst.
Dit alles om de winterdag middagpot wat bijgerechten te verschaffen.
Tijdens de vier weken zomervakantie, was de oogst van rogge en haver. De aren die op het land waren blijven liggen tijdens het maaien met de zicht en haak, moesten worden opgezocht.
Een grote bos opgezochte aren werd dan wel eens beloond met een cent!
Als we naar school gingen dan werden er automatisch over de zgn. voetpaadjes gelopen door de hei en bos om dan eindelijk via een grasweggetje achter het huis van Berkelder “op de Bijvanck” achter Lovink, “de Stampert” bij school te komen.
Ik kan me nog goed herinneren dat de kinderen van Berendsen en nog anderen uit de Halse hei kwamen, de zgn. Biezenstruu, dat is bij de tegenwoordige school in Halle Heide linksaf de heide in en dan later nog rechtsaf. (Bielemansdijk)Met de slechte zandwegen, bij de winterdag vaak onbegaanbaar, was dit 1,5 uur lopen voor de kinderen. Deze kinderen mochten in de winter een half uur vroeger vertrekken als de rest van de school, die wel moesten blijven tot half vier ’s middags.
De Stampert.
Zomers hadden de kinderen van een huisgezin de zwarte kousen uitgelaten en kwamen met blote benen en blote voeten in de klompen op school.De volgende dag mochten de andere kinderen ook zonder kousen aan op school komen. De huismoeders behoefden dan geen kousen te stoppen.
De schoolleiding was in goede handen bij meester J. ten Have. Hij was behalve schoolmeester ook nog boer. Hij bezat 2 melkkoeien en mestte ook 2 varkens vet voor eigen gebruik, omdat de andereongetrouwde onderwijzers en onderwijzeressen bij hem in de kost en inwoning hadden.
De grond van het schoolhoofd, lag achter de tegenwoordige oude school, waar nu huizen zijn gebouwd, en de wei tussen Doornspiek en Abbink behoorde daar ook bij.
Mede door hun gevorderde leeftijd hadden meester Jannes ten Have met zijn kleine vrouwtje Naatje (Adriana Smits) veel contact met de oude ongetrouwde bewoners van “Abbink”.
Op een keer had zich Mevr. ten Have bij de Abbinks beklaagd dat de onderwijzers en onderwijzeressen ‘s middags het spek dat een beetje geel was geworden, niet meer graag genuttigd werd, en hoe ze daar mee verder moest. Ze kreeg de raad om dit geel geworden spek dan maar te koken en dan voor beleg op de boterham te presenteren. Toen Mevr. ten Have een tijdje later weer bij de Abbinks op bezoek was en er gevraagd werd hoe het afgelopen was met dat gele spek, kreeg ze te horen; Ik ben er mee opgehouden, want er was geen aanhalen aan met het brood, het werd gewoon een feestelijk gebeuren en naar de middagpot werd bijna niet meer omgekeken.
De 10e mei was het de verjaardag van meester ten Have, ook rond de 10e mei had mijn vader de sla in de tuin zover dat er gedund of afgesneden kon worden. Wij brachten dan meester ten Have ieder jaar op zijn verjaardag een mandje vol sla of spinazie mee. ’s Middags bracht mevrouw ten Have het mandje weer bij ons thuis en voor ons als kinderen wat extra’s in de vorm van een sprookjesboek waar we erg zuinig op waren.
Als in juni als de kersen rijp waren, kwamen de onderwijzers en onderwijzeressen na schooltijd een keer bij ons op “de Timpert” om kersen te plukken en vooral om kersen te eten, voor hen een vreugdevolle middag.
Vooral niet te vergeten; In de maand februari als er bij praktisch alle mensen in november al een varken was geslacht voor huishoudelijk gebruik, en de worsten in de wimme (rookkanaal van de kachel) aan de zolder hingen te drogen, brachten wij op verzoek van mevrouw ten Have een droge metworst mee, allemaal op dezelfde dag. En niet bepaald de kleinste worst werden er mee gebracht! Mevrouw ten Have pakte al die worsten dan in 2 grote (vetbennen?) tenen manden, er werd een doek er overheen gemaakt en dan werden deze manden verzonden naar de weesinrichting Neerbosch, mevrouw ten Have had toen al een sociale instelling.
Twee a drie weken voor de christelijke feestdagen werd er al begonnen met het instuderen van de liederen die er dan werden gezongen, net als met Pasen Pinksteren.
De zondagsschool werd ook druk bezocht. Op de 2e Kerstdag werd Kerstfeest in de school gevierd.
Met als extra chocolade (melk) en een Kerstverhaal voorgelezen uit het Kerstverhaalboek met grote platen.
De melk voor de chocolademelk werd steeds geleverd door de familie Abbink.
Niet te vergeten; elke maand moest er door de kinderen van de school ook het schoolgeld worden meegebracht. Alsik het goed heb onthouden, dan was dit 60 ct. per kind per maand.
Het Koninginnefeest werd op 31 augustus (als deze niet op zondag was) gehouden.
Ieder kind was dan op zijn Zondags gekleed en had dan een rood wit blauw embleem op zijn jas of jurk en sommigen hadden zich ook nog getooid met een oranje sjerp, een linnen doek die over de schouders naar beneden viel.Het ging dan in optocht achter elkaar met de muziekvereniging voorop, naar de weide van de heer W. Nusselder op “de Speelman”. Daar werden allerlei spelletje gedaan onder leiding van het onderwijzend personeel van de schoolmet hulp van de meisjes- of jongelingsvereniging.
Als het feest zijn einde naderde dan riep meester ten Have de zesde en zevende klas bij elkaar om een danklied te zingen voor de heer W. Nusselder. Meester ten Have ging dan voor de jeugd staan en sloeg met de wandelstok de maat. Ik herinner me en jaar dat er de verzen gezongenwerden; Wie een fikse boer wil wezen, moet van jongsaf reeds aan ’t werk. Moet geen hitte of koude vrezen, maakt in weer en wind zich sterk enz. Het 2e vers begon met; Tevens dient hij op te merken, de eigenschappen der natuur, wat natheid uit kan werken, wat het schroeiend zonnevuur, enz.
Na afloop gingen we weer in optocht naar de school en kregen we allemaal een cadeautje.
Dat was dan ook een van de hoogtijdagen uit het schoolleven.
Verder gingen in de grote, 4 weken durende vakantie,de kinderen van de oudste (hoogste) klassen de omgeving bezoeken en een bijdrage, 1 dubbeltje, op te halen voor de bibliotheek van de school.
Vooral in de winterdag werden er vrijdags ’s avonds veel boeken mee naar huis genomen om te lezen.
In de meimand was er een handeltje onder de jongens op het schoolplein.
De beukenheg voor het schoolplein, tevens afrastering langs de wei van Dunnebach, zat dan ’s morgens nogal eens zwaar bevolkt met meikevers.
Wie dan het eerst bij school kwam schudde aan de heg en de meikevers rolden op de grond. In die periode was op school net het knikkerspel dagelijks in bedrijf,kwamen ’s morgens de jongens bij elkaar en ruilde men 1 meikever voor 10 knikkers. Dat was dan zgn. een hele mooie, nl. een bakkes of molenaar ( iets wit op de rug), of een koning of keizer, die waren daar naar gelang rood op het midden gedeelte. Mannetjes met lange wimpers aan de sprieten en vrouwelijke met korte wimpers. Later in de tijd als iedereen voorzien was van meikevers, gaf men 1 knikker voor 10 meikevers.
Als spelletje knikkerden de jongens, hoepelden, zetten eentol door met een eigengemaakte zweep er tegenaan te slaan zodat de tol een eindje verder razend snel ronddraaide. Het hoepelen, het zij met een oude fietsvelg of een hoepel gemaakt door smid Doornink (10 mm rond ijzer) gebeurde naar en vanaf de schoolweg van huis uit, bij school gebeurde dit op de weg naar Keunen.
Meisjes deden verstoppertje, speelden zakdoekje leggen en stonden in een grote kring hand aan hand met in het midden een meisje die de boze weerwolf was. Hierbij probeerde men dan van een kant naar de andere te lopen werd je getikt dan werden de rollen verwisseld.
In de school werden met lei en griffel geschreven tot en met de derde klas. In de 4e klas werd er met de kroontjespen geschreven, met inkt uit de potjes die in elke bank gemonteerd waren.
In de 4e klas bij meester de Boer moesten we 2 stemmig leren zingen. Het eerste wat we 2 stemmig hebben geleerd van hem was; O, wanneer, O, wanneer zal ik zijn bij mijnen Heer.
Voor de 5e klas stond meester Ploeger, echter toen wij met april 1921 naar de 5e klas zouden gaan is meester Ploeger vertrokken. Het nieuw benoemde schoolhoofd de heer A. Lagerwey kreeg toen de 6e en 7e klas, en meester ten Have kwam toen bij ons voor de 5e klas.
Maandagmorgen moesten we allemaal een psalm of gezang vers opzeggen, waarvoor de meester bij ons aan de bank kwam staan. Het nieuw te leren vers werd dan vrijdagsmiddag met krijt op het schoolbord geschreven.
Zoals ik reeds zei; de zondagsschool werd druk bezocht. Een bijzondere herinnering; Ik zelf kon reeds op de minuut af op de klok zien hoe laat het was voordat ik naar school ging. Ik mocht toen zondags naar de zondagsschool, het oude horloge (die nog met een sleuteltje van de achterkant opgedraaid werd) van mijn overleden grootvader op zak hebben. Meeste Kale die de 4e klas had voor meester Boer kwam, en die ook zondags de lagere klassen in de zondagsschool leidde, geloofde eerst niet dat het een echt horloge was, wat ik op zak had. U weet wel, voor op de borst met een lange ketting in het knoopsgat van een of andere blouse. Ik moest het hem laten zien en hij heeft het ook aan zijn oor gehouden om te luisteren of het wel ging. Gelijk heb ik hem toen ook maar verteld hoe laat het horloge aan gaf.
Nog een herinnering; dit is me verteld door jongens die een jaar ouder waren dan ik en toen nog bij meester Kale in de 4e klas zaten. Ik zelf zat toen nog in de 3e klas bij meester Lemereis.
Er kwam een kort onweer opzetten kort voor de middag, opeens een flits en direct daarop de slag. Meester Kale rekende uit naar 1 tel en zei toen tegen de kinderen dat dit een afstand was gelijk zo ongeveer van school naar het huis van Berkelder op “de Bijvank”, dat was een huis verder dan het huis van Lovink “de Stamperd” waar ons schoolpad langs liep.
Toen het kort daarop 12 uur was en wij s’ middag naar huis gingen om te eten, zagen wij met grote ogen dat bij Berkelder de schuur in brand stond door de inslag van het onweer.
Groot respect voor de meester die deze afstand al had berekend.
Zulke voorgevallen dingen zijn je hele leven erg bij gebleven.
Ik zelf rekende later ook altijd de afstand uit tussen de tijd dat de bliksem naar beneden sloeg en de slag die dan even later werd gehoord. 3 tellen = 1 kilometer.
Een ding dit nog; als het knikkerspel weer in de mode was, gingen we met de ronde ijzeren ballen, s’avonds naar huis en probeerden we wie er de tegenstander kon raken. Als we van school kwamen dan begon het al en op het rechte stukje weg vanaf de school naar de gemeenteweg werd er te hard gegooid. Met als gevolg dat de bal dan dwars over de gemeentewegging en dan “ploem “ in de sloot vol water belande. Abbinksgraven zoals men toen zei. Hier zij verscheidende ballen ingerold en nooit weer terug gezien. En nu ga ik eindigen, ik heb bijna 6 vellen letterlijk vol geschreven.
Ik hoop, mijnheer Blankensteijn, u nog enige informatie verschaft te hebben over de tijd dat U er als onderwijzer op de Halle Nijmanschool bent geweest. Hopende op goede resultaten, neem ik nu afscheid. U ziet mijn geheugen is nog prima in orde, en ik hoop hetzelfde van U en succes met de door U ingezonden series artikelen in de Graafschapbode.
Geschreven door dhr. Peppelman, Stadheidelaan nr. 19 Doetinchem, geboren 21-10.1911 en geschreven op 12 augustus 1978.
(Het verhaal is door oudzelhem op sommige plaatsen iets aangepast om het beter leesbaar te maken.)
Stadsheidelaan 19 Doetinchem.
**********************************************
Derk Adolf van Arragon 1903-2003, kinderjaren in Halle Nijman.
Door G.J. van Arragon.
Derk Adolf (Dolf) van Arragon werd op 16 december 1903 in de Meuhoek in G126 geboren, dit huis werd opgeheven en zijn vader Gerrit Jan van Arragon en moeder Aleida Hendrika Hengeveld lieten in 1908 een nieuw huis bouwen met als huis nr. G125a-G157, op het Oude Maatje, Dolf was toen 5 jaar.
Dolf kon zich het eerste huis nog goed herinneren, …. Tegenover ons woonde Maatkamp, die nog een weefgetouw had. Bij Maatkamp kregen we van dat lekkere zure roggebrood, wanneer we daar speelden. Later trouwde de dochter van Maatkamp, Elisabeth , en de nieuwe schoonzoon, Hermanus Wijkamp, kwam bij de familie inwonen; het weefgetouw ging toen weg en de weefkamer werd een slaapkamer. Van de buren Maatkamp kregen we ook Dagblad De Graafschapper, ca 1951 opgeheven, wij hadden geen geld voor een abonnement op de krant. (Christelijk Volkskrant uit Aalten)
In ons eerste huis G126 hadden we aanvankelijk ook een koe. Mijn moeder had die koe van haar ouders gekregen toen ze trouwde. Mijn vader wilde die koe na enkele jaren verkopen, mijn moeder vond dat jammer, want dan hadden we geen melk meer. Vader bracht de koe naar een veehandelaar Levy in Varsseveld; ik (Dolf) als kleine jongen, moest de koe aanjagen.
Later kocht vader in Ziewent een pink, ook had m’n moeder een geit, ze wilde wel jonge geiten, maar mijn vader had geen zin om met de geit helemaal naar de Heelweg te lopen, naar de stinkende bok van Veenstra.
Bij het oude huis stond een schuurtje met wat hooi en stro erin. Dolf, als vierjarige jongen speelt met lucifers in die schuur, die vervolgens in brand vliegt…. Ik was weggekropen onder de tafel; langs het huis renden mensen met emmers water om het vuur te blussen.
1925 Oude Maatje 3. Foto: fam. van Arragon.
In 1908 verhuist het gezin naar een klein boerderijtje aan ‘’ het Maatje, het Meutjen", op ca. 1 kilometer van het dorp Halle , G125a- G157.
Vader Gerrit Jan van Arragon heeft dit huis laten bouwen voor het groter wordende gezin.
Dolf…, Ik weet nog dat, toen we een nieuw huis bouwden, mijn moeder een kannetje koffie op mijn rug bond dat ik naar de timmerlui moest brengen. Ze stopte er kranten onder, anders was het te warm. Ik liep – ik was denk ik 5 jaar- naar ons nieuwe huis. Daar riepen de mannen; He, daar komt de lekkere koffie aan!
Voordat het nieuwe huis gebouwd werd was er al een waterpomp geslagen om gemakkelijker de specie te kunnen maken. Bij het oude huis haalden ze, zoals de meeste mensen, het water uit de put.
In het nieuwe huis woonden we tegenover Hendrik Jan van ’t Meutjen (Berendsen), met zoon Gerritjan en zijn vrouw Frederika Radstaak en kleinzoon Willem (die later met mijn jongere broer Willem speelde).
Het waren goede mensen die ons veel hielpen. We konden er bijvoorbeeld altijd hun paard lenen, want we konden ons zelf geen paard veroorloven.
Mevrouw Hanna Veldhorst- Berendsen (1919) bevestigt in 2012 dat er veel en goed contact was tussen de buren van Arragon en Berendsen.
Gerrit van Arragon kwam zaoterdagsaovonds met deeg op de kruuwagen um in onze oven het brood veur de hele wekke te bakken, want ze hadden zelf geen oven. En de van Arragon meisjes, heetten ze niet Leida en Drika?- pasten vaak op wanneer mien olders weg waren.
Vanaf het nieuwe huis is het maar een kwartier lopen naar het dorpje Halle. Aan het begin van de 20e eeuw waren in het dorp Halle elf huizen te vinden. Dat waren de smederij van Wentink, bakker Leerink, bakker Lovink, postbode Hofs en het huis van metselaar Ter Maat. Verder de molen van Coops, cafe Nijhof, de Nederlands Hervormde Kerk met de pastorie en de huizen van Overbeek en Langenberg.
Harde wegen zijn er niet in de streek, maar er zijn al wel plannen om de weg van Zelhem naar Varsseveld te bestraten. Omdat er steeds meer fietsen komen, worden er fietspaden langs de zandwegen gemaakt; met een scheiding van opgestapelde graszoden (fietseheupe), worden de fietspaden vrij van paarden en wagens gehouden.
Auto’s rijden er in de Achterhoek nog maar sporadisch wanneer Dolf jong is.
De huisdokter Julius heeft een motor, die je al van verre hoort aankomen, maar verder hoor je nauwelijks verkeer. Er klinken wel andere geluiden, zoals het geblaf van honden en het loeien van koeien.
En over de kale heide hoor je de klokken van omliggende dorpen. Rondom Halle is veel heide, maar dat neemt na de eeuwwisseling in snel tempo af. De woeste grond wordt ontgonnen tot rendabele landbouwgrond.
Dolf; In de heide hoorde je het zoemen van de vele bijen en hommels. Toen ik een jaar of acht was wilde ik met mijn broer Gerrit over de heide naar Zieuwent lopen. De grote kerk van dit katholieke dorp leek niet ver weg, maar na een half uur lopen kwam de kerk nauwelijks dichterbij. We zijn toen maar weer teruggesjouwd. Eigenlijk was ik altijd wat bang voor de mensen uit Zieuwent; die waren katholiek. Maar op een dag was ik met mijn vader in de heide om plaggen te halen en toen waren daar ook boeren uit Zieuwent. Die bleken zowat zo te praten als wij en ik zag er verder niets bijzonders aan. Het enige verschil was dat ze geen zwart kousen droegen zoals wij, maar donkerrode.
Vader Gerrit Jan van Arragon is boerenarbeider. Lange tijd werkte hij regelmatig op boerderij De Lovink in Westendorp. Hij kan erg goed mieten (mijten) zetten. Het roggemijt zetten was een secuur werk; inregenen moest worden voorkomen en de mijt mocht niet omvallen. Ook is vader Gerrit Jan vakman in het zagen en bewerken van bomen. Hij bezit een uitgebreid arsenaal timmermansgereedschap. Jagen is de grote passie van vader Gerrit Jan. Toen hij in 1902 net getrouwd was, kreeg hij een boete voor jagen zonder jacht acte. Door een paar kippen te verkopen kon deze boete betaald worden. Af en toe moesten Dolf en zijn iets jongere broertje Gerrit het wild (meest hazen en konijnen) uit de bossen van Landgoed De Slagenburg verjagen door met stokken op de bomen te slaan. Buiten het landgoed staan vader Gerrit Jan en z’n jachtvrienden het wild op te wachten. Jagen op een landgoed is uiteraard streng verboden en voorbehouden aan de eigenaars.
Als vader Gerrit Jan bij huis aan het werk is en jachtvriend Hendrik Kuenen (Hendrik van de Krumme) komt langs met zijn geweer dan wordt gestopt met het werk, hoe druk het ook is, en dan wordt er gejaagd. Ook wordt door vader Gerrit Jan geld verdiend met het strikken van vogels en het vangen van mollen. Lijsters werden bij duizenden gevangen en voornamelijk naar Belgie geexpoteerd, waar de vogels als lekkernij beschouwd werden. De strikken moesten dun en sterk zijn en men gebruikte daarvoor het liefst het haar van een paardestaart. Dolf kon op hoge leeftijd nog uitleggen hoe de strikken gemaakt werden. Eens per week werden de vogelkadavers opgehaald door een Joodse handelaar. Deze nam ook mollenvellen mee. Er komen overigens regelmatig Joodse handelaren uit Aalten langs. Een voddenkoopman, Abraham Gans, komt op krukken helemaal uit Winterswijk.
Tussen 1902 en 1916 worden er tien kinderen geboren, en later nog twee. Het huishouden en de opvoeding komt grotendeels op moeder Antje neer. Dolf.. Mijn moeder had het erg druk. Het was niet gemakkelijk om het grote gezin goed draaiende te houden en we waren niet erg rijk, dus alles was erg sober. Ik weet nog dat mijn moeder met tranen in de ogen een zwarte nieuwe jurk van haarzelf verknipte om er rokjes voor mijn zusters van te maken. Vader had trouwens altijd wel voldoende geld voor jachtpatronen en pijptabak.
Moeder Antje heeft een mooie siertuin en kent van veel bloemen en planten de Latijnse naam.
Ook haar vader, en Dolfs opa, Derk Adolf Hengeveld, was een liefhebber van planten. Hij verzorgde ondermeer lange tijd de tuin van de hoofd meester van Dolfs lagere school in de Halle Nijman, meester Ten Have.
Op z’n zesde verjaardag krijgt Dolf van deze grootvader Hengeveld een klein zelfgemaakt stoeltje.
Dolf is naar opa Derk Adolf Hengeveld vernoemd en heeft daardoor een streepje voor. Verder wordt er nauwelijks aandacht aan de kinderverjaardagen besteed.
Opa Derk Adolf Hengeveld verhuist na onenigheid met zijn inwonende schoonzoon Wassink in 1912 alleen vanuit Halle naar een boerderijtje onder Dinxperlo. Zijn tweede vrouw , de moeder van Antje, blijft bij haar dochter en schoonzoon Wassink in Halle wonen, zonder formele scheiding.
De door geldgebrek niet behandelde oorontstekingen waar Dolf in zijn jeugd veel last van had, zorgden voor doofheid op latere leeftijd.
Veel vriendjes heeft Dolf niet, … Met mijn jongere broer Gerrit maakte ik vliegers van oude kranten en twijgjes. Gerrit was daarin veel handiger dan ik. Met een aardappel plakten het papier vast.
Ook klommen we in bomen en haalden eieren uit vogelnesten. Gerrit durfde altijd meer dan ik.
Een leeftijdsgenoot, Jan Schuurman, zei later; Met Gerrit kon je lol beleven; die had grappen en durfde wat, Dolf was veel te serieus.
Dolf.. Ik was altijd wat bang. Mijn vader had wat takkenbossen gekocht in de Halledieksbulten. We haalden die op en ik speelde op de zandweg. ‘’Dolf, pas op dat je niet op de weg komt’’.riep mijn vader. Het was absoluut niet druk op de weg toen, maar ik schrok heel erg dat mijn vader zo tegen me riep.
Ik was eens bij buurman Hendrik van ‘Meutjen, Berendsen, de overbuurman, toen daar huisarts dokter Julius op zijn motor kwam. Hij vroeg hoe ik heette en ik antwoordde pas na heel lang aandringen dat ik Dolf van Arragon heette. Eigenlijk durfde ik nooit mijn naam te zeggen. Altijd als iemand m’n naam noemde schrok ik. Ik dacht dat de mensen op ons, arme sloebers met een groot gezin, neerkeken en dat er negatief over mijn vader gepraat werd. Op een dag liep ik naar te Rietstap, waar ik moest helpen op het land. Hanskamp en Peppelman waren bezig met het omzagen van bomen, waar mijn vader ook wel eens bij hielp. Peppelman zei; ‘’Hef ow vader weer lekker lang esloapene of lig hij nog op bedde?’’
Lagere school.
Derk Adolf (Dolf) van Arragon bezoekt van 1909 tot 1916 de christelijke lagere school op de Nijman.
Aanvankelijk loopt hij vanaf het Maatjen, over een pad door de heide naar school, maar er wordt steeds meer heide ontgonnen, dus die tussendoor paadjes verdwijnen. In de zesde klas( 1916) moet hij, met zijn broers en zusjes, helemaal rondlopen over de vaak modderige zandwegen.
Dolf.. Op m’n zesde moest ik naar school in de Nijman. Ik durfde niet alleen naar school, en ik liep dan vaak halverwege huilend terug naar m’n moeder. Toen ving een meester, meester Raadt, me op een dag op bij school. Hij nam me op de arm, zette me op de bank en zei; Dolf, je bent al zo’n grote kerel, nu durf je toch wel zelf zonder huilen naar school te komen.
Dat hielp, en na een jaar liep mijn jongere broer Gerrit mee. Die durfde meer dan ik, en ik hoefde niet meer alleen te lopen. Mijn oudere zuster Dina liep niet mee naar school, die woonde bij haar grootouders in om pas op haar 12e weer thuis te komen wonen. Ook mijn jongere zus Drika woonde bij haar grootouders tot ook zij naar school ging.
Niet lang nadat Dolf op school is gekomen krijgt hij voor het eerst van zijn leven een sinaasappel.
Deze wordt uitgedeeld ter gelegenheid van de geboorte van prinses Juliana in 1909.
Het hoofd van de Halle Nijmanschool was de sinds 1888 uit Beerta (Gr.) afkomstige meester Ten Have, een strenge aartsvaderlijke figuur, met een bolhoed of zwart calot.
Dolf herinnert zich- als vele oud-leerlingen- zich het ritueel; meester Ten Have kwam de school binnen, zette zijn hoed af en hing die aan de kapstok, haalde vervolgens z’n calotje uit de binnenzak en zette die op. Daarna begon de les.
Uit het stuk van schrijver Gerdes rond 1900 over zijn bezoek aan school; Kinderen konden soms niet naar school omdat ze geen kleren hadden waarmee ze voor de dag konden komen.
Dolf vertelt; Mijn jongere broer Gerrit was op een zaterdag alleen op bezoek bij oom Bernard en tante Dina, die toen nog bij de Slangenburg in de buurt van Doetinchem woonden. Hij was op de terugweg in de sloot gevallen. Een van de meesters die bij meester Ten Have in de kost was, had hem er uitgehaald en met schone, droge kleren op de fiets thuis gebracht. De natte kleren waren in een jute zak gedaan; de relatief goede, droge kleren die Gerrit aan had gekregen mochten we houden.
Daar was mijn moeder heel blij mee.
De school heeft een groot (zand)plein waar de kinderen kunnen spelen in de schaduw van de lindebomen. Naast de school woont de Duitse leidekker Dunnebach. Hij heeft kippen, die regelmatig over het schoolterrein scharrelen. De jongens bekogelden de kippen met steentjes of proberen ze te vangen, waardoor een boze Dunnebach regelmatig bij meester Ten Have komt klagen over de misdragingen van de leerlingen. Meester Ten Have was gedreven om de leerlingen in het relatief arme gebied goed ( en christelijk) onderwijs te geven. De school groeide snel (en zal blijven bestaan tot 2013).
Dolf; Eerst leerden we schrijven op de lei, met een griffel. Als we jarig waren kregen we een griffel met een mooi papiertje er om heen. In de hoogste klassen schreven we met pen en inkt in een schrift. Hele Bijbelgedeeltes en psalmverzen moesten we overschrijven. Ik schreef nogal slordig en op een dag kreeg ik plotseling tijdens het schrijven een geweldige pets om m’n oren van de meester.
Hij verscheurde mijn schrift en schreeuwde dat ik netter moest schrijven. Dat heb ik daarna gedaan.
Een van de meesters vertelde ’s morgens wel eens een sprookje in plaats van een Bijbels verhaal.
Het schoolbestuur kwam controleren en een van die mannen vroeg aan mij; ‘’ Waar heeft de meester gisteren over verteld?’’
Dat was een sprookje geweest en ik dacht; ‘’ Hier gaat iets fout’’ dus ik vertelde over het Bijbelverhaal dat de meester enkele dagen geleden had verteld. Nadat de bestuursleden weg waren zei de meester; ‘’ Dat heb je goed gedaan, mijn jongen’’.
Als Dolf in een van de hogere klassen zit komt er een zigeuner bij school met een aap en een gordeldier. De aap klimt in de lindebomen bij de school, het gordeldier graaft zich in het zand en sterke jongen mogen proberen het dier weer los te trekken.
In het voorjaar van 1916 gaat de zesde klas met meester Ten Have naar Arnhem. Voor Dolf een grote reis die veel indruk op hem maakt. Van Doetinchem reizen met de (stoom-)trein naar Arnhem; ze ratelen even voor Arnhem over de grote IJsselbrug. In de stad Arnhem zijn vrijwel alle wegen al bestraat; dat kent men in de Achterhoek nauwelijks. Met een stoom radarboot varen de leerlingen vanaf Arnhem over de Rijn naar de Westerbouwing en terug. Niemand uit de klas heeft ooit op een boot gezeten. Als ze op de terugreis in Doetinchem uitstappen blijkt even later dat meester Ten Have z’n jas heeft laten liggen. Tachtig jaar later weet Dolf zich dit detail nog te herinneren.
’s Avonds laat komen de zesde klassers en de meester – door boerenwagens opgehaald uit Doetinchem- weer thuis in Halle.
In mei 1916 moet Dolf van school. Hij heeft zes klassen goed doorlopen. Dolf zou wel op school willen blijven; hij heeft het er de laatste jaren erg naar de zin gehad. Vooral de vakken aardrijkskunde en geschiedenis vindt hij erg boeiend. De laatste twee jaren heeft de meester met behulp van een kaart van Europa ook steeds de ontwikkelingen van de wereldoorlog met de klas besproken en op de kaart ingetekend.
Door de jaren heen zijn er meer jongere broers en zussen van hem meegelopen naar school.
Als oudste thuiswonende kind voelt hij zich verantwoordelijk voor hen.
De familie van Arragon in Halle. Foto: Familie van Arragon.
Johan, Bernard, Garrit, Dina, Herman en Gerrit.
Kinderen van Arragon die naar de Halle Nijmanschool gingen;
Berendina Hendrika (Dina), geboren 28.9.1902, schooltijd 1908- 1914+
Derk Adolf (Derk) , geboren 16.12.1903, schooltijd 1909- 1916
Gerrit , geboren 10.3.1905, schooltijd 1911-1917+
Hendrika (Drika) , geboren 5.10.1906, schooltijd 1912-1918+
Aleida Hendrika (Leida) , geboren 3.5.1908,schooltijd 1914-1920+
Hanna , geboren 1.7.1909, schooltijd 1915-1921+
Bernard , geboren 24.6.1911, schooltijd 1917-1923+
Johan , geboren 30 7.1913, schooltijd 1919-1925
Gerrit Willem , geboren 15.8.1914, schooltijd 1920-1925.
De familie van Arragon vertrekt in mei 1926 naar Zuidwolde.
Dolf ziet er tegen op om na de zes klassen lager school te gaan werken bij de boer. Hij realiseert zich echter dat er geen andere keus is.
Dolf is twaalf jaar wanneer hij boerenknecht wordt. Zijn vader vindt, dat het goed is om bij een boer te werken die ook klompen maakt. In tijden van crisis kun je dan in de rustige wintermaanden bijverdienen door klompen te produceren. Klompen heeft men immers altijd nodig en er is gedurende de Eerste Wereldoorlog erg veel vraag naar klompen (omdat de import uit Belgie stil ligt)
Al snel blijkt dat Dolf niet de handigheid heeft om snel en secuur hout te bewerken; het boerenwerk krijgt hij wel onder de knie, het klompen maken niet.
Vanaf mei 1916 tot hij in militaire dienst moet , eind maart 1923, werkt Dolf bij verschillende boeren o.a. Groot en Klein Hallerdijk. Dolf doet dit met tegenzin, gecommandeerd worden door de werkgever tast zijn gevoel van vrijheid aan.
Na de lagere school in de strenge winter van 1916-1917 nog enkele maanden naar de avondschool .
Een klein groepje van 6 jongens krijgt in de bestuurskamer van hun lager school in De Nijman les van enkele meesters. Voor de verwarming nemen ze zelf een turf mee naar school. De avondschool duurt vier maanden, n.l.November, December, Januari en Februari , elke week vier avonden van zes tot acht uur. In fictieve briefen beschrijft hij het alledaagse leven, de vorderingen met het verharden van de weg van Varsseveld over Halle naar Zelhem, de plannen over het verharden van de Slangenburg over Halle naar Ruurlo, en een verharde weg door de Nijman.
In het seizoen 1922-1923 bezoekt Dolf de landbouw wintercursus in de lagere school van Westendorp gehouden, door de afdeling Varsseveld van de Christelijke Boeren en Tuindersbond gegeven. Vanuit Halle is dit een eindje fietsen en Dolf moet vaak onderhandelen met de boer om op tijd weg te kunnen. De boer waarvoor Dolf werkt is geen voorstander van zo’n cursus voor een gewone arbeider, straks weten de arbeiders nog meer dan de boer.
In juli 1923 gaat Dolf onder dienst, in Nijmegen wordt hij eerst opgeleid tot seiner, daarna tot kok.
Tijdens de diensttijd groeit bij hem het besef dat hij nooit meer als boerenknecht wil werken.
Eind augustus 1923 komt hij uit dienst en tot begin 1925 werkt hij los vast bij enkele boeren.
Dolf meldt zich voor de onderofficiersopleiding van de Koloniale Reserve te Nijmegen maar wordt afgekeurd.
In 1925 koopt vader Gerrit Jan in Zuidwolde een grote maar verwaarloosde boerderij waar de familie in mei 1926 naar verhuist, het adres is op Nolde A326. Na vele jaren eindelijk een eigen boerderij.
*******************************************************