In dit hoofdstuk de geschiedenis van de Halle-Heideschool en
de Herinneringen aan onze Heide van meester G.J. Lemereis.
Geschiedenis van de Halle-Heideschool (deel 1)
Halle Heide - Op 21 april 1922 werd, na een aantal jaren van voorbereiding, een Christelijke lagere school geopend in Halle-Heide. Ds. Plooy uit Halle had zich sterk gemaakt voor een eigen school in Halle-Heide en door de wet van 1920 kon het christelijk onderwijs een beroep doen op de gemeente en hoefde een school niet alle kosten zelf te betalen. Ds. Plooy mocht de officiële openingshandeling verrichten, waarbij hij heel toepasselijk de profetie van Jesaja aan (Jes. 35:1) ‘de wildernis zal bloeien als een roos’ aanhaalde. In de gang van de school werd ook een tegel met deze tekst ingemetseld.
Het eerste schoolhoofd was de in Geesteren geboren G.J. Lemereis en zijn opleiding in Doetinchem had gevolgd. Nadat hij in 1915 zijn onderwijzersakte behaalde, werd hij benoemd als onderwijzer aan de lagere school in Halle-Nijman, waar hij tot 1920 bleef. Vervolgens vertrok hij naar Wemeldinge, waar hij zijn vrouw, de domineesdochter Nelly Maria Drost leerde kennen. Ze trouwen op 21 april 1922 en het kersverse echtpaar wil de nieuwe woning naast de nieuwe Heideschool betrekken, maar die blijkt dan nog niet geheel bewoonbaar. Ds. Plooy biedt het prille paar daarom aan om eerst in de pastorie te gaan logeren. G. Wolsink uit Halle brengt de bagage met de kruiwagen naar de pastorie.
Op 22 april komen er 49 kinderen naar de school om hun toekomstige leeromgeving te bekijken. De school gaat op 1 mei van start. De zes klassen worden verdeeld over twee lokalen. Omdat dit voor een leerkracht te veel is, wordt tijdelijke een leerkracht gevonden in de persoon van juffrouw Oosterbaan uit Goes. Ze heeft in Doetinchem gestudeerd en haar vader is ook een dochter van ds. Drost, de schoonvader van Lemereis. Omdat de schoonzus erg jong is en niet al te sterk, stelt haar vader als voorwaarde dat ze niet meer dan twee klassen voor haar rekening neemt en dat de familie Lemereis haar in huis neemt. Zo zit Lemereis zelf die eerste maanden met vier klassen, waarbij het verschil in niveau tussen klasgenoten een extra moeilijkheid blijkt.
Het eerste schoolreisje ging met boerenwagens naar Ruurlo en Barchem, waarbij ook veel ouders meegingen. In Ruurlo werd het doolhof en de kasteeltuin bezocht. De ‘Witte Wievenkoele’ in Barchem was het einddoel. Daarna ging de schoolreis vaak met boerenwagens op luchtbanden naar Groenendaal in Doetinchem. Dan trok bijna de hele Halse-Heide uit, jong en oud. Als het weer het enigszins toeliet, liet beheerder Veenink de kanovijver door de Heideschool gebruiken. Dat er wel eens een nat pak kwam, verhoogde de feestvreugde. En het vrolijke rad bezorgde menigeen een gat op de knie van de broek. Op de terugweg werd in de Slangenburg halt gehouden bij het oud-school huis van de familie Arentsen. Dan kwamen de melkbussen tevoorschijn en de flessen ranja en kon iedereen wat drinken.
De school gaat groeien en er komen meer leerkrachten bij, waardoor de school moet worden uitgebreid. In 1947 had de school 5 lokalen en 4 leerkrachten.
Met de nieuwe school kreeg Halle-Heide een centraal ontmoetingspunt. Meester Lemereis was een grote stimulator om vanuit de school allerlei andere initiatieven te laten ontspruiten.
Het School- en volksfeest, de viering van St. Nicolaas en het Kerstfeest waren hoogtepunten op school. In mei 1959 nam meester Lemereis afscheid en gaf de fakkel over aan de jonge meester G.J. Sielias. Hij werd bijgestaan over Juffrouw Bisperink voor klas 1 en 2, meester Garritsen voor klas 3 en 4 en zelf gaf hij les in klas 5 en 6.
Halle-Heideschool 90 jaar (deel 2)
Nu meester Lemereis na 37 afscheid had genomen van de school en de buurtschap, waar hij zeer veel energie in gestoken had, ging meester G.J. Sielias verder met de uitbouw van de school. Hij werkte zich als buurtbewoner snel in. Meester Lemereis kreeg tijd en gelegenheid om zijn herinneringen in een dagboek te schrijven. Hij beschrijft niet alleen de schoolperiode met de bemoeienissen van het schoolbestuur, maar ook de Halle–Heide als cultuurkern.In de beginperiode van meester Sielias ontstond het idee om op zomerkamp te gaan naar Laag Soeren. Op de fiets, via de pont bij Bronkhorst, naar Laag- Soeren. Vooral dat kamperen was een belevenis. De leerlingen hadden het idee dat ze een wereldreis maakten. Naast meester Sielias gingen een aantal oud-leerlingen uit de buurt mee als kampleiding. Iedere morgen was er eerst gymnastiek en aan het eind van de mooie kampweek, waarin pannenkoeken en stokbrood werd gebakken, kwam je bruin gebrand weer terug.
Meester Sielias bereidde de hoogste klassen voor op het vervolgonderwijs. Hij gaf ‘s morgens bijles Frans, Nederlands en biologie. De school had een bijenvolk en volgens meester Sielias was de mol een nuttig dier. Dat viel bij de boerenjongens niet altijd in goede aarde. Op een morgen had een mol ook de moestuin van Sielias gevonden, toen was de mol in eens een schadelijk dier en werd de lesinhoud aangepast.
Meester Sielias hield en houdt nog steeds van zingen. Elke gelegenheid werd aangegrepen om de leerlingen versjes te laten zingen, die op de gitaar werden begeleid. Meester Sielias maakte ook veel foto’s en dia’s. De dia’s werden zo nu en dan aan groot en klein publiek in de school vertoond.
Op de vrijdagmiddag voor elke vakantie werd er film gedraaid. Alle leerlingen kwamen bij elkaar in één lokaal. De film bestond vroeger uit zo’n twintig dia’s en de meester vertelde het verhaal. Geweldig vonden de leerlingen dat.
Voordat je van school af ging trakteerde je de achterblijvers op toffees, liefst van die gitzwarte, bij buurman Brunsveld per stuk gekocht. Bij het verlaten van de school kreeg je een tegeltje. Uit verhalen van leerlingen blijkt dat zij met plezier terug kijken op hun schoolperiode in de Halle Heide. De Heideschool was niet alleen ‘gemuudelek’, maar ook op onderwijskundig gebied een actieve school.
De school moest regelmatig worden verbouwd en aangepast aan de nieuwe eisen van de onderwijswet. In 1972 werd er gesloopt en verbouwd. Reden was de intrede van de speelleerklas met een extra groot lokaal en de aanschaf van diverse ontwikkelingsspelletjes. Elke dag werd wel een uur ingeruimd om daar mee bezig te zijn. Vervolgens komt er, als uitvloeisel van deze ontwikkeling in 1974, een kleuterschool bij. wordt door Finy ter Maat zoekt, samen met de dames van het bestuur, Montesorimateriaal uit in de Zelhemse fabriek. Het begin van het kleuteronderwijs in de Halle Heide is een feit.
Op 29 april 1975 wordt het oude schoolhoofd meester Lemereis, ridder in de orde van Oranje Nassau. Voor de school en de oud-leerlingen een moment om even bij stil te staan.
Het interieur van de school moet inmiddels nodig opgeknapt worden en daarvoor wordt in 1983 nieuw materiaal aangeschaft. In die tijd wordt de school ook aangesloten op de riolering.
Na ca. 30 jaar komt de ontslagbrief van meester G.J. Sielias. Hij wil op 1 juni 1989 stoppen.
Het 90-jarig bestaan van de school is in de week van 16 tot 21 april 2012 gevierd. Terug in de tijd van Ot en Sien, de tijd van de oprichting van de school, was daarbij een thema . Daarvoor is samenwerking gezocht met museum Smedekinck waar jaarlijks Ot en Sien themadagen worden gehouden. Ook het Oud Hollands speelgoed van het museum zal bij de jubileumviering gebruikt worden.
Artikel uit het Contact van maart 2012
De Heideschool in 1925, twee lokalen met aangrenzende ruimtes in een kaal landschap
Het meestershuis
Met ‘n groten trad aover “t Heideschoolpad
30-12-1919
Oprichtingsvergadering Voorlopig comité
1920
16-01-20 Oprichtingsvergadering van de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs te Halle-Heide.
29-03-20 Aankoop van een halve ha. grond van Bernard Buunk.
08-07-20 Opdracht voor bouw van huis en school aan architect D. Kuipers te Ruurlo.
15-09-20 Koninklijke goedkeuring is binnen.
13-12-20 De woning begroot.
1921
10-01-21 Vrieze geeft zand uit een weide, stenen worden door leden gratis vervoerd.
03-02-21 Collecte bracht in de Heide f 1100,-- op. Er wordt ook gecollecteerd in Zelhem, IJzerlo, Gaanderen, Nijman, Heelweg en Westendorp.
27-04-21 Schoolterrein opgehoogd en omgespit, 32 mannen met paarden en 32 met de schop.
30-09-21 Gunning bouw van woning en school aan J.W. Warnshuis uit Barchem.
16-10-21 Boeren vragen, het schoolterrein moet nog 40 cm. verhoogd worden.
21 april 1922
Uit 13 sollicitanten wordt dhr. G.J.L. Lemereis benoemd als schoolhoofd, deze trouwt op 19 april 1922 en kom op 20 april met zijn kersverse vouw, met de trein in Zelhem, aan uit Wemeldinge, zodat hij aanwezig kan zijn bij de feestelijke opening van de school op 21 april 1922.
De school start op 1 mei 1922 en eind mei arriveert juf Oosterbaan om het team kompleet te maken.
22-4-1922
Komen er 49 kinderen kennis maken met de school.
1923
12-02-23 De ouderavond moet bij lichte maan gehouden worden. De dominee kan moeilijk op de bijbellezing komen in verband met de slechte binnenweg.
24-09-23 10 mud eierkolen en 3 mud cokes besteld voor f 73.=
19-11-23 Kinderen moeten in de lokalen schone klompen aantrekken. Het begin van de klompenoorlog die meer dan een half jaar zou duren.
10-12-23 Voorzitter ontving brief om maatregel in te trekken. Meester Lemereis heeft “een en ander medegedeeld over den toestand, waaruit maar al te duidelijk bleek, dat sommige ouders dwaas genoeg zijn om hun kinderen in een zekere opstandigheid tegenover den meester te stijven”.
1924
25-02-24 Klompenoorlog: Indien geen medewerking wordt verkregen, worden kinderen op staande voet verwijderd.
19-03-24 Spoedeisende bestuursvergadering over de klompenkwestie.
17-02-1925
Ds. Plooy vertrekt en geeft het bestuur een voorzittershamer.
1926
1926 Orgel aangeschaft.
19-02-26 Ledenverg.: Kinderen krijgen warm drinken van 1 november tot 1 april
17-9-1928
Bij de opening van het 3de lokaal komt er een “steentje” voor ds. Plooy in de hal. (f 18,50)
1930
14-04-30 4de lokaal aangevraagd plus fietsenbergplaats. 126 leerlingen bezoeken de school.
17-07-30 Elektriciteit aangevraagd. “De gemeente meende, dat dit voor een l.s. niet noodzakelijk was en heeft gevraagd voor welke lessen van kunstlicht gebruik wordt gemaakt”.
Meester Wisselink wordt kwekeling met akte voor f 25.= per maand.
01-10-30 Bouw van twee lokalen aangenomen voor f 13.392,=.
1931
18-02-31 Wisselink vraagt in het belang der school of een stofzuiger ook dienen kan om het erge stuiven tegen te gaan.
26-06-31 “’t Tuintje valt goed in de smaak.” (de schooltuin)
1932
20-04-32 Meester Lemereis krijgt vulpen, is 10 jaar aan school.
03-10-32 Gemeente verzoek de overcomplete olielampen te verkopen en de opbrengst in de gemeentekas te storten.
1936
19-02-36 Meester krijgt een schuurtje.
Mondorgelclub van 26 leden oefenen in de school.
1939
15-02-39 Projectielantaarn gekocht voor f 90.=
15-11-39 Gratis telefoonaansluiting voor school is klaar gekomen. (voor telefoonles)
Meester Wisselink opgeroepen.
1940
27-06-40 Meester Wisselink terug.
Verbod op feestelijkheden en optochten, ivm. brandstofbesparing zonodig ‘s zaterdags en ‘s maandags geen school te houden, alsmede 2 weken kerstvakantie en voor november niet te stoken.
Leerkrachten moeten niet Jood verklaring tekenen en Joodse leerkrachten moeten aan het ministerie worden opgegeven.
02-12-40 Toestemming nodig voor ouderavond.
Meerdere boeken zijn verboden.
Gymnastiekonderwijs verplicht.
1941
02-09-41 Ingekomen: Het dragen van lange kousen op school is geen vereiste, NSB uniform is op school toegelaten, schooltandartsen aangesteld.
Joodse kinderen niet toegelaten op sportterreinen.
Het bestuur verzend geen opgave Joodse kinderen.
1942
02-03-42 Ouderavond mag doorgaan, maar er zijn twee punten van de agenda geschrapt.
27-04-42 Vitamine C tabletten voor de kinderen.
School enige weken gesloten door brandstofgebrek.
11-11-42 Aangeboden platen waffen SS en jeugdstorm moeten worden opgehangen.
Bestuur is niet meer bevoegd aan te stellen en te ontslaan.
1943
12-03-43 Opgeven wie Duits geeft.
Ouderavond: Hierna volgt het punt vertoning van filmstroken, doch omdat reeds meerderen de vergadering hebben verlaten wegens het gegons van vliegmachines, wordt het laatste punt achterwege gelaten.”
1944
08-11-44 Vluchtelingen in de bestuurskamer.
Vijfde leerkracht benoemd.
12-12-44 School in beslag genomen. Onderwijs bij Hobelman en in de Gereformeerde Kerk.
1944-1945
Meester Lemereis gijzelaar en Wisselink gearresteerd wegens onderwijs aan Joodse kinderen. (Lees ook het oorlogsdagboek van meester Lemereis)
1946
04-06-46 Juf Bisperink (geb.1897) per 15-10-46 benoemd.
1948
25-03-48 De school telt 165 leerlingen.
27-05-48 Betegeling schoolplein door gemeente afgewezen.
Voor gym. wordt het sportveld van Freriks gebruikt.
1949
Consultatiebureau in school en een moeder- en middenstandscursus.
21-3-1951
29 nieuwe leerlingen ingeschreven. (geboortegolf van na de oorlog)
25-06-1953
Meestershuis krijgt waterleiding.
1954
Schoolverlaters gaan behalve naar ambacht- en huishoudschool ook naar de Mulo.
22-10-54 Aanleg waterleiding in school begroot op f 6.287,03.
1955
02-09-55 Het bestuur was om 9 uur aanwezig om kennis te maken met mr. Sielias die zijn werk begon als onderwijzer. Na een enkel woord gesproken door ds. Eggink en het hoofd der school werd hem toegezongen gez. 143: 1 en 4. (Op bergen en in dalen).
21-2-1957
Er komt nieuwe verlichting, een naaimachine en handenarbeidmateriaal.
1957
18-09-57 Spoedvergadering: Sielias heeft benoeming aan landbouwschool in Balk. Wordt verzocht te blijven en wordt dan in mei 1959 hoofd.
mei 1959
Wisseling van de wacht en wordt meester Lemereis opgevolgd door meester Sielias.
1960
28-05-60 Nieuwe rekenmethode, oliekachels, 2 nieuwe vloeren en nieuw meubilair. (grijs)
1962
12-09-62 De grote schuifdeuren worden verwijderd, nieuwe schoolborden, waterleiding van de WOG.
1964
21-04-64 Deuren geëgaliseerd, lijsten van de muren.
1965
09-02-65 Nieuwe inrichting hoofdenkamer, betegelde strook op plein, fietsenhok wordt tweezijdig. We krijgen nieuwe gordijnen en nieuwe Zweedse banken. Oude naar feestcommissie.
1968
26-06-68 We krijgen een bandrecorder en een radio voor schoolradioles op art. 72.
28-11-68 Het hoofd krijgt geen toestemming voor seksuele voorlichting in de hoogste klas.
1969
06-06-69 De speelleerklas wordt ingevoerd per 01-08-69, extra materiaal en meubilair aangevraagd. Snijmachine en typemachine worden toegewezen en ook een stencilmachine, te gebruiken samen met de andere Halse scholen.
1970
01-05-70 Een stencilschrijver wordt aangeschaft.
Eerste kamp en eerste schoolkrant.
1973
15-06-73 De school officieel heropend door medeoprichter A.G. Geurkink.
1974
07-01-74 De kleuterschool geopend.
1975
29-04-75 Meester Lemereis wordt ridder in de orde van Oranje Nassau.
23-4-1982
60 jarig jubileum in de school gevierd met fototentoonstelling en film.
Fam. Essink betrekt het schoolhuis.
De medezeggenschapsraad treedt aan.
1983
30-05-83 Nieuw meubilair aangeschaft, bruin.
12-09-83 Mevr. Jolink geeft logopedie op school.
1985
16-04-85 Er komt riolering.
1988
05-09-88 Ontslagbrief ontvangen van G.J. Sielias per 01-06-89. Dhr. Sielias, die met pensioen gaat, wordt bij zijn afscheid geridderd door de burgemeester.
1989
De Heideschool krijgt een nieuwe schoolhoofd. Ab Wisselink wordt na de heren Lemereis en Sielias de derde schooleider. In de daaropvolgende jaren worden diverse onderwijskundige vernieuwingen en moderne lesmethoden ingevoerd, waaronder het zelfstandig werken, gebaseerd op het Daltononderwijs. Alle veranderingen worden bijgehouden in hetnieuwe Schoolwerkplan.
1990 Er wordt een grote bazar met een Somalische markt op poten gezet. De opbrengst gaat naar de derde wereld. In 1990 wordt ook voor de eerste keer samen met de Nijmanschool en de Dorpsschool een Oranjemarkt georganiseerd op Koninginnedag.
1992
Er komt een peuterspeelgroep in Halle-Heide: ‘t Heidehoekje
Het 70-jarig bestaan wordt op school met de kinderen op 29-04-92 gevierd, o.a. met oudhollandse spelen en een ballonnenwedstrijd.
Op het schoolfeest wordt geen Wilhelmus meer gezongen.
De eerste computerskomen het gebouw binnen.
1994
De officiële opening van het vernieuwde schoolplein met nieuwe speeltoestellen op 05-02-94.In 1994 worden Interne Leerlingbegeleiding (IB), Lumpsum financiering en het Leerlingvolgsysteem ingevoerd.
In 1994 namen de kinderen van de Heideschool, in samenwerking met de Nijmanschool en de kerken in Halle in een echte geluidsstudio een cassettebandje op met ingestudeerde liedjes. De opbrengst van dit leerzame project was voor een goed doel.
1995
De Vereniging CNS Halle-Heide gaat een besturenfusie aan met scholen uit Zelhem en Ruurlo.
1996
Renovatie van het gebouw, de kapconstructie wordt verstevigd en nieuwe dakpannen worden gelegd.
1997
Het 75 jarig jubileum werd op 10 april 1997 gevierd met een circusvoorstelling, waarin de ongeveer 50 kinderen de hoofdrol speelden. Enkele weken later was er een reünie voor zo'n 400 oud-leerlingen. In een speciaal voor deze gelegenheid gemaakt jubileumboek werden herinneringen aan vroeger vastgelegd.
1998 Wet op het Primair Onderwijs, het Schoolwerkplan wordt vervangen door het Schoolplan.
1999 de Heideschool krijgt internet en een emailadres.
2002 Ab Wisselink neemt afscheid als directeur, omdat hij elders een nieuwe baan als schooldirecteur heeft aangenomen. Hij wordt opgevolgd door dhr. JansHuttinga.
In de periode oktober 2004 tot mei 2005 wordt de school opnieuw verbouwd om aan de nieuwe eisen te voldoen, de kleuteringang wordt dichtgemetseld, er komt een nieuw leermiddelenmagazijn, een IB-ruimte, nieuwe kozijnen met dubbel glas, 2 nieuwe lindebomen op het schoolplein,
2004
Belangenvereniging Halle-Heide wordt opgericht.
2004 De Heideschool krijgt een eigen website.
2009 Er komen twee digitale schoolborden, verlaging van de plafonds, nieuwe vloerbedekking in lokalen.
2012 Het 90-jarig bestaan wordt in de week van 16 tot 21 april 2012 gevierd. Terug in de tijd van Ot en Sien, de tijd van de oprichting van de school, is daarbij het thema. Daarvoor wordt samenwerking gezocht met museum Smedekinck waar jaarlijks Ot en Sien themadagen worden gehouden. Ook het Oud Hollands speelgoed van het museum wordt bij de jubileumviering gebruikt.
2013 De Heideschool telt nog ongeveer 65 leerlingen. Het overkoepelend bestuur besluit de Heideschool samen te voegen met enkele andere kleine scholen in de omgeving en sluit het gebouw van de Heideschool.
Na een bestaan van 91 jaar wordt het schoolgebouw gedwongen gesloten.
De Belangenvereniging Halle-Heide maakt plannen om gebouw om te vormen tot multifunctioneel buurthuis.
2015 Oprichting van de Stichting Dorpshuis Halle-Heide, dat het bestuur zal vormen voor het buurthuis.
2016 De Stichting neemt het gebouw over van de gemeente voor € 1,- en vraagt subsidies aan voor de verbouw.
2015-2016 Het gebouw wordt ingrijpend verbouwd (kantoorruimtes, keuken, invalidentoilet, kleedruimte op de zolder, zonnepanelen, led-verlichting, plafondisolatie, pelletkachel, biljart, bar, geluid- en lichtinstallatie, enz.)
2016 Oktober opening van het Heidehuus. Het schoolgebouw is nu buurthuis van Halle-Heide en blijft in de jaren daarna een belangrijke functie houden voor de inwoners van Halle-Heide.
De school met meestershuis omstreeks 1925.
Met op de achtergrond de zaak van Klein Hekkelder, later Brunsveld
De school met meestershuis omstreeks 1933.
Foto uit collectie Willem Hartemink
2020 Het voormalig schoolgebouw in de Halle-Heide. halle-heide.nl/heidehuus. foto: Ab. Wisselink
Het buurthuis in Halle-Heide is tot stand gekomen nadat de Heideschool in 2013 werd gesloten. Het buurthuis biedt onderdak aan buurtbewoners die activiteiten willen organiseren en aan een aantal vaste huurders. Onder voorwaarden (geen commerciële activiteiten, para-commerciële horeca).
Halle Heide onderwijzers; jaartallen waar zij op foto’s vermeld staan.
1926 schoolhoofd Lemereis, | 1977 juf Penning tot 1982, |
1926 juf Leenhouts, | 1978 juf ter Maat tot 1986, |
1929 juf van Bruggen, | 1978 Juf Vos tot 1982, |
1929 juf Keuper, | 1979 meester Menkveld, |
1933 juf Santbulte, | 1982 meester Bakker, |
1933 juf Bennink, | 1982 juf Weeteling, |
1933 meester Wisselink, | 1987 meester Bijsterbosch, |
1937 meester Boomkamp, | 1987 juf Helma Scheers tot 1996. |
1947 juf Bisperink tot 1957, vertrekt naar dorpsschool Halle, | 1989 Ab Wisselink schoolhoofd/directeur tot 2002 |
1947 meester de Vries, | 2002 Jans Huttinga schoolhoofd/directeur tot 2013 |
1955 meester Waardenburg, | 2013 sluiting school |
1955 meester Garritsen tot 1965, | |
1957 meester Sielias, later schoolhoofd tot 1989 | |
1965 juf Schraders, | |
1968 juf Prins tot 1971, | |
1972 juf Berendsen, | |
1972 meester de Wilde tot 1979, | |
1976 juf Hanneke Swaans tot 1996, |
Verhalen en anekdoten.
Anekdote:
Meister, mag ik een ni’j potlood? A’j nog maor zo’n klein bölleken potlood had, da’j d’r haoste niet meer met schrieven kon, dan vroeg i’j um een ni’j potlood. Zo’n bölleken potlood lek vake net een stuksken vaezelig, beklaoven zuuthold met een zwart puntjen an ‘t ende. Mag ik ‘t oude potlood van je Henk? vroeg ik. Dat mos e ter controle wel inleveren. Henk kek mi’j met zien trouwe ogen an en liet zien leuge handen zien. Waar heb je je oude potlood Henk? ‘t Antwoord was kort en duidelijk: Op!
Spelende kinderen op het plein
Herinneringen van G.S. Groot Nibbelink
Medio augustus 1935 werd ik benoemd tot “kwekeling met akte”. De lezers van nu zal moet worden uitgelegd, wat aanstelling tot kwekeling met akte inhield. In die jaren was er een groot overschot van jongelui, die de onderwijzersakte hadden behaald, maar geen baan konden krijgen. (herhaalt zich dit fenomeen niet enigszins?) Het merendeel ging toch de lagere school in, om ervaring op te doen en daardoor de kans op een benoeming als onderwijzer te vergroten. Deze kwekelingen verdienden meestal een kleinigheid, dat door het bestuur werd betaald uit eigen middelen, van f 10.= tot f 25.= per maand, soms ook niets. Zo verging het ook mij.
Van augustus 1935 tot april 1936 hielp ik in een klas, meestal in klas 6 en 7 van meester Lemereis. Dat “helpen” bestond uit soms een lesje geven, soms boeken kaften, soms corrigeren. Bij mijn komst was de school een viermansschool. Behalve meester Lemereis waren daar ook juffrouw Bennink, juffrouw Kleinhout en meester Wisselink. Van de laatste, die niet zo ver van mijn ouderhuis woonde, heb ik veel steun gehad en veel geleerd, tijdens de eerste onzekere schreden bij het werk voor de klas.
Per 1 april 1936 kreeg ik een eigen klas en wel in het vijfde lokaal, dat nog niet was gebruikt als leslokaal. Dit was een grote vooruitgang, daar ik nu alleen stond voor, ik meen, klas 5. Je zelfstandigheid kwam dit ten goede. De opvolgende jaren ben ik in dat lokaal gebleven, totdat de mobilisatie in 1939 werd afgekondigd en de heer Wisselink werd opgeroepen. Tussen twee haakjes, bij keuring voor de militaire dienst in 1935 was ik afgekeurd. Reden werd niet bekend gemaakt. Het bestuur benoemde mij toen tot tijdelijk onderwijzer met als beloning het wettelijk salaris.
Ik stond nu voor klas 4 en 5. Op maandagmorgen gingen de schuifdeuren tussen de klassen open en werd gezamenlijk de morgenzang gezongen: “Wij danken u barmhartig God”. Evenzo geschiedde op vrijdagmiddag (half vier) en kondigde meester Lemereis het zingen van de avondzang aan: ”’k Wil U o God mijn dank betalen.” In mei 1945 was de oorlog voorbij, meester Wisselink keerde gelukkig heelhuids terug. In de vacature “kwekeling met akte “ was een ander benoemd en ik werd noodzakelijkerwijs ontslagen. De tijd van “niet voor de klas staan” en alleen maar studeren en thuis helpen duurde niet lang. Op 7 juni 1940 kon ik als kwekeling met akte terecht aan de Koningin Wilhelminaschool te Varsseveld. Meester Lemereis gaf in de winter twee avonden per week landbouwles voor jongens, die niet naar een lagere landbouwschool konden of mochten. Op het bord schreef hij de lessen uit en zijn leerlingen hadden alleen maar dat dictaat. Op een morgen vertelde hij, dat een leerling het examen niet kon doen, want zijn dictaat was weg. Op de vraag waar dat dan wel was gebleven antwoordde de jongeman: “Ik moest keues vangen en ik ben in slaap gevallen in het schot. Toen heeft de zeug mijn schrift opgevreten!”
In klas 6 en 7 hing voor het bord de schoolplaat: “In het Braziliaanse oerwoud” uit een serie biologieplaten van Boerman en Knip. Meester Lemereis vertelt hierover. Op de plaat zitten boven aan rechts een aantal apen in de boom. Eén jongen is vervelend en let niet op. De meester zet zijn naam op het bord. Een kruisje achter de naam betekent “nablijven. De droge opmerking van meester Lemereis vergeet ik nooit: “Laat ik die jongen maar bij de apen zetten”. Niemand in de klas zag de lol er van in en lachte.
De kerstfeestvieringen waren een hoogtij voor de school en ook voor de ouders. Zeer nauwkeurig werd voor elke leerling een boekje uitgezocht, met daarbij tekstkaarten en plaatjes; dat alles tot een leuk pakje samengevoegd. Tijdens de ouderavonden werden van alle leerlingen de mooiste tekeningen uitgezocht, op dun gekleurd karton geplakt en in de lokalen opgehangen om die een feestelijk aanzien te geven. Een lezing vormde meestal de hoofdschotel van zo’n ouderavond. Een ander hoogtepunt tijdens het schooljaar vormde het koninginnefeest met traktatie en allerlei spelletjes, waarbij het ging om felbegeerde prijsjes, waarvoor de jeugd van nu wellicht de schouders op zou halen. Natuurlijk ontbraken muziek en de optocht naar de feestwei daar niet bij. Leden van de feestcommissie stonden het personeel bij tijdens deze activiteiten terzijde.
Terugkijkend naar de tijd op de Heideschool kom ik tot de conclusie: Toen je de akte van bekwaamheid in de zak had, moest je het vak nog leren. Daarom kijk ik met dankbaarheid terug naar de tijd op de Heideschool. Ik eindig met de wens dat de belofte vermeld op de gedenkplaat in de gang, waarmee ds.Plooy indertijd de school geopend heeft, de tekst: ”De wildernis zal bloeien als een roos”, evenzo mag gelden voor de toekomst, als die gegolden heeft in de voorbije jaren.
G.S. Groot Nibbelink.
1957. Meester Lemereis hield van tuinieren, op de vrijdagmiddag
werd er in de schooltuin gewerkt.
Beschrijving van de Heideschool door E.H. Wesselink, 1947-1954.
Het begin
Mijn eerste kennismaking met de Heideschool was op een achternamiddag in april van het jaar 1947, ik meen op 22 april. Op die dag werd n.l. in een tent het 25 jarig bestaan van de Heideschool herdacht en gevierd. Ik herinner me een tent vol mensen, Waarvan ik uiteraard nauwelijks iemand kende. Het ging er sober aan toe. Twee jaar na de bevrijding was men nog arm in Nederland en diverse consumpties, “weelde artikelen”, waren nog maar beperkt verkrijgbaar. Men zat in de tent op ongemakkelijke stoelen enkele uren aandachtig te luisteren naar een aantal toespraken van mannelijke personen, die min of meer belangrijke functies bekleedden in de Halse samenleving of in kerk en school.
Ik was als a.s. onderwijzer aan de Heideschool op het feest uitgenodigd. Het tekort aan onderwijzers was net na de oorlog zo groot, dat de meeste kweekschoolstudenten al maanden voor hun eindexamen een onderwijzersbaan aangeboden kregen. Via de heer Makkink, het hoofd van de landbouwschool in Zelhem, die mij goed kende, was meester Lemereis mij op het spoor gekomen en had mij weten te strikken voor een baan aan de Heideschool, die nu net in april 25 jaar bleek te bestaan.
Mijn eerste kennismaking met de Heideschool was dus een feestelijke en misschien wel een voorbode van de zeven gelukkige jaren die ik, wonend in Zelhem en werkend in de Heide, tegemoet ging. Ik begon er op 1 juli 1947, 23 jaar oud, vers van de kweekschool, twee jaar ouder dan gebruikelijk als gevolg van twee jaar onderduiken tijdens de oorlog. Toen ik op 1 febr. 1954 naar Eibergen vertrok, was ik, inmiddels gelukkig getrouwd en de trotse vader van twee kinderen.
Toen ik begon, kreeg ik de klassen twee en drie toegewezen, samen 45 leerlingen. Het zouden er in april 1948 vijftig worden. Zo’n hok vol kinderen is in het tegenwoordige onderwijs ondenkbaar. Het vakkenpakket voor die aanvangsklassen was beperkt, het omvatte lezen , schrijven, rekenen, zingen, tekenen en gymnastiek. Dat kostte, behalve de lessen in bijbelse geschiedenis, weinig voorbereiding. Wel zat je, door de combinatie van twee klassen enkele uren stapels schriften na te kijken. De leerlingen werkten bij toerbeurt in het z.g. klasseschrift, dat elke vrijdag bij het hoofd moest worden ingeleverd. Zo had die enig inzicht, waarmee de kinderen zich die week hadden bezig gehouden, hoe netjes ze werkten en welke resultaten ze behaalden. Na de urenlange correcties en de voorbereidingswerkzaamheden, moest je via avondstudie je onderwijsbevoegdheden zien te vergroten. Ik was daarin niet ongelukkig, zodat ik in 1954 de Heideschool verliet met de hoofdakte op zak en de akten Duits en wiskunde l.o.
De Heideschool was in 1947 een viermansschool. Aan het hoofd van het team stond “meester” Lemereis. Hij zou dat tot zijn pensionering in 1959 blijven. De taak van het hoofd was meer een ambt, net als dat van een predikant. En men moest ze eigenlijk aanspreken met “U”, Maar de Achterhoeker kent geen “U” en “Iej” en “Ow” tegen een meister en een domeneer, dat kan ook niet. Dus werd het: “Lust den domineer (den meister) ok een köpken drinken?” Juffrouw Bisperink, die altijd keurig Nederlands sprak, sprak ons ook nooit aan met ”je” of “u”. ‘t Was altijd: ”Heeft meester ook nog wat stukjes krijt voor me?” En: “Dominee, mag ik dominee wat vragen?” Maar ook het echtpaar Lemereis sprak elkaar altijd “ambtelijk” aan. Zij had het altijd over “de meester”, als ze het over haar man had. Zijn voornaam hebben we nooit uit haar mond vernomen, zo min hij haar ooit bij haar naam Nel noemde. ‘t Was altijd “mijn vrouw” of “moeder” of voor de kinderen “meesters juffrouw”. Maar ze hielden oprecht van elkaar en hun deur stond altijd voor je open.
Behalve meester Lemereis waren er, toen ik kwam, meester (Wim) de Vries, en (Janna) Bisperink. Men noemde elkaar nooit bij de voornaam. De Vries had de klassen 4 en 5 en juffrouw Bisperink, mocht zich tot klas 1 beperken, zolang de hoeveelheid leerlingen in klas 2 en 3 in “mijn” lokaal te bergen waren.
Het team op de Heideschool was in de jaren 1946 en 1947 ingrijpend gewijzigd. Zowel meester Wisselink als de onderwijzeressen Bennink en Kleinhout hadden in 1946 gebruik gemaakt van de vrijheid en de ruimte op de arbeidsmarkt en benoemingen elders aanvaard. Ze hadden jarenlang met Lemereis aan het hoofd een vast team gevormd. De crisisjaren en de erop volgende oorlogsjaren 40-45 hadden verandering van werkkring praktisch onmogelijk gemaakt. Door hun vertrek waren aan de Heideschool kort na elkaar drie vacatures ontstaan, waarvoor zich nauwelijks sollicitanten meldden. Met mijn komst was eindelijk de laatste, hardnekkige vacature voorzien. Drie maand lang had men zich met drie leerkrachten moeten behelpen, terwijl er vier nodig waren.
Toen ik op dinsdag 1 juli mij meldde in de school, bleek mijn lokaal nog in orde gemaakt te moeten worden. Immers, de vorige dag waren de leerlingen nog over drie lokalen verdeeld geweest. Mijn eerste vaardigheidsproef was slepen met loodzware banken van toen, van het ene lokaal naar het andere tot er vier rijen van zes tweepersoonsbanken stonden voor de 45 kinderen, die “mijn” lokaal, meteen links naast de hoofdingang, bevolkten.
Het lokaal, met ramen naar de gangen, lag strategisch goed. Als ik voor de klas stond (van zitten kwam weinig, met zoveel kinderen, die je moest helpen), kon ik elk bezoek zien aankomen. Ook de inspecteur, die jaarlijks onverwacht de school kwam bezoeken en dan een les kwam bijwonen. Als ook de consulent voor het vak gymnastiek meekwam, mocht je plotseling een gymnastiekles buiten geven. En vooral de jonge onderwijzers viel die eer te beurt. Je was altijd weer blij, als die pottenkijkers met hun goedbedoelde aan- of opmerkingen weer waren vertrokken.
Het schoolgebouw anno 1947
De school had vijf lokalen. In de oudste twee resideerden meester Lemereis en De Vries. Het lokaal links van de hoofdingang werd mij dus toegewezen en naast of achter mij zat juffrouw Bisperink met haar klas. Als de school begon, blies “de meester” op een oud fluitje en dan moesten de leerlingen zich klas bij klas opstellen voor de voordeur en werden dan door de leerkracht naar binnen geleid. ‘t Hoefde niet al te ordelijk gelukkig.
De kapstokken bevonden zich in de lange gang tegen de lokalen en aan de overkant bevonden zich de toiletten. Er was geen waterleiding, dus het sanitair bestond uit droge poepdozen, zij het wel van wit porselein en op de waterplaatsen van de jongens hing al gauw een sterke ammoniaklucht. Hoe vaak er door de schoonmakers doorgespoeld werd weet ik niet, wel, dat een van de boeren van tijd tot tijd de beerputten kwam ledigen. Van handenwassen na toiletgang wist men toen nog niet. Bij de achterdeur stond een waterpomp met een klein aanrecht van graniet. Daarop stond voor dorstige leerlingen een blikken kroes en daar dronk dus ieder uit. Afgewassen werd die kroes nooit, hoogstens omgespoeld. Het water in de Heide was sterk ijzerhoudend en dus bruingetint.
Ik ontdekte dat er telkens kinderen waren met een krentebaard. Vermoedend, dat de waterkroes de oorzaak kon zijn, wierp ik dat ding weg en meldde dat bij Lemereis, die er eerst van opkeek. Maar al spoedig waren de krentebaarden weg. Toen bleek weer eens hoe belangrijk de hygiëne is, waar grote groepen kinderen bijeen zijn. Ook de lichaamsreinheid liet nogal eens te wensen over. Ik had een jongetje in de klas, dat altijd veel te dik gekleed was. Over zijn hemd droeg hij een wollen borstrok en een wollen trui en in de winter nog een laag meer. Na het spelen op het zanderige schoolplein, was hij niet in staat om met zijn bevuilde en altijd zwetende handen schoon werk af te leveren. Zijn schriften waren niet om aan te zien. Maar moeder vond al die kleren nodig, anders zou zoonlief op de lange schoolweg zeker kou vatten. Gelukkig hadden jongere ouders al meer verstand van hygiëne.
Van klompen en kachels
Voordat de kinderen de klas in gingen, moesten ze de buitenklompen uit- en de binnenklompen aantrekken, die in de klompenrekken onder de kapstok stonden. Kinderen zijn slordig en bij de overgang bleven er vaak wat binnenklompen, vaak half versleten, in het vorige rek staan. Vaak waren die klompen te klein geworden en vervangen door grotere. Zo ontstond er een hele partij klompen in de rekken, die nooit meer werden gebruikt. Daarvan heb ik een paar maal heerlijk gebruik gemaakt.
In april n.l. in de paasvakantie vond de grote schoonmaak plaats. Daarbij hoorde, dat de kachels en pijpen werden schoongemaakt. Na de paasvakantie werden de kachels niet meer gestookt. Dan moest de winter maar voorbij zijn. Die gedachte paste wel bij die grote kachels. Daarop stond n.l. in het Frans: “Je brûle tout l’hiver” (ik brand de hele winter). Dus in de lente hoefde hij niet meer te brullen.
Wegens het brandstofgebrek tijdens en na de oorlog kwam deze gewoonte goed uit. Maar toen we na een vroege pasen een koudeperiode kregen en de kinderen in mijn klas zaten te hieperen van de kou, heb ik met leerlingen opruiming gehouden onder niet meer in gebruik zijnde klompen en die heerlijk opgestookt. In een wip hadden we het behaaglijk. Wel bleek de aanmaak petroleum benzine te zijn, die ontbrandde met een ontploffing en een steekvlam, maar het ging goed en we hadden in een wip een behaaglijke warmte in de klas.
Lemereis keek wat bedenkelijk, toen ik het hem vertelde. Hij was een zeer voorzichtig man en bevreesd voor een radicale aanpak, die weerstand onder de ouders kon oproepen. Maar, de kinderen hadden genoten, wat wilde men meer? Tevreden kinderen kweken tevreden ouders, leek heel vaak op te gaan.
Schoolbanken
Het meubilair was lang niet nieuw meer in 1947. En in de oorlogsjaren had men blijkbaar weinig aan onderhoud kunnen doen. De schrijfbladen van de banken waren kaal. Alle lak was eraf gesleten. Maar met boenwas gingen ze weer glanzen. Toen ik dat bij een bank had voorgedaan, werkte dat op wat meisjes in de derde klas zo aanstekelijk, dat ze zelf de boenwas van huis meenamen, waarmee ze telkens hun bank opwreven. Misschien weet Dinie Hobelman het zich nog te herinneren. Na enige tijd glommen hun banken als nieuw. Ik vertelde het enthousiast aan de anderen, maar die deden er niets op uit. Tot in de Paasvakantie. Toen was de schilder besteld om de banken nieuw in de vernis te zetten. Dat wist ik niet, want die dingen besliste Lemereis in zijn eentje of in overleg met het bestuur. Na de paasvakantie kwam hij bij mij, om te vertellen dat de vernis op de banken in mijn lokaal niet droog had willen worden. De schilder wist niet, dat er boenwas op de bladen zat. Die moest hij toen eerst verwijderen en daarna de banken opnieuw lakken. Enfin, het was klaar gekomen. Men beleefde wel wat met de invallen van die jonge onderwijzer. Enfin, zolang de kinderen er plezier in hadden, deed men er het zwijgen toe.
Dat pakte ook wel eens anders uit. Henk was soms een lastig jongetje. Hij kon niet best leren en was wat eigenzinnig, brutaal en zocht de confrontatie. Op een middag moest hij “naar achteren”. Ik geloofde zijn nood niet. Toen hij bleef zeuren, zei ik, ik was net druk met een ander kind bezig: ”Als je zo nodig moet, doe je het maar onder de bank”. Dom natuurlijk, want even later deed Henkie het onder de bank. Een knaap van een plas! Het werd een spraakmakende gebeurtenis, die in school en daarbuiten heel wat lachspieren losmaakte. “Henk had den meister te pakken ehad”.
Leermiddelen
De leer- en leesboekjes, praktisch allemaal nog vooroorlogs, waren niet alleen oud, maar ook vol vlekken en ezelsoren. Twee tijdelijke voorgangers hadden er een rotzooi van gemaakt. Maar door het voortdurende geldgebrek, de gemeente Zelhem muntte uit door een uitzonderlijk lage leerlingenvergoeding, kon er weinig aan vernieuwing van leermiddelen worden uitgegeven. Het enige klassikale leermiddel was schoolkrijt, waarmee op de twee, op rails verrijdbare schoolborden, kon worden geschreven of getekend.
Van tekenonderwijs kwam in mijn Heideperiode niet veel terecht. Geen van de vier personeelsleden had tekentalent. Dus bleef het bij natekenen van voorbeelden. Maar dat was op de meeste scholen toen zo en niet alleen op de lagere scholen. Pas toen de vakleerkrachten hun intrede deden kwam daar verandering in. Bij de kweekschoolopleiding werd nauwelijks aandacht besteed aan de didactiek van de diverse vakken. Alleen bij het vak gymnastiek, dat pas in 1942 een verplicht vak was geworden, was onderwezen in leerinhoud en lesopbouw. Bij rekenen en taal volgde je de hoofdstukken uit de lesboekjes met daarbij een beknopte handleiding voor de leerkracht.
Vakken als geschiedenis, bijbelse geschiedenis en kennis der natuur waren vertelvakken. Daarvoor was alleen materiaal voor de leerkracht aanwezig en niet voor de kinderen. De leerkracht schreef op het bord wat de leerlingen moesten onthouden en die schreven dat over. Dat was het. Er zat geen lijn in. De Vries b.v. schreef voor klas vier en vijf veel moeilijker teksten dan meester Lemereis in de hoogste klassen. Kopieermogelijkheden waren er niet. En illustratiemateriaal , behalve de bekende schoolplaten van Wolters- Noordhoff voor geschiedenis en biologie, kenden we ook niet.
Voor aardrijkskunde werd in de Heide de alom bekende atlas van G. Prop, hoofdonderwijzer te Lochem, gebruikt. Het onderwijs bestond hoofdzakelijk uit kaartkennis en wat kennis over landbouw, veeteelt, handel, scheepvaart en nijverheid. Hoe het nu is, weet ik niet.
Zingen en lezen
Zangtalent was onder het personeel in mijn tijd schaars. Meester de Vries en juf Bisperink konden niet zingen, dus voor mijn komst moest meester Lemereis aan de hele school zangles geven. Hij maakte gebruik van het orgel dat in zijn klas stond. Christelijke scholen beschikten meestal over zo’n instrument en de meeste hoofden van toen konden orgel spelen. De meester zong en speelde voor en de kinderen zongen na, ‘t klonk niet erg muzikaal, als je het in de klas ernaast aanhoorde. Hij zong wel zuiver, maar zijn maat en ritmegevoel waren wat log. ‘t Miste speelsheid. Maar speelsheid zat niet in zijn aard. Zijn hobby was lezen en die hobby had er voor gezorgd, dat de school beschikte over een uitgebreide uitleen bibliotheek voor volwassenen. Elke vrijdag na schooltijd kon men boeken lenen en dinsdagavond onder de zangrepetitie. Men kon er van op aan, dat de meester praktisch alle boeken zelf had gelezen. Waar vond je dat? Nergens toch!
Toen hij merkte, dat ik graag zong, ik was immers jong en wel speels, kreeg ik al heel snel de helft van zijn zanglessen mee. En na enkele jaren mocht ik zelfs met de hoogste klassen optreden tijdens ouderavonden, waar de kinderen ook een toneelstukje op voerden. In de Heide werd bij elke uitvoering toneel gespeeld en altijd onder regie van Lemereis. Enkele stukken had hij zelf geschreven onder het pseudoniem L. v.d. Heide.
Een Nieuwe Tijd, Sport en Gymnastiek in de Heide
Gymnastiek is een speelvak bij uitstek. Lemereis was als man van de oude garde onbevoegd voor dit vak en bovendien door zijn lichamelijke handicap (een vergroeiing van zijn heup), waardoor zijn ene been korter was dan het andere, niet in staat het te geven. Dus nam de onderwijzer van klas 4 en 5 dit voor de klassen 6 en 7 voor zijn rekening en gaf Lemereis zangles aan 4 en 5 en wat rekenen. Omdat er geen gymzaal was en ook geen tegels op het schoolplein, kon er slechts bij “goed” weer gym worden gegeven in het weitje van Vrieze, achter Brunsveld. Meestal bleef het bij slagbal of kastie. Daar moest in het voorjaar flink op geoefend worden, want eens per jaar was er een sportdag voor alle scholen in de gemeente Zelhem en elke school deed met een ploeg aan slagbal of kastie mee en probeerde een prijs in de wacht te slepen. We deden wel mee, maar ik geloof niet dat we veel prijzen hebben behaald.
Op aandringen van de consulent voor lichamelijke oefening kwam er na enige tijd wel een tegelveldje op het schoolplein, zodat we niet meer afhankelijk waren van de gesteldheid van de grasmat, maar Wim de Vries heeft, naar ik weet, nooit op dat tegelveld les gegeven en ik ook niet vaak. Zonder gymlokaal en vakleerkracht bleef gymnastiek een stiefkind onder de vakken. Omdat juffrouw Bisperink ook geen gym gaf, werd dat mijn taak, maar daar kwam niet vaak van. Ze had er niet veel lust in mijn klas over te nemen. Ik had veel te ruime ideeën inzake orde en mijn werkmethode zinde haar niet.
Maar er veranderde wat. Wim de Vries had begin 1947, toe hij pas in de Heide was, een voetbalclub opgericht, waarnaar een aantal opgroeiende jongens al enige tijd hadden uitgezien en kort daarna een gymvereniging. Piet Veldhuis uit Aalten werd de leider en telkens op tweede pinksterdag ging hij met alle leden van groot tot klein naar een groot gymnastiekfestival ergens in het land. En hij kwam nooit zonder prijzen terug. Dat was een opgang. En toen er een grote gymnastiek manifestatie in de Heide werd gehouden, voorafgegaan door een optocht van alle deelnemende verenigingen met muziek en drumband voorop, kwam de hele Heidebevolking op de been. Geen wonder, want de aanliggende boeren was aangeraden hun vee uit de wei te halen, het zou door het getrommel van de drumband wel eens gekke dingen kunnen doen. De manifestatie werd een succes. Vooral de door alle verenigingen samen uitgevoerde vrije oefeningen waren een lust voor het oog en een nooit eerder gezien evenement. Met de opkomst van de sport dienden zich nieuwe tijden aan in de Heide.
De oprichting van de gymvereniging had ook gevolgen voor het schoolgebouw. Er moest in de wintermaanden een oefenlokaal zijn. Dus werd een schuifwand gemaakt tussen het 4de en 5de lokaal , dat niet als schoollokaal in gebruik was, zodat de gymvereniging over een flink lokaal kon beschikken. Het betekende wel dat iedere week het 5de lokaal na schooltijd ontruimd moest worden. En ook, dat in de winter het 5de lokaal als gymlokaal voor school gebruikt kon worden, wat natuurlijk de stilte in het vierde lokaal niet ten goede kwam. Omdat juffrouw Bisperink dat bezwaarlijk vond, ruilde ik met haar. Voortaan werden beide lokalen ook gebruikt voor kerstvieringen en zang- en toneeluitvoeringen. Want men hoefde dan slechts een lokaal te ontruimen, “het mijne”, omdat het achterste leeg stond. Mijn lokaal moest geregeld na schooltijd worden ontruimd. Och, alles wende.
Toen Wim de Vries in 1952 vertrok naar Surhuisterveen, mocht ik voorzitter worden van de gymvereniging. Wim de Vries was een studiebol, hij haalde de akte Duits MO B en eindigde zijn loopbaan als leraar aan een hogere technische school. Het echtpaar de Vries muntte uit in slordigheid, maar was overigens een hartelijk stel mensen.
Nuttige handwerken
Voor meisjes stond het vak nuttige handwerken op het rooster. Omdat die taak voor ene onderwijzeres teveel was, kregen de meisjes van mijn klas dat vak van mevr. de Vries- Wolsink, en toen die vertrokken was van mevrouw ter Maat, één van de moeders met onderwijsbevoegdheid.
Als de meisjes uit de hoogste klas handwerken hadden van juffrouw Bisperink, mocht meester Lemereis op de kleintjes passen. Het handwerkmateriaal was vlak na de oorlog slecht. De arme kinderen moesten breien leren met verroeste pennen. En al waren ze weer blank geschuurd, het breiwerk wilde niet schuiven op de stroeve pennen. ‘t Was moeilijk om geen broddelwerk te krijgen. Maar de strenge juf Bisperink was veeleisend, zodat de kinderen soms heel lang na schooltijd nog zaten te zwoegen op het brei- of haakwerk, dat maar niet afkwam.
Filmvertoning
Meester Lemereis beschikte over een projector voor het vertonen van lichtbeelden, een elektrische versie van de vroegere toverlantaarn. Om er mee te werken, kon zijn lokaal verduisterd worden. De overige lokalen niet. Filmvertoning geschiedde dus altijd in het lokaal van meester Lemereis. De vertoonde films met “staande” beelden dienden tot “leringe ende vermaeck”. Als toegift op de vertoning aan de hoogste klas werden alle leerlingen, zo’n 150 in getal in het lokaal gepropt, waar de temperatuur en vochtigheidsgraad haast adembenemende proporties aannamen. Maar het was en bleef in die jaren een zeer gewaardeerde afwisseling in het zich, overigens volgens vast lesrooster afspelend, schoolleven.
Sinterklaas
“Och lieve Sint Nicolaas,
laat mij toch maar gaan,
‘k zal nooit meer met de hand
aan de koektrommel slaan”.
Zo werd de laatste regel van “Zie ginds komt de stoomboot” in de Heide gezongen. Ik heb die regel nergens zo horen zingen, het moet haast een uitvinding van een Heide bewoner geweest zijn.
Op Sinterklaasdag was het ‘s middags feest. De eerste keer, dat ik dat meemaakte, schrok ik. Er kwam iemand met een onmogelijk mombakkes vanuit de meesters woning de school binnen. De bisschopskleding was samengesteld uit oude lakens en een oud roodachtig gordijn. De goeie man werd de klas binnengeleid en op een stoel gezet, want door de twee kleine kijkgaatjes was hij elke oriëntatie kwijt en in het grote boek kon hij ook niets lezen. Verstaan kon je hem ook niet, want om niet herkend te worden, beperkte hij zich tot wat gebrabbel. Je moest wel in zijn buurt blijven, want bij een wat onverhoedse beweging van zijn hoofd, dreigde hij zijn vermomming te verliezen. Gelukkig wist ik voor de volgende jaren in Zelhem een echt sinterklaaspak met staf en mijter te huren en Ruth van Doorn uit Zelhem bleek bereid om voor Sint te spelen. Iedereen vond het een grote verbetering: eindelijk een Sinterklaas die zich op natuurlijke wijze met de kinderen kon onderhouden.
Kerstfeest
Na Sinterklaas was het kerstfeest een hoogtepunt. De viering vond plaats in twee lokalen met een schuifwand er tussen. Die ging open, de leerlingen werden in één lokaal geperst, de ouders in het andere. Daartussen in stond de kerstboom en de lessenaar voor de vertellers van de verhalen. Lemereis vierde het kerstfeest zeer uitgebreid. Het begon met een liturgie van de Ned. Zondagsschoolvereniging, met teksten en gedichten, die door de kinderen uit de hoogste klas konden worden voorgedragen. En de dominee, of meester Lemereis vertelde de kerstgeschiedenis uit Lukas 2.
Dan was er pauze, waarin de kinderen werden getrakteerd op chocolademelk van de boterfabriek uit Zelhem. Die werd bij Vrieze warm gehouden en dan naar de overkant, naar de school gebracht. De kinderen moesten zelf een kopje van thuis bij zich hebben. Dat gaf al gauw hinderlijk gerammel. Je moest je stem flink uitzetten om boven het gerammel uit te komen. Na de pauze werd er een “vrij” kerstverhaal verteld. O wee, als het voorgelezen werd, dan duurde het veel te lang. de kinderen zaten niet meer stil en de verteller werd onverstaanbaar.
Na dit verhaal was er weer een pauze met traktatie. En dan moest er opnieuw een verhaal verteld worden. Het derde. Dat was teveel van het goede. De kinderen in hun ongemakkelijke houding, met soms vier in een bank, hielden het niet meer uit en het gerammel van de kopjes en het geschuifel met de voeten, nam zulke vormen aan, dat luisteren en vertellen haast onmogelijk was. Maar meester Lemereis was zo met de situatie vergroeid, dat er geen onderdeel mocht vervallen. De mensen zouden zich tekort gedaan kunnen voelen. ‘t Was immers altijd zo geweest! Als wij de verhalen maar kort hielden, zou het wel beter worden. Maar dat werd het dus niet. Maar soms kon de zachtmoedige Lemereis hardnekkig zijn zin doordrijven.
Schoolreizen
In de eerste jaren na de oorlog konden er geen schoolreizen per bus gehouden worden. De busmaatschappijen in ons land waren in de oorlog zo goed als alle bussen aan de bezetter kwijt geraakt. Toch hielden we elk jaar een schoolreis. Alle kinderen werden op een stuk of vier versierde boerenwagens gepakt en stapvoets, op de fiets begeleid door leerkrachten en oudercommissie ging het door de Slangenburg naar Doetinchem, naar Groenendaal. In de loop van de dag meldden zich ook de meeste ouders, zodat men daar eendrachtig bijeen was rond pierebad en speeltuin. Brood voor de dag had men meegenomen en ook ranja in melkbussen, waarop bij een stop onderweg werd getrakteerd. Ook in de speeltuin zal er wel een traktatie zijn geweest, maar het was alles heel sober in die naoorlogse jaren. Geld was “betuun”, zeker in de Heide en er was nog zo weinig aan versnaperingen te koop, dat de kinderen blij waren met alles, wat een beetje zoet smaakte.
In 1948 maakten we met de hoogste klassen voor het eerst een echte schoolreis. Eerst met de bus van Schuhmacher uit Zelhem naar Doetinchem en vandaar met een speciale schoolreistrein naar Amsterdam. Naar Artis en Schiphol. Het regende helaas bijna de hele dag. Pas aan het eind van de dag werd het droog.
Twee herinneringen aan die dag staan in mijn geheugen gegrift... Het begon ‘s morgens in alle vroegte. Piet Schuhmacher had zich verslapen. Ik moest hem uit bed bellen. Na een woeste rit bereikten we net op tijd de trein in Doetinchem.
En op de heenreis werd er in de trein aan de noodrem getrokken. Er bleek een kind uit ‘s Heerenberg uit de trein gevallen te zijn. Op de terugreis hoorden we, dat het jongetje overleden was. De treinstellen hadden portieren, die door iedereen van binnenuit geopend konden worden tijdens de rit. Eigenlijk ongeschikt materiaal voor reizen met kinderen. Ze beantwoordden niet aan het begrip “Veilig en Voordelig”.
Sindsdien maakten we elk jaar een schoolreis per bus. Naar Arnhem en Apeldoorn o.a. We reisden diverse malen met de firma Schuhmacher uit Zelhem. Soms mochten de ouders ook mee. Maar, dat was een heel karwei, want dan had je drie bussen nodig en dat eiste meer organisatie. Lemereis was blij, dat ik die op mij nam. Hij was door zijn handicap niet vlot ter been om snel te kunnen ingrijpen, als er iets mis ging met de veel vluggere jeugd. Ik was jong en genoot ervan. Hij zag, dat ik het aankon en het was een pak van zijn hart, dat hij als passagier zonder taak kon meereizen.
School- en volksfeest
Begin september was er schoolfeest. In de weide werd dan een draaimolen opgesteld. Na de gebruikelijke kinderspelen, die elke onderwijzer met zijn klas deed en waarnaar de ouders kwamen kijken, mochten de kinderen gratis draaien in de draaimolen op vertoon van een bon. Wim de Vries en ik moesten dan meedraaien om de bonnen in te nemen. Als kind werd ik duizelig van de draaimolen en kreeg prompt pijn in mijn hoofd maar in de Heide heb ik geleerd om te draaien zonder duizelig te worden. En vaak was er een vliegerwedstrijd, maar die was afhankelijk van de wind, dus die mislukte nogal eens.
Het feest werd de volgende dag voortgezet met het volksfeest voor volwassenen. Er was vogelschieten, ringrijden en nog zo wat. Als kermisattractie stond er de tot zweefmolen omgebouwde draaimolen. Het werd op prijs gesteld, als het onderwijzend personeel ook nog een of ander spel, bussen gooien b.v., wist te verzinnen voor de kinderen. Een gekostumeerde voetbalwedstrijd stond ook wel eens op het programma en ‘s avonds was er in de feesttent, die op het terrein stond opgesteld, een toneelvoorstelling door de toneelclub van de Heide onder regie van meester Lemereis. Gedanst werd er niet, dat was in strijd met de traditie van de Christelijke school. Voor de jongelui, die praktisch allemaal dansen konden, was dat wel een teleurstelling, maar men aanvaardde 50 jaar geleden die situatie. Er was verder niet veel vertier.
School en Kerk
Meester Lemereis heeft na zijn pensionering een dagboek geschreven, daarin kan men lezen, hoe hij de Heideschool niet alleen als school zag, maar ook als kleine cultuurkern en als verlengstuk of als voorportaal van de kerk.
Dat laatste kwam vooral tot uitdrukking in de aanwezigheid van de Halse Hervormde predikant (tevens voorzitter van het schoolbestuur) bij de kerstvieringen in de school. De dominee moest dan het kerstevangelie vertellen. Ook moest hij de ouderavonden openen en gaf hij acte de presence bij afscheid van personeelsleden en bij het jaarlijkse afscheid van leerlingen uit de hoogste klas. Voor een groot aantal leerlingen was in die tijd de lagere school na 7 jaar (of in sommige gevallen 8 jaar) tevens eindonderwijs. Geleidelijk aan veranderde dat. De landbouwscholen en huishoudscholen in Zelhem en Varsseveld waren in opkomst. Naar het ULO ging slechts af en toe een leerling, ook de ambachtsschool was niet erg in trek. De Achterhoekse plattelandsbevolking moest er aan wennen, dat “doorleren” belangrijk was, ook voor meisjes. Maar voor ambachtsschool, MULO en HBS moest je naar Doetinchem en dat was 15 km door weer en wind, want een busverbinding bestond niet. Die is er in de 50ger jaren wel gekomen, zij het slechts een tweeuursverbinding.
Bijbellezingen
Een ander hoofdstuk waren de bijbellezingen. Die werden tijdens de wintermaanden enkele keren gehouden in de school, meestal door de hervormde predikant, in “mijn” tijd was dat ds. J. Veen. Lemereis, praktisch al de jaren dat hij in de Heide hoofd was, ook ouderling in de hervormde kerk van Halle, vond die bijbellezingen voor de heidebevolking zeer nodig. Hij woonde ze dan ook altijd bij om de zang op het orgel te begeleiden. Daarna had hij de gewoonte om, na de toespraak van de dominee, één of meer vragen te stellen, omdat hij dacht, dat hier en daar nog iets duidelijker of eenvoudiger gezegd kon worden, zo bezorgd was hij, dat de eenvoudige, ongeletterde heidebevolking dominees woorden niet zou begrijpen. Tot op een avond hij in de school, voordat de bijbellezing begon, werd opgewacht door enkele oudere mannen, uit de buurt nog wel, die op hem toe traden en een van hen zei: “Meister, now mot ‘t uut waezen met dat geouwehoer van vraogen stellen, at den domeneer ‘t hef ezeg, is ‘t genog ewes”. De “meister” kon zo goed omgaan met kritiek van “zijn” Heidevolk, dat hij dit voorval met smaak vertelde.
Buitenschoolse activiteiten
Omdat ik, wonende in Zelhem, niet in de Heide op kamers woonde en moest studeren voor mijn hoofdakte, werd ik aanvankelijk weinig lastig gevallen aan buitenschoolse activiteiten deel te nemen, hoewel dat van het onderwijzend personeel min of meer vanzelfsprekend werd verwacht.
Het eerste verzoek kwam al in december 1947. Of ik een kerstverhaal voor volwassenen wilde vertellen op de kerstbijeenkomst voor iedereen in de hervormde kerk te Halle. Ik heb dat alle jaren dat ik in de Heide werkte gedaan. ‘t Waren druk bezochte bijeenkomsten. ‘t Had wel tot gevolg, dat ook Jan Rijnsent, hoofd van de Nijmanschool, dacht gebruik van me te kunnen maken, maar dat heb ik zoveel mogelijk ontweken.
Wel vroeg Lemereis me mee te spelen in de toneelclub. Ik kreeg ook meteen de regie. En zo kwam er geleidelijk aan van alles op je af.
Toen ik de hoofdakte had behaald, namen de verzoeken toe. Eerst werd ik gevraagd voor de zondagsschool. Op zondagmiddag van 1.30 u. tot 2.30 u. Toen om toezicht te houden op de instuifavonden van de Jonge Kerk, die om beurten gehouden werden in Halle-Nijman, Halle-dorp en Halle-Heide. Via het rooster kwam ik zo in alle Halse kernen op zaterdagavonden. Niet erg gezellig voor mijn thuisbasis. Maar, je gehoorzaamde en meende, dat het je plicht was.
Toen moest er een jongensclub in de Heide komen, want men miste de aanwas voor de C.J.M.V., die op zondagmiddagen bijeenkwam onder leiding van meester Lemereis. Ik ben toen met die jongensclub begonnen, samen met twee jonge mannen uit de Heide, Ab Lammers en Marinus ten Brinke.
Toen ik wegging in 1954 hebben zij de club voortgezet met meester Garritsen. Tenslotte, toen Wim de Vries de Heide verliet, werd ik voorzitter van de gymnastiekclub, wat tot gevolg had, dat ik vrijdags tot tegen de avond in de Heide bleef om als voorzitter acte de présence te geven en met de leider zaken te bespreken.
Opvolgers
Toen Wim de Vries in 1952 vertrok, kreeg ik de klassen 4 en 5 en kreeg meester Waardenburg mijn klassen. Hij kwam uit Zeeland, waar hij hoofd van een tweemansschool was geweest, maar die taak was hem te zwaar gevallen. Hij hoopte op de zachtmoedigheid van Achterhoekse kinderen, maar dat werd een diepe teleurstelling. Hij bleek al gauw niet met de leerlingen uit klas 3 over weg te kunnen.
Hij had het vak niet in zijn vingers. De makkelijke kinderen, waarop hij had gehoopt, bleken lastpakken te zijn. Hij vertrok in 1955 naar Friesland. Hij is niet oud geworden. Mijn opvolger in de Heide werd Reint Garritsen. Er was nog steeds een groot gebrek aan onderwijzers. Hij was de enige sollicitant.
Terugblik
Hoewel ik na mijn vertrek in 1954 slechts een enkele keer in de Heideschool terug ben geweest, bewaar ik prettige herinneringen aan de bijna zeven plezierige jaren, die ik daar heb gewerkt.
Mei 1959. Wisseling van de wacht. De oude en de jonge “meister”
Herinneringen 1958-1964
Als zesjarige begon ik op de Heideschool een periode van zes jaar. Elke dag op de fiets 4 km door weer en wind. Ik begon bij juffrouw Bisperink in de klas. Als je zo terugkijkt, wat was ze toch stijf en ouderwets. Maar ik was een lief en serieus kind, dus lag ik niet gauw met haar overhoop. Eén keer herinner ik me, dat ik in ‘t speelkwartier garen, dat helemaal in de knoop zat, uit elkaar moest halen. Ik was niet de enige, ook de jongens moesten garen opwinden, wat ze erg (plezierig) vonden. Waarschijnlijk hadden we straf. Het breien op zich was ook zo aardig, van katoen moest je op een gegeven moment een knikkerbuul breien met vier naalden. Een hele toer, want ik breide vast en m’n handen waren warm. De steken wilden maar niet glijden. Toch is ‘t een buul geworden en ik kon breien.
We vonden ‘t ook altijd interessant om te kijken wat voor onderbroek ze aan had. Ze stond nogal eens krom bij deze of gene. Als ik aan haar terugdenk, zie ik haar op de opoefiets, een kort jasje en een timmy op van de Heurneweg afkomen. Eén keer in de week gingen we naar meester Lemereis zingen bij het orgel. Toevallig kwam ik van de week een liedje tegen in de krant, dat we toen zongen: Een veldmuis vond in ‘t beukenbos een lege notendop.
Daarna kwam meester Garritsen. Van hem herinner ik me het getetter op de trompet. Ook kon hij vreselijk kwaad worden. Volgens mij kon hij echter heel spannend vertellen over de Slangenburg vroeger. Verder herinner ik me niet veel meer van die periode. Toen kwamen we bij meester Sielias. Het zingen bij hem vond ik heerlijk, liedjes als: “Jezus ga ons voor” en “Jezus zegt dat Hij hier van ons verwacht” vind ik nog steeds prachtig. Ik mocht dan wel eens tweede stem zingen. Verder vond ik de liedjes die hij voor ons zong en waarbij we mee moesten doen, zoals het liedje waarbij je met kauwgom een band plakte. Het zingen bij de gitaar vond ik het fijnste geloof ik op school.
Ook de gym bij Waarlo op de weide was favoriet en tussen de middag voetballen met de jongens. Het was een leuke tijd, waarbij ik me m’n eerste verliefdheid nog herinner. Die gaat met die en die met die. Het school en volksfeest was ook heel indrukwekkend, want dan ging je verkleed als heks of als bloemenmeisje, als bruidspaar zijn we ook een keer geweest. Dinie van Hendrik als bruidegom, ik als bruid en Willemien (Mientje voor meester Sielias, waar ze zo de pest aan had) als bruidsmeisje. Prachtig was dat. ‘s Zomers als ‘t warm was gingen we zwemmen in het Weeninks meertje, ‘s winters kon je daar ook schaatsen. Ik herinner me ook het overlijden in de zomervakantie van Henkie Wildenbeest. Dat heeft diepe indruk op me gemaakt. We mochten zingen op de begraafplaats “U zei de glorie”. Dit is zo’n beetje m’n lagere schooltijd.
Daarna heb ik nog een poosje zondagsschool gegeven. In die tijd ontstond het idee van meester Sielias om op kamp te gaan naar Laag Soeren. Wij, Gerda Wisselink van de Heidesmid, Hannie Brus, meester Sielias en ikzelf gingen mee als leiding. We hebben een heel fijn kamp gehad. Gerda was een goede organisator, Hanny had iets moederlijks over zich en ikzelf was een groentje. We hadden heel warm weer, want ik weet nog dat ik heel erg verbrand was aan het eind van de week. Elke morgen deden we gymnastiek in de kring en verder hebben we ook stokbrood gebakken en pannenkoeken. Meester Sielias deed nog een stukje over: Allah geef mien een kanariepietje op de deel van de boerderij, waar we ons ook moesten wassen. Het was een geslaagde vakantie, een schot in de roos, want de Heideschool gaat nog steeds naar Laag Soeren.
Het was en is nog steeds de moeite waard om bij de Heideschool te horen. Ga zo door, nog vele jaren, dat is mijn wens.
Anneke Wenneke-Heusinkveld.
1972. Slopen en bouwen
Augustus 1959
De Heideschool begon voor mij in augustus 1959. Juffrouw Bisperink was de juffrouw van klas 1 en 2. Een peuter of kleuterschool had de Heideschool toen nog niet. Op de eerste dag werden we door onze ouders naar de klas gebracht en we kregen een plekje in een schoolbank, incl. inktbakje, echter dit inktbakje hebben we nooit gebruikt, want in het eerste jaar werd er met potlood geschreven en het jaar daarop werden de schoolbanken vervangen door tafeltjes en stoeltjes. Juffrouw Bisperink legde nogal de nadruk op discipline en gebruikte soms wat (lijf)straffen om kleine of grote overtredingen te bestraffen. Deze methode had z’n voor en nadelen. Hoorde van een bekende dat “onzen Gerrit” alleen bij juffrouw Bisperink mooi en netjes had geschreven.
Als je naar school ging, ging je ook deelnemen aan allerlei binnen- en buitenschoolse activiteiten, zoals schoolreisjes, heidefeest met z’n optocht, vliegerwedstrijd en sterrit, sportdag in Zelhem, koninginnedag vieren in Halle met film. De school bood ook onderdak aan de gym, zang, toneel en de “knapen”club.
Een schooldag begon met een verhaal uit de bijbel. De rest van de ochtend was gereserveerd voor rekenen of taal. De middagen waren bestemd voor tekenen, gym, geschiedenis en aardrijkskunde. Handenarbeid was verdeeld in handwerken voor de meisjes en “knutselen” voor de jongens. De ergste straf die een jongen kon krijgen was naar mijn mening kluwen wol opwinden bij handwerken!
In het speelkwartier, de kleintjes hadden een apart eigen terrein, “honderd regels voor de tegels”, werden afhankelijk van de tijd allerlei spelletjes gedaan, tollen, touwtrekken, handbal, hockey (met een wilgentak). Voetballen was verboden op het schoolplein, daarvoor werd de weide gebruikt vooral na schooltijd. Zo nu en dan, en met behulp van familieconnecties, voetbalden we tegen andere scholen, behalve tegen Mariënvelde, want die waren katholiek en te sterk! Tussen de middag was er voor degenen die veraf woonden “broodschool”. Vijf voor twaalf moesten twee jongens een melkbus, gevuld met thee met melk, bij Waarlo ophalen. “Smakkende” kinderen werden door juffrouw Bisperink niet getolereerd, ook dan moest je op je hoede zijn!
Meester Garritsen, de meester van de klassen drie en vier en leider van de “knapenclub”, was in die tijd op vrijersvoeten. ‘s Morgens niet al te vroeg, en als het in de klas erg warm was, een kolossale oliekachel verhitte het lokaal, dan dommelde hij wel eens in. Degene die dan een leesbeurt had kon dan eindeloos doorgaan. Voordeel voor ons was, dat je om de beurt zijn brood bij z’n kosthuis in Halle op mocht halen en naar reistijd werd niet zo nauw gekeken. Meester Garritsen was een ster in tekenen en in het verhalen vertellen. De verhalen over de Germanen, Napoleon en Bartje waren indrukwekkend, wat viel mij het “echte” boek Bartje tegen!
Meester Sielias, hoofd van de school, had naast de andere schooltaken, ook nog de klassen vijf en zes onder z’n hoede. Hij bereidde ons voor, voor de vervolgscholen. Hij gaf ‘s morgens bijles Frans en Nederlands, leerde ons wanneer hij weer eens een bevlieging had “beschaafd Nederlands” spreken, wat resulteerde in ”meester er zit een spraan op het dak”, of “mijn zakdoek is uit mijn tasse gevallen”. Gaf ook enkele lessen biologie. De school had een bijenvolk en volgens hem was de mol een nuttig dier. Dat viel bij de boerenjongens niet in goede aarde. Gelukkig(?) boosde enkele weken later een mol z’n moestuin om en toen was de mol een schadelijk dier, ook toen veranderde de lesinhoud al.
Meester Sielias had voor sommigen onder ons een nadeel,”hij hield van zingen”. Elk tijdsgaatje werd besteed aan zingen. Elke gelegenheid werd aangegrepen om ons versjes te laten zingen. Hij begeleidde het gezang met de gitaar. Meester Sielias was ook een verwoed fotograaf, maakte veel foto’s en dia’s. De dia’s werden zo nu en dan aan groot en klein publiek vertoond. Op de vrijdagmiddag voor elke vakantie werd er film gedraaid. Alle leerlingen bij elkaar in een lokaal. De film bestond uit zo’n twintig plaatjes en de meester vertelde het verhaal. Geweldig vonden we dit. Na afloop voorzichtig het lokaal uit, anders ging de warme lamp stuk, althans dat beweerde de meester.
Voordat je van school af ging trakteerde je de achterblijvers op toffees, liefst van die gitzwarte, bij Brunsveld per stuk gekocht. Bij het verlaten van de school kreeg je een tegeltje, ik heb hem nog ergens in de kast liggen.
Dit zijn een paar herinneringen van mij over de Heideschool. De Heideschool was voor mij toen zo’n beetje het centrum van Halle-Heide, daar gebeurden veel dingen en nog denk ik. Ik wens daarom de Heideschool nog eens 75 goede jaren.
Freek Vos, oud-leerling van de Heideschool.
Januari 1974.
Opening kleuterschool door de inspectrice mevr. Bloemink-Rehwinkel.
Mevr. Bloemink-Rehwinkel, Sandra Berendsen, Anneke Buunk, Dinie Wielheesen, Johanna Ligterink, Willie ter Maat, Hennie Veenink, Willemien Hebbink, Dinie Eenink, Dinie Eelderink, Minie Scheers, Annie Bussink, Dinie Scheers, Marietje Doornink, Gerrie Kuenen, Johnny Kuenen, Anke Roenhorst, Robert Colenbrander, Marcel Wassink, René Ligterink, Dorien te Pas.
De Heideschool van 1965-1970
Met plezier denk ik terug aan mijn tijd op de Heideschool, een fijne school om te werken. Drie van mijn kinderen hebben van 1965 tot 1973 op de Heideschool gezeten, daarom heb ik nog eens aan hen gevraagd wat zij van de school vonden. Deze vraag bracht allerlei herinneringen boven, enkele daarvan wil ik noemen.
Eén van de eerste dingen die genoemd werden, was dat er op school veel (en hard) gezongen moest worden. Vooral canons zingen was een geliefde bezigheid, meester Sielias sprong met zijn gitaar van de ene groep naar de andere, waarbij zijn haren ook van de ene naar de andere kant van zijn hoofd wapperden. Ook het Heidefeest (met optocht, vliegerwedstrijd en draaimolen), Sinterklaas, Kerstviering en kamperen op de Veluwe was in hun geheugen gegrift. Vooral dat kamperen was een belevenis: op de fiets naar Laag- Soeren, via de pont bij Bronkhorst. Ze hadden het idee dat ze een wereldreis hadden gemaakt. Over het kamp zelf heb ik ook nog hele verhalen gehoord, maar het voert tever om dat allemaal te vertellen. Ook de Mercedes van meester Sielias, die niet wilde starten en door de leerlingen op het schoolplein moest worden aangeduwd, heeft veel indruk gemaakt.
De sfeer op school werd omschreven als “gemuudelijk”. Als heel plezierig werd ook ervaren, dat je op school in groepjes mocht werken, je mocht met anderen overleggen over het werk. Op dit punt was de school zeker modern te noemen. Dit brengt me nog het volgende in de herinnering.
In deze periode werd op enkele scholen de speelleerklas ingevoerd, een nieuwe ontwikkeling in het onderwijs, wij wilden niet achterblijven en al snel was juffrouw Kranenburg bereid met deze vorm van onderwijs te starten. Ze heeft er veel tijd en energie ingestoken.
Ook meester Sielias en ik wilden graag bij de tijd blijven en daarom schreven we ons in voor een cursus onderwijsvernieuwing van het CPS (Christelijk Pedagogisch Studiecentrum).Twee jaar zijn we samen (in de bejaarde Ford Taunus van meester Sielias) naar Wageningen getrokken om ons bezig te houden met onderwerpen als: Doel en grenzen van de opvoeding, Denkpsychologie, Observatie, Rekenen, Lees-Taalonderwijs, Werken in groepen enz. Natuurlijk hebben we niet alles toegepast wat we daar geleerd hebben, wel was het een inspiratiebron om weer eens wat nieuws aan te pakken.
Ik wil maar zeggen, de Heideschool was niet alleen “gemuudelek”, maar op onderwijskundig gebied ook een actieve school.
Frits Ruesink, Dinxperlo.
1988, optocht nationale boomplantdag
1 juni 1989, het echtpaar Sielias bij het afscheid met bestuur en medezeggenschapsraad.Wim Klanderman, Bernard Beernink, Jan Tuenter, Els Buunk, Jan Wassink, Harry Wenneke, Dirk Hobelman, Johanna Hanskamp, Dinie Kl. Wolterink, echtpaar Sielias, Rikie ten Brinke, Conny Kl. Brinke.
Ankie Kranenburg-Prins schrijft:
Als ik wil, dan gaat iedere dag de school nog door mijn hoofd. Elke dag loop ik namelijk nog over tegels uit de vloer van de gang in de Heideschool. Ook diverse kapstokhaken herinneren me nog regelmatig aan die periode, Tijdens de verbouwing, lawaai en rommel. Ook zal ik niet snel het eerste "Achterhoekse" woord dat ik niet begreep vergeten.
Eén van de jongens, ik weet echt niet meer wie, vertelde mij dat hij in de ‘grave’ had gelegen. Ik wist niet precies hoe hierop te reageren, maar liet hem maar verder vertellen, het was reuze spannend geweest en hij was goed nat geworden. Later begreep ik dus, dat hij in de sloot had gelegen.
In het begin was het best nog wel eens een probleem met die taal. Veel kinderen kwamen voor het eerst op school, de kleuterschool was er toen nog niet en thuis werd natuurlijk alleen maar dialect gesproken. Ondertussen heb ik daar geen enkel probleem meer mee, want ongeveer 30 jaar Halle zit er nu op. Op 1 oktober 1968 ben ik hier naar toe gekomen en ben nooit meer weggegaan.
In de periode dat ik aan de Heideschool werkte zijn we begonnen met de zogenaamde speelleerklas, een extra groot lokaal en diverse ontwikkelingsspelletjes werden aangeschaft. Elke dag werd wel een uur ingeruimd om daar mee bezig te zijn. Ik geloof niet, dat de term nu nog gebruikt wordt in het basisonderwijs, maar spel komt toch nog altijd voor in de klas en dat is maar goed ook.
Een bijzonder evenement is me altijd bij gebleven. Aanschouwelijk biologieonderwijs. Er kwam een meneer met een busje vol levende dieren, een roofvogel, een grote slang, een wild zwijn, enz. We zaten allemaal in mijn lokaal, en het zwijn zolang opgesloten in een w.c. Tot een van de kinderen naar de w.c. moest en natuurlijk net die w.c. uitkoos. De naam van het meisje (ondertussen waarschijnlijk een vrouw van in de dertig) weet ik niet meer, maar haar gezicht kan ik me nog goed voor de geest halen. Ook de slang om de nek van de juf. Ik vond het niet eng, maar hoe zo’n slangenhuid aanvoelt weet ik nog goed.
Als je zo terugdenkt gaan er een heleboel dingen door je hoofd, de pauzes aan het kleine tafeltje onder het raampje, de schoolreisjes, het schoolfeest. Mijn trouwdag, waar een bus vol Hallenaren naar toe kwam en ik wist van niks. Nou ja niks, ik heb tijdens een pauze onder dat raampje eens iets opgevangen van: “Het is net een schoolreisje” maar dat drong pas later tot me door. Tot slot nog één van de laatste officiële bezoekjes van de leerlingen. Ze kwamen op kraamvisite met een groot krentenbrood, ik weet het niet zeker, maar volgens mij waren dat: Gerrie Hebbink, Mieke Legters en Reini Heusinkveld, die tegelijk met me jarig was, dat heeft ze me jaren later nog eens verteld, ik wist het niet meer, maar zij nog wel en nu weet ik het ook nog.
Met veel genoegen opgeschreven en ieder de hartelijke groeten en voor de school nog een goede toekomst gewenst.
Ankie Kranenburg-Prins
1 juni 1989, groepsfoto bij het afscheid.
Marcel te Velhuis, Gijsbert Kuenen, Wouter Vlaanderen, Roy Lievestro, Erik Legters, Wouter Eenink, Gertjan Legters, Carolien Hobelman, Miranda Beernink, juf. Weeteling, Robert Beumer, Henrico Berendsen, Bart Vlaanderen, Arjan Beumer, Marcel Vossers, Mike Mombarg, Marije Wenneke, Odilia Peppelman, Melanie Bogerd, Remco Wisselink, Martin Klein Wolterink, Claudia Peppelman, Nienke Wenneke, mr. Bijsterbosch, juf. Scheers, Mark Maatkamp, Anique Klein Brinke, Louke Wassink, Rob ten Brinke, Bart Wassink, Niels Heideman, mevr. Sielias, Ilse Oosterink, mr. Sielias, Nienke Buunk, Martijn Maatkamp, Petra Klein Wolterink, Marije Wisselink, Alwin Klanderman, Michiel Bosman, Judith Overbeek, Marjolein Overbeek, Rob Maatkamp, Gerwin ten Brinke, Evelien Wielheesen, Rianne te Lindert, Bertine Wisselink, Annelies Hendriksen, Mariska Vossers, Arnejan Vos, Jessica Bogerd, Marieke Legters, Thijs Wisselink, juf. Swaans, Nienke Klumper, Marion Wisselink, Jochem Bruggink, Sandra te Veldhuis, Nicole Oosterink, Annet Buunk, Ellis Vos, Rik Hilferink, Niels Bertschat, Michiel Heideman, Niek Radstake, Lisette Klanderman, Martijn Hendriksen, Wendy Toonk, Corinne Wielheesen, Robert ten Brinke, Masja Klein Brinke, Joyce Hagelstein, Arjan ten Brinke.
Januari 1974 tot september 1977
‘t Eerste dat mij te binnen schiet is, o jee, al weer 23 jaar geleden, dat ik daar werkte en al die leuke “prietpraatjes” van de kleuters heb ik toentertijd al in de schoolkranten verwerkt. Schoolkranten zijn inmiddels bij mij ook niet meer te vinden. Maar al denkende komen er toch wel weer herinneringen uit die tijd boven.
Najaar 1973 word ik opgeroepen om een proefles te komen geven in Halle-Heide aan toen nog de eerste klas, want er kwam een nieuwe kleuterschool bij in de lagere school. Integratie, toen al! Dan word ik aangenomen per januari 1974. Een drukke tijd breekt aan voor mij. De vorige baan opzeggen en een nieuwe kleuterklas inrichten en voorbereiding op de opening. Heel leuk vond ik de inrichting van het lokaal en het uitzoeken van het materiaal voor de kleuters, samen met de dames van het bestuur bij Montessori in Zelhem.
De opening van de kleuterschool na de kerstvakantie, een hele happening! Er kwam een artikel in de krant te staan. Enkele zinnen er uit zijn: “Halle-Heide blijft jong met kleuterschool”. “Vroeger streefden we er naar de kleuterschool uit de basisschool te halen en nu willen we ze er het liefst er in hebben, wel een blijk dat er iets is veranderd”, aldus de inspectrice mevr. Bloemink-Rehwinkel anno 1974. ‘t Werken gaat beginnen in Halle-Heide.
In augustus 1974 gaan Tonny en ik trouwen en bij dat feest horen ook de kleuters en eerste klassers! Stralend mooi weer, strooisel van bloemen, zelfgemaakte liedjes en veel cadeaus. Wat een feest voor de kleuters en ook voor ons.
Sinterklaasfeest: Ik mag nu onderhand wel verklappen, dat ik alle moeders aan het werk zette, met mijn mond, deed ik zelf ook mee, maar liet dat thuis door mijn moeder en schoonzusje opknappen. Desalniettemin kwamen er prachtige werkstukken en waren het gezellige avonden, waarop ijverig werd gewerkt.
Ouderavonden schieten mij te binnen waarop werd gewerkt met het materiaal waarmee de kleuters overdag bezig waren: kleien - poppenhoek - schilderen - bouwhoek. Cursussen die we volgden bij de schooladviesdienst ten behoeve van de integratie kleuterschool, lagere school. Woordjes die de kleuters al mochten leren: BOOM - VIS - ROOS - PIM - VUUR - ... Ik weet niet of de kleuters van toen dit rijtje nog zo kunnen opdreunen, maar ‘k ben er één vergeten.
Al denkende schiet mij een gesprek te binnen van twee kleuters. Twee meisjes lopen achter mij aan en wij waren buiten, zegt de één tegen de andere: “Vraag jij dat aan de juffrouw?” Zegt de andere: “Neen, want de juf zegt toch nee, en het mag niet!” Hoorde ik mezelf toch praten via die twee meisjes. (Ze hebben me verteld, dat ik dit nog steeds zo zeg, dus toch nog niet zoveel veranderd?)
In juni 1977 neem ik afscheid van de kleuters, collega’s en de Heideschool, daar ik met zwangerschapsverlof ga. Manon, onze eerste dochter haalt ook nog de voorpagina van de schoolkrant, want ze wordt geboren in juli 1977. Dan komen nog vijf kleuters bij ons om Manon te bewonderen, en met een heel groot krentenbrood.
In september 1977 neem ik definitief afscheid van mijn loopbaan als kleuterleidster, met cadeaus voor Manon en voor ons een prachtig liedje: “want de juffrouw moet nu luiers wassen........” Zo heb ik hier 3,5 jaar een hele fijne tijd gehad met kinderen, ouders, personeel en bestuur en ik denk nog met veel plezier terug aan deze tijd.
Tot slot wens ik allen een heel fijn jubileumfeest en op naar de volgende 75 jaar.
Finy Heurnink-ter Maat
Opname uit 1997, in de gang van deze school staat op een tegel geschreven
"De wildernis zal bloeien als een roos"
Hoe was het om juf aan de Heideschool in Halle-Heide te zijn?
Als ik daar een antwoord op moest geven, zou ik zonder aarzelen zeggen: LEUK!
Als ik terugdenk aan die tijd, denk ik aan mijn gele bromfiets en oranje helm, waarop ik de Heide doorkruist heb (en de eerste schooldag het spoor al bijna kwijt was, ondanks dat ik alvast de weg verkend had).
Ik denk aan de Potronsdijk, waar ik bij de familie Brus op kamers was: ‘s winters maakte mevrouw Brus ‘s zondagsavonds alvast de kachel voor mij aan en meneer Brus hielp me verhuizen met paard en wagen naar de Halsedijk, naar de familie Wieggers. Daar heb ik gewoond tot een maand nadat ik met Han trouwde.
Onze trouwdag werd onvergetelijk, mede door de diverse medewerking uit Halle-Heide: we kregen zelfs Rabonarcissen aangeboden! (Weten jullie nog wel meisjes?)
Ik zie de school, met z’n heerlijk groot speelleerlokaal en practicummateriaal, het bord met de beroemde woorden: boom-roos-vis enz. Kinderen van klas 2 die stiekem meeluisterden als er weer een verhaal met een nieuw woordje kwam ....De rekenkisten en oranje met groene bakjes en de gele kaarten daarbij....
Ik zie de gymles met douchen in de sportzaal in Halle ... mijn eeuwige strijd tegen de klok om op tijd terug te zijn. (Zou ik daarom bij mijn afscheid een horloge gekregen hebben?) We troffen het donderdagsmiddags geregeld dat er net een begrafenisstoet bij Nijhof vertrok. Naar aanleiding daarvan praatten we over overleden opa’s, oma’s, konijnen, honden en andere zaken van levensbelang voor 6, 7 en 8 jarigen.
Ook de gym op het veldje bij Brunsveld staat me nog helder voor de geest: De zevensprong, in de kelder is het donker, groen is ‘t gras, twee emmertjes water halen, estafette, trefbal, fopbal, jagerbal, voetbal .
Ik herinner me de drukte en opwinding rond de grote feesten, die het schooljaar bepaalden: Het begon al met het Heidefeest: de feesttent, het feestterrein, de optocht over de Halle-Heideweg, de spelletjes en prijzen.
Daarna kwam mijn verjaardag: Ik genoot elk jaar weer van de zeep, vaasjes, beeldjes enz. en ik was twee keer jarig: op school en thuis, heerlijk! (Tegenwoordig vind ik, dat ik al oud begin te worden). Dierendag was ook, een belevenis, vooral als er echte dieren mee mochten naar school. Het leukst was dan als een kip iets deed voor het bord en juf moest het opruimen.
Sint en Piet was ook een topper: klas 1 t/m 4 in het grote speelleerlokaal: eerst dia’s of film of toneelstukjes kijken tot Sint bij de kleuters was geweest en dan.... wie moet er bij Sint komen en wat zou hij zeggen? Ik herinner me dat Sint op een gegeven moment een brief schreef aan de Heideschool dat hij te oud werd voor zijn activiteiten. Hij verzocht het personeel om te zien naar een andere Sint......
Dan kwam Kerst: de liedjes oefenen bij de gitaar van meester Sielias en in de klas en dan de VIERING. Om de beurt een meester of een juf die het bijbelverhaal of een vrij verhaal vertelde, de declamaties, waarnaar menig ouder/grootouder met een brok in de keel zat te luisteren als hun (klein)kind daar stond. (Ik begrijp het nu maar al te goed, ik heb ‘t namelijk ook als onze zoon of dochter het is.)
De rapporten, huisbezoeken, schoolkranten, ouderavonden, bestuurs- en personeelsvergaderingen tussendoor.... Koninginnedag.... vaak in de regen op de fiets naar Halle voor de aubade en optocht vanaf zaal Nijhof. Daarna voor de jongste poppenkast in de dorpsschool, de ouderen hadden film in de zaal. Het schoolreisje kwam dan in zicht.... een uitstapje voor de hele gemeenschap, zeker in de eindjaren zeventig. De “voetbalwedstrijd” in het mulle zand van de Posbank of de Holterberg was vaak het hoogtepunt waarbij alle voetbalregels aan de schoen gelapt werden.
Als groep 7 en 8 op kamp waren, was het heel rustig op school en iedereen ging ‘s zondags even kijken hoe het kamp verliep. Dan de laatste schoolweken, daarvan heugt me het spelletjes schoonmaken nog het beste!
Als dan de “grote vakantie” bijna voorbij was, kwam het personeel op school om alle bestelde materiaal klaar te leggen voor het nieuwe schooljaar. Die start had ook altijd iets plechtigs, zeker voor klas 1.
Nu weet u waarom ik, Gerrie Vos-Hiddink, het leuk vond om 9 jaar juf in de Heide te zijn
juf Gerrie Vos.
Vanaf oktober 2004 t/m april 2005 werd de school
verbouwd om aan de eisen van deze tijd te voldoen
Foto uit Contact Bronckhorst Zuid van april 2005
Foto uit collectie Eef Oosterink
Herinneringen aan onze Heide.
Door G.J. Lemereis met tekeningen van Gerda Wisselink.
De aankomst.
1972 - Meester Sielias vroeg mij om voor het schoolkrantje wat herinneringen op te schrijven uit de begintijd van de Heideschool. Immers straks bestaat onze school 50 jaar. Het gedenkbord in onze school vermeldt als datum 21 april 1922 en een leerlingenlijst, die meester Sielias me bracht, geeft aan, dat op 1 mei 1922 49 leerlingen onze school bezochten. Die had toen twee lokalen en de ingang was aan het eind, naar de kant van smid Wisselink.
Als ik die lijst bekijk, waarop ook de naam van de vaders vermeld staat, dan blijkt dat deze laatsten bijna allen zijn overleden. Alleen G. Buunk, A. Scheers en J. Weenk zijn er nog van overgebleven. En ook van de 49 leerlingen zijn er meerdere gestorven. Maar nu is het niet de bedoeling deze herinneringen somber te maken. Men was dankbaar, dat de Heide een eigen school mocht hebben en dankbaarheid geeft blijdschap. Zo moeten deze herinneringen zijn.
Men was blij, omdat de kinderen niet meer zo ver hoefden te lopen naar school. Er waren er immers, die elke dag de lange afstand naar de Nijman hadden moeten afleggen en dat over heipaadjes en zandwegen. En toen ikzelf van 1915 tot 1920 onderwijzer aan de Nijmanschool was, maakte ik dagelijks mee, dat de kinderen van Johan Berendsen en Hanna Freriks vaak genoeg met natte voeten aankwamen, terwijl ze in de winter bijtijds moesten vertrekken om voor donker thuis te komen. Ook de kinderen uit de gezinnen Navis, Vossers, e.a. hadden dezelfde weg afgelegd. Maar ook de openbare school was niet zoveel dichterbij, want het was de “Olde Schole” achter Halle en dichtbij Reuterink. Anderen hadden de Veldhoekse Chr. School bezocht, die enkele jaren tevoren was geopend of waren leerlingen geweest van de Bruilse school. En nu hadden allen de school zoveel dichterbij.
Er was heel wat vooraf gegaan, eer het zover was. Daarvan kan allicht de secretaris M.A. Buunk uit de jaarverslagen wel meer vertellen. Persoonlijk ben ik tegenwoordig geweest op de vergadering van 16 januari 1920 bij Herman ten Brinke. Dit op verzoek van Meester ten Have, die er zelf niet kon komen. Dat was een kritieke vergadering, want er dreigde een scheuring te ontstaan en als dit was doorgegaan, zou de Heide mogelijk op den duur twee kleine schooltjes hebben gekregen, zoals op zoveel plaatsen het geval is geweest. Gelukkig heeft men dat kunnen voorkomen. Er is een bestuur gekozen, dat echt de Heide kon vertegenwoordigen. Wat er toen verder is gebeurd, kan ik niet vertellen, want ik was van 1920 tot 1922 verbonden aan de Chr. School te Wemeldinge in Zeeland, het dorp, waar ook mijn vrouw geboren is. Maar de schoolvereniging had in haar voorzitter, dominee Plooy, een echte “bouwdominee” gevonden.
Het gemeentebestuur moest zorgen voor de kosten, want in 1920 was bij de wet van minister de Visser de gelijkstelling van Openbaar en Christelijk onderwijs gekomen. Voordien moesten de besturen van de Christelijke scholen zelf voor de bouwkosten zorgen. Nu moest er alleen een waarborgsom gestort worden en er moest een schoolhuis komen. Die waarborgsom was een zekerheid voor de gemeente, want het bestuur verloor die, wanneer het leerlingenaantal terugliep. Dominee Plooy vroeg dan ook vaak met zorg: “Hoe gaat het met het leerlingenaantal?” Maar Vrieze van Waarlo zei:” Maak u geen zorg dominee, als u voor de school zorgt, zorgen wij wel voor de leerlingen.” Er waren dan ook meerdere grote gezinnen met 6 tot 10 kinderen. Die waarborgsom kwam na 29 jaar terug en ieder jaar werd er rente van betaald. Maar het bestuur moest beginnen met leningen te sluiten, met als gevolg rente en aflossing. Dat gaf dus al zorgen genoeg.
Intussen hadden mijn vrouw en ik van het schoolbestuur de uitnodiging gekregen om het schoolhuis te komen bewonen en zou het mijn taak worden het onderwijs in de nieuwgebouwde school te verzorgen. Een onderwijzeres, die mij daarbij moest helpen, moest nog gevonden worden. Zo kwamen wij op 22 april 1922 met het lokaaltreintje van Doetinchem naar Zelhem aan. De dag tevoren hadden we in de pastorie te Wemeldinge in beperkte kring een heel gezellig bruiloftsfeest gevierd. Voor het station stond een karretje en de voerman was het bestuurslid M. Hebbink. De buurt was vertegenwoordigd in de persoon van Vrieze (Waarlo) met zijn dochter Gerritje, die ons ieder een feestroosje op de borst speldden. En nu ging het op de Heide aan. Eerst over de harde weg tot Halle en toen over de binnenweg met kuilen en gaten naar de Heide. We zagen school en huis al gauw en toen we dichterbij kwamen ook buren, die in de weer waren met stoelen en wat er verder nodig was om ons te ontvangen. Want dit was ons al gauw duidelijk, het schoolhuis, waarvan de aannemer stellig verzekerd had, dat het op tijd klaar zou zijn, was vooreerst nog niet te bewonen. Wij dachten aan ons meubilair, dat in Arnhem ingepakt stond in de verhuiswagen en dat vooreerst wel opgeborgen kon worden. Dat zou extra kosten met zich mee brengen, maar daar was niets aan te doen. De ontvangst was overigens hartelijk genoeg en dominee Plooy bood ons aan in de pastorie te logeren. Ze gingen zelf met vakantie en dan hadden we het rijk alleen. Zo togen we die avond weer naar Halle en G. Wolsink kwam achter ons aan met de bagage op een kruiwagen.
De start.
Toen, op 21 april, is het een feestelijke dag geworden, want de Heide-school werd officieel geopend en er was veel belangstelling. Dominee Plooy haalde de profetie van Jesaja aan, dat de wildernis zal bloeien als een roos. Hij hoopte dat ook de Heidestreek, wel geen wildernis, maar toch een afgelegen gebied, ook een tijdperk van bloei zou tegemoet gaan. Meester Ten Have zag het leerlingenaantal van zijn school steeds kleiner worden. Eerst was de Westendorpse school geopend, nu de Heideschool, straks nog een school op de Heelweg en in de toekomst misschien een in IJzervoorde. Hij sprak met vader Jacob: Gij berooft mij van kinderen, Simeon is niet meer, (dit doelde op de Westendorpse school), nu hebt ge mij m’n Benjamin afgenomen. Maar hij treurde er niet over, want hij gunde het de Heidestreek graag. En op 1 mei kwamen de kinderen, 49 in getal en verdeeld over acht klassen.
Het bestuur had intussen veel moeite gedaan om een onderwijzeres te krijgen, want dat ging niet zo gemakkelijk. Een oproep in de onderwijzersbladen leverde niets op. De directeur van de Groen van Prinsterer kweekschool te Doetinchem kon ons niet helpen. In Zetten waren twee meisjes klaar en die wilden wel komen. Dat kwam goed uit, want ook de Nijman zat verlegen. Maar dan moesten we nog enkele maanden geduld hebben, want dat tweetal, dat erg knap was, moest deze zomer eerst nog een tweetal taalakten zien te halen. We namen het aanbod aan, maar moesten ons voorlopig zien te redden.
Nu was het niet zo’n eenvoudige taak om met 49 leerlingen, verdeeld over acht klassen, het onderwijs te beginnen. Nu hoorden we, dat er mogelijk in Goes nog een hulpkracht beschikbaar was. Ze was opgeleid te Doetinchem en een dochter van uitgever Oosterbaan. Omdat ze nog jong was en niet zo heel sterk zou ze voorlopig nog niet in de praktijk gaan. We vroegen of ze ons niet een paar maanden wilde helpen. En de vader, die dominee Drost van Wemeldinge wel kende, vond dit goed, mits we haar in huis namen en ze niet meer dan twee klassen kreeg te verzorgen. Zijzelf had er wel zin in en zo werd juffrouw Oosterbaan onze eerste onderwijzeres. We kregen er een prettige huisgenote aan en het schoolwerk beviel haar zo goed, dat ze na enige maanden, toen juffrouw Samplonius uit Zetten met haar taalakten klaar was gekomen, het schoolwerk te Doetinchem ging voortzetten en zo ons van daar nog dikwijls bleef bezoeken.
Al gauw bleek het geen eenvoudige taak om de leerlingen, die van verschillende scholen kwamen, tot een ongeveer gelijke klassehoogte te brengen. Er was een jongen, ik meen in de vierde klas, die zo ver gekomen was, zonder dat hij de eenvoudigste woordjes kon lezen. En dat niet in de eerste plaats omdat hij zo dom was, maar hij had in zijn eerste schooltijd nog al eens gespijbeld. Het was zo’n grote overgang voor de zo eenzaam wonende kinderen om aan de schoolgang te wennen.
Bovendien was de weg naar school lang en er waren in een droge zomer veel sloten, waar men gemakkelijk in kon duiken om de vrijheid te vinden. Ook zal hij nog wel “pien in ‘t lief” voorgewend hebben en zo was hij vooral met lezen en vanzelf ook met taal hopeloos achter gekomen. Maar dat hinderde hem niet, want hij had een beste buurman, die hem elk woord voorzei en zo kwam hij met zijn leesbeurt klaar. Toen die vlieger niet meer opging, was hij ten einde raad en omdat hij toch lezen moest, zei hij zo maar woordjes, die zo maar bij hem opkwamen en meestal hetzelfde. Dan zat er niets anders op dan oefening na schooltijd, waar hij zich gewillig aan onderwierp. Ik herinner me ook een meisje, dat ook bijgewerkt moest worden en dat me met haar grote bruine ogen vaak zo goedig aankeek, alsof ze zeggen wou: ”Waorumme plaog ie mie toch zo?”
Een voordeel was, dat er geen kinderen klaar hoefden gemaakt te worden voor vervolgonderwijs te Doetinchem of Zelhem. Ieder die van school kwam ging naar een boer, of moest thuis helpen. En omdat de leerlingen zeven jaar op school bleven en soms nog een achtste leerjaar volgden, kwamen ze, vooral met Nederlandse taal en rekenen, toch een flink eind en werkten de boekjes door, waar we later, na zes schooljaren, niet aan toe kwamen. Daar kwam bij, dat er geen gymnastiek- en verkeersonderwijs en vanzelf ook geen zwemles gegeven werd.
Die eerste winter was er ook nog gelegenheid voor avondschoollessen. Het rijk stelde daar via de gemeente enige subsidie voor beschikbaar. Er kwamen wat jongens en vooral meisjes opdagen. De laatste vooral om het handwerkonderwijs aan te vullen. Maar dat werd een probleem. Mej. Samplonius had ook haar akte nuttige handwerken, maar de moeders wensten niet de kleine modelletjes, die ze daarvoor geleerd had, maar gebruiksartikelen als een hemd en een schort en lange zwarte kousen en een enkele wenste een muts te leren haken. Allemaal dingen, die ze bij juffrouw Ten Have ook geleerd hadden. Geen wonder dat de jonge en nog onervaren onderwijzeres vaak met de handen in het haar zat. Gelukkig had ze een zuster in de buurt, die al wat langer in de praktijk was en die haar dikwijls kwam helpen.
School en huis.
Niemand zou het ontkennen, dat het bezit van een school en daarbij een schoolhuis een kostbaar bezit was voor de Heidekring. Iets om dankbaar voor te wezen. Mijn vrouw en ik waren het in de eerste plaats. We waren gelukkig met de nieuwe woning, die modern aandeed en geriefelijk was ingericht. De architect had gewoekerd met de ruimte, want om rijkssubsidie te kunnen krijgen, mocht men maar gaan tot een bepaalde kubieke inhoud. Daarom waren de kamers boven niet recht, maar schuin oplopend. Men had een mooi punt gekozen, met uitzicht op de nog niet verharde weg, richting Ruurlo. Maar met die verharding zou het straks in orde komen. Ook had men vanuit de voorkamer een goed uitzicht op het speelplein, wat erg praktisch was. Mijn vrouw vergat, dat ze eens gezegd had dat ze hier niet graag zou wonen, toen we enige jaren geleden op een lange fietstocht hier eens langs gekomen waren. Maar toen zag het er ook nog heel anders uit. We konden nog niet weten, dat hier 37 jaar onze plaats zou zijn. Nog aardiger werd het, toen het schoolbestuur zorgde voor een keurige tuinaanleg. Wat deden de rode acres het goed voor de heldergroene laurierheesters. Een paar magnolia’s moesten het al gauw in een koude winter begeven, maar het rododendronperk hield moedig stand en bloeide elk jaar prachtig. Ze deden het goed in de wat zure heidegrond. Ook de hydrangea’s hielden zich goed. Een paar brede oprijpaden aan weerskanten, met keurig geverfde hekken als afsluiting, voltooiden het geheel. Ze waren de trots van dominee Plooy, die ons vertelde dat er heel wat puin in die paden verwerkt was. Dat gaf een stevige ondergrond en daar zou straks een laag grind overheen komen, maar dat viel anders uit. De opgebrachte grond zat vol onkruidzaden en met al dat puin er in was het haast onmogelijk te schoffelen. De onkruiddodende middelen van tegenwoordig waren nog niet bekend. Teneinde raad is er toen het puin maar weer uitgewerkt. Heggen ter afsluiting waren genoeg geplant. Er was een doornenheg, een beuken- en een ligusterheg. Die gaven op den duur heel wat knipwerk, zodat onze wens was, als we nog eens in een nieuwe woning met tuin komen, dan liefst geen enkele heg meer. De schoolkring heeft daar uitnemend voor gezorgd, door ons in Zelhem als afscheid cadeau een royale tuinaanleg met een keurige planken afzetting te geven.
Ook de school toonden we trots aan menigeen die ons kwam bezoeken. Maar toen kwam de winter met vriezen en dooien en verschrikkelijke modderwegen. De kinderen brachten er aan hun klompen heel wat van mee en de lokalen zagen er al gauw ontoonbaar uit. In overleg met het bestuur werd bepaald, dat de kinderen in de lokalen oude schoolklompen aan zouden trekken, of nog liever pantoffeltjes, die goedkoop te krijgen waren bij een werkinrichting in Ermelo. Maar dit was verkeerd aangepakt. De onafhankelijke Heidekring liet zich niet zo maar gezeggen. Dit had op een ouderavond besproken moeten worden. Wellicht was dan alles in orde gekomen. Nu werd in de lange winteravonden in tal van huizen de kwestie uitvoerig besproken bij de brandende kachel en onder het genot van een kopje koffie. Er was ook nog geen radio of t.v. om de tijd te korten. Er hoefde maar een enkele op een relletje beluste figuur zijn, of het geheel werd opgeblazen tot een volledige “klompenoorlog”, die heel wat stof deed opwaaien. De meester als uitvoerder van de maatregel moest heel wat aanhoren. Gelukkig stond het bestuur achter hem. En enkele ouders, en met name de buren Vrieze en Wolsink, namen het voor hem op, zodat hen wel eens toegevoegd werd: “Wat heb ie toch altied met oewen meister?” Men bedoelde waarom spreek je hem toch altijd voor? Toen werd nog de verzuimde ouderavond gehouden, waarop ieder zijn bezwaren naar voren kon brengen. Daar is ruim en druk gebruik van gemaakt en tenslotte is er een oplossing gevonden. De Heide kwam weer tot rust en geleidelijk wist de “Meister” het vertrouwen van de bevolking te winnen. Dit nog wel het meest, toen men merkte dat de bewoners van het schoolhuis in lief en leed met hen mee wilden leven. Niet alleen wanneer er een schoolkind ziek was, maar ook in allerlei omstandigheden. Zo is er een hechte vriendschap ontstaan, die nog niet verbroken is, ook al wonen we nu al bijna 13 jaar in Zelhem. Ieder die oude foto’s van de school bekijkt, moet wel tot de conclusie komen, dat het er allemaal erg kaal en vlak uitzag. Wel een heel verschil met de tegenwoordige toestand. Nu, wij hebben in een warme zomer ook wel erg naar wat schaduw en beschutting verlangd. Het schoolbestuur had heel wat lindeboompjes laten planten. Maar wat duurde het lang, voor die flink aan de groei kwamen. Een kastanjeboompje achter het huis kon het maar niet halen. Pas de derde lukte het ons met veel moeite en extra water geven in leven te houden. Later hadden we teveel bomen en te dicht bij huis. Toen is er, vooral in de oorlogsjaren, veel gekapt, ondanks een kapverbod. De opleverende brandstof was zeer gewenst als aanvulling van de altijd schaarse kolenvoorraad.
In 1923 bracht de nieuw aangelegde harde weg een grote verbetering in de Heide. Ieder was er mee in zijn schik. En voor de kinderen vormden de rails met de licht rijdende karretjes er op een fijn speelgoed. Vooral op zondagmiddag zonder toezicht. Toen mijn vrouw en ik eens een keertje op de weg wandelden, duwden de jongens de karretjes en de meisjes zaten er in, al zingende:”Op een lichte wolkenwagen.”
Dat was geen spotten met het mooi schoolversje, maar het klonk als vanzelf als begeleiding van de zo fijn rijden de karretjes. Toen mijn vrouw in de voorkamer lag, na de geboorte van onze oudste zoon Hendrik Jan, kon ze de wals op de weg zien werken. Men vond Hendrik Jan trouwens geen mooie naam voor een zönne van de “Meister”. Veel te gewoon. Tegenwoordig weet men wel een andere naam te kiezen. Johannes Willem, de naam van de tweede zoon was al een beetje beter, maar toen er later ook nog een Keesje geboren was, zei iemand: “Hebt ze bi’j de Meister een jong hundjen gekregen?” De officiële naam, Cornelis Adriaan, was zo gauw nog niet bekend geworden.
Fietsen.
Die weg in aanleg gaf mij nog een aparte herinnering. Ik was naar Zelhem geweest om boodschappen te doen en boeken te ruilen van de lees -zaal bij juffrouw Oldenhave, algemeen bekend als tante Mies. Ze was altijd erg vriendelijk en gaf me altijd een heel stapeltje mee, omdat ik zo ver weg woonde. Het begon al donker te worden. De weg was hier en daar nog wat glibberig na een vorstperiode.
In een eenzaam gedeelte van de Kappenbulten kwam ik een wat onguur type tegen en onwillekeurig trapte ik wat harder. Maar ineens ging ik met fiets en al tegen de vlakte en kwam terecht op de harde straatkeien Ik voelde al gauw dat er iets niet in orde was, want ik kon niet meer op de fiets komen. Maar lopen er naast dat ging nog. Dat werd wel een zware tocht, vooral over het harde weg gedeelte dat nog niet geheel klaar was. Doodmoe kwam ik thuis en buurman Vrieze, die er van hoorde, was dadelijk bereid een boodschap naar de dokter in Zelhem te sturen. Wij vonden dat wel wat teveel moeite en stelden voor tot morgen te wachten, maar zoon Gerrit zei: “Niks er van, ik zal wel effen gaon, ik bun toch lestens ok al met de rapsklomp ewest.” Dat was toen onze Henk geboren zou worden. Dokter Schaap kwam ook werkelijk nog en constateerde een gebroken sleutelbeen. Maar alles zat netjes op elkaar en met een nacht van pijn en een paar weken mijn arm in een draagdoek zou alles wel weer in orde komen. Zo is het ook werkelijk gegaan. Toen kort daarop onze zoon Hendrik Jan gedoopt is door zijn grootvader ds. Drost, stond ik, nog steeds met mijn draagdoek, naast mijn vrouw voor de kansel. Wat waren we blij, toen de harde weg eindelijk klaar was. Er bleven trouwens nog genoeg modderwegen over. Denk maar aan de Kuperstraote en de Biezenstrue, om van het Venne nog niet eens te spreken. Er waren gelukkig wel fietspaden afgezet door middel van plaggenhoopjes, maar die werden door de melkwagens ook nog wel eens omver gereden. Later kwamen er paaltjes, maar daar sneuvelde er ook nog wel eens een van. Vaak een toer om bij avond het pad te houden. Een carbidlantaarn kon goed licht geven, maar was helaas ook wel eens “verzoppen”. En het schoonmaken gaf altijd een heel gedoe. Een vooruitgang toen de elektrische lantaarns kwamen. Maar als je op een slechte plek langzamer reed, had je ook minder licht, om bij stilstand helemaal in het donker te staan. Ook waren de eerste lantaarns nog verre van volmaakt. Wij kregen er eens ieder een van het schoolbestuur bij een jubileum. Die van mijn vrouw deed het best, maar die van mij gaf meer lawaai dan licht. Toen we eens op een avond door Varsseveld reden, hoorden we een jongen tegen zijn kameraad zeggen: “Wat raost dat kreng.” We moesten hem nog gelijk geven ook.
Winkels.
Na een jaar of drie kwam er een nieuw punt van vooruitgang in de Heide. De familie Klein Hekkelder begon een kruidenierswinkel. Tot hiertoe konden we onze kruidenierswaren betrekken van Langenberg, die met zijn winkelkar door de Heide trok, vaak door modderwegen en tot ver in de Veldhoek. Ook van Zieuwent uit kwamen er winkelkarren. Maar voor iets bijzonders moesten we toch altijd of meestal naar Zelhem. Klein Hekkelder heeft het maar enkele jaren volgehouden, maar daarna kwam de familie Brunsveld en die zaak is, zoals we weten, in de loop der jaren uitgegroeid tot een warenhuis met zelfbediening. Ook aan de andere kant van de school kwam er na enkele jaren iets nieuws. Wisselink begon er een smederij met winkel in aanverwante artikelen. Na een moeizaam begin kwam ook deze zaak op dreef. Vooral ook toen er door een vinding van Wisselink een klein fabriekje bijkwam van “haken met met patentsluiting”. Dat werd nooit een groot bouwwerk, maar de bestellingen kwamen tot van ver over de landsgrenzen. En wie kent tegenwoordig niet de advertenties van “de Heidesmid”.
En nu ik bij de familie Wisselink ben aangekomen, moet ik toch wel even reageren op de knappe en geestige tekening, die Gerda van de smid heeft gemaakt. We hebben er veel plezier om gehad en we vermoeden van velen met ons. Wat heeft ze niet alleen het gezicht, maar ook de houding juist getroffen. Ik vermoed, dat ze ook zelf wel eens zo’n onderhoud in de gang heeft meegemaakt. Ja, zo ging het ook wel eens in de school, het was niet altijd mooi weer.
In en om school.
Ik hoorde wel eens van een collega, die nooit moeilijkheden had met zijn leerlingen. De kinderen werden onder zijn leiding ongeveer volmaakt. Ik geloofde dat niet, zoals ik het nog niet geloof. Ik hield niet van militaire orde. Die leek wel heel mooi, maar menigeen verkeek zich er op. Maar ik heb achter de schermen gekeken en zo ook bij vrije orde, waarbij ik helemaal niet kon werken. Ik probeerde altijd een tussenweg te vinden en dat was niet altijd eenvoudig. Dan moest er af en toe wel eens een straffe wind over waaien. Was die soms wel eens te fel uitgevallen, dan had ik er zelf vaak last van. De kinderen zullen dan wel eens tegen elkaar gezegd hebben: “De Meister was vandaag weer niedig, hie zal piene in de boek ehad hebben”. Gelukkig ging het dan een volgende dag meestal weer heel wat beter. Ja, de smidskinderen hadden wel gevoel voor humor. En daar kon je over ‘t geheel in de klas het meest mee bereiken. Mag ik nog een grapje van Betsie vertellen? Ze zal me dat niet kwalijk nemen. We zongen altijd als er een jarig was: ”Lang zal ie leven” of “Er is er een jarig”. En de jarige ging dan met snoepjes rond. Ik keek dan niet eerst in de lijst of het werkelijk zo was. Toen kwam Betsie op een morgen met een zakje met inhoud. Ik mocht er eerst twee nemen. Nu verkochten ze bij Brunsveld snoep in de vorm van kleine keisteentjes en Betsie had een zakje vol. Ik lei de snoepjes naast me op tafel en ging door met mijn werk. De klas had reuze plezier, maar hield zich koest. Toen werd er enthousiast gezongen en ineens ging er een gejuich op. Betsie had mij er mooi in laten lopen, want ze was helemaal niet jarig, maar ze had in het grind buiten allemaal mooie steentjes gezocht en haar plannetje was goed gelukt. Zo zouden we over en weer nog heel wat kunnen vertellen, maar dan komt er geen eind aan.
Maar ook in de school hield men zich al lang niet enkel bezig met het dagonderwijs aan de kinderen. Het was de wens van het Bestuur, dat de school het middelpunt zou worden van evangelisatie- en ontwikkelingswerk. Een zondagsschool bestond er al toen we kwamen. In de keuken van Navis en Herman ten Brinke werd die gehouden. Ook Hobelman werkte daar aan mee. Nu kwam het verzoek bij de meester of hij dit werk wilde overnemen en dan in de school. Men kon zich afvragen of dit nu zo nodig was, daar de kinderen toch elke morgen uit de Bijbel hoorden vertellen. Maar bijwijze van zondagsdienst leek het ons toch wel belangrijk. Niet alle schoolkinderen kwamen, maar toch altijd wel genoeg. Als regel namen we aan, dat kinderen die straks op school moesten beginnen, al vast mochten meekomen om vast wat te wennen. Maar soms wou er ook nog wel eens een kleintje tussen door schieten. Dat verveelde zich dan al gauw en nam de aan dacht van de groteren weg. Maar eens toen de juffrouw tegen een ouder zusje zei:”Och breng haar maar even naar huis”, was het antwoord: “Dat kan niet, want Vader en Moeder mot slaopen”. Ja, dan kon je alleen maar zeggen, dan moet ze deze keer maar blijven, maar de volgende keer mee “gaon slaopen”.
Tegen Kerstmis werd de belangstelling meestal wat groter, want dan naderde het hoogtepunt. Wat hebben Meester Wisselink van de Heelweg en Meester Wesselink vanaf Zelhem heel wat fietstochten er voor gemaakt en daarna kwamen de gezusters Weening: Jo en Willemien en Nolda ons fijn helpen. Na mijn tijd kwam er gelukkig nog meer hulp. Dan tegen Kerstmis kwam de collectecommissie in actie. Wat hebben ze ons veel jaren trouw geholpen. Misschien G. Buunk wel het aller-langst. Maar dan werden toch even goed D. te Kiefte en H. Weenk en J. Kuenen en Rijkenbarg en A. Vorentjes veteranen in dit werk. En niet te vergeten Kwerreveld, die zijn taak later aan zijn zoon Johan overdroeg. Anderen hebben gedeeltelijk hun plaatsen ingenomen, zoals J.J. Vos, H.J. Berendsen, Sloetjes en Vorentjes junior. De ouderen hebben er zeker wel een jubileum in meegemaakt, dat dan hoogstens herdacht werd op een gezellig praatavondje met een kopje koffie en een sigaartje, waarop verslag werd uitgebracht en plannen werden gemaakt voor de komende feestviering. De rondgang was geen verdrietig werk, want er kwam altijd genoeg geld binnen en in de oorlog zoveel bonnen, dat we er mijn vrouws familie in de stad van mochten meedelen, die dit dankbaar aanvaardden. En dan kwam het Kerstfeest, waaraan oud en jong van de hele schoolkring deelnam, zodat de twee schoollokalen stampvol zaten en er haast geen plaats voor de kerstboom overbleef. De Ned. Zondagsschoolvereniging drong altijd aan op een rustig en stijlvol feest. Dat was het bij ons niet. Maar er werd enthousiast en met eerbied gezongen en wie herinnert zich niet een van die mooie kerstliederen, b.v. die van onze collega en vriend Rein Klazes, als: Ik denk aan de nacht toen heel Bethlehem sliep. En naar de vertellingen werd goed geluisterd. Of de eigenlijke Kerstboodschap ook altijd tot zijn recht kwam? Dat staat niet aan ons te beoordelen. Wel kan ik u zeggen, dat vrouw Vrieze uit het Ruurlose Broek, die naar Canada verhuisd is en ons nog elk jaar een brief stuurt, ons eens schreef: Meester ik kan de kerstvieringen in de Heide niet vergeten. Dat feest wordt hier zo heel anders gevierd. Intussen was de Heideschool groter geworden. Eerst was er een lokaal bij gekomen en later nog twee. Die verbouwingen brachten heel wat verbeteringen, als bijv. heel wat meer ruimte en de hoofdingang in de richting van de harde weg en verder twee ruime zijgangen. De Heideschool begon te bloeien.
De zang.
Het was in het voorjaar van 1932, toen een jongeman uit de Nijman van het Lanker, W. Maatkamp, met het verzoek bij me kwam: Meester zouden we hier in de Heide niet met een zangvereniging kunnen beginnen? Hijzelf zou dan dirigent zijn en zijn broers, Jan en Hendrik, zouden dan ook komen met hun meisjes Dina en Mina Vos, die ik wel kende als lid van de jongeliedenclub. Misschien zouden er nog wel meer van het Lanker komen en de Heide zelf zou toch ook wel leden opleveren. Zo gebeurde het. Mijn vrouw en ik werden lid en er kwamen er tot vanuit de Meene. Niet iedereen was even muzikaal en er was wel een enkele tussen, die meer geluid gaf dan zuivere toonhoogte. Geen gemakkelijke taak voor de dirigent, die zelf zeer muzikaal bleek te zijn. Maar in juli 1937 mochten we op een concours in Eibergen een eerste prijs behalen. Moeizaam en toch tevreden trapten we tegen de felle wind in per fiets naar Zelhem terug. Nu moet ik nog vermelden, dat de vereniging als naam en zinspreuk had aangenomen: Zingt den Heer. Een doel dat zeker waard was steeds in het oog te houden. Nu, de vereniging is wel door veel ups en downs, of-te-wel voor en tegenspoed heen gegaan en ze kan nu in dankbaarheid haar 40 jarig bestaan vieren. Ook is ze inmiddels nog een jeugdkoor rijker geworden. Zelf wil ik gaarne zeggen, dat ik erg veel aan deze vereniging heb gehad. Zolang wij in de Heide woonden, mocht ik steeds voorzitter van het bestuur zijn, maar dat was niet het voornaamste. De zang gaf mij telkens weer een uurtje van ontspanning. Niet omdat ik zo muzikaal was, want dat was niet het geval. Maar ik ondervond de waarheid van het spreekwoord: Oefening baart kunst. En ik heb voor mijn zangonderwijs op school veel aan deze oefening gehad. Bovendien, ik hield veel van zingen en een lied sprak mij altijd toe. Wat hebben we veel gezongen op vereniging en zondagsschool. En als de dominee voor een Bijbellezing de school binnenkwam, klonk de zang hem al tegemoet. W. Maatkamp heeft het moeilijke begin gemaakt. Maar toen hij vertrokken was, omdat hij in Doetinchem ruimer mogelijkheden zag, heeft Meester Rijnsent dit werk overgenomen en later Herman Scheffer en aan beide dirigenten heeft de vereniging ook veel te danken. En nu wil ik nog gaarne in dank erkennen, dat de zangvereniging, ook na ons vertrek, altijd z’n dankbaar en prettig contact met ons gehouden heeft. Ik denk er aan toen de vereniging haar 25jarig bestaan vierde, wij ook een cadeau moesten hebben. Een groot pakket werd ons aangeboden, waar je vanzelf een schilderij in kon raden. Wij schrokken, want nu moesten we die schilderij in onze kamer hangen en smaken verschillen. Maar onze schrik verdween gauw, toen we een mooie reproductie zagen van een herfstlandschap van Vincent van Gogh in een keurige lijst. Dat schilderij hangt nog steeds in onze huiskamer, nu in een wat meer moderne lijst. En nog steeds bij ziekte of een bijzondere gebeurtenis toont de Heidezang haar belangstelling. Er gaat geen uitvoering voorbij, of we worden gehaald en weer thuisgebracht. Gaarne wensen we de jubilerende vereniging nog veel goede en voorspoedige jaren toe en dat ze daarin steeds het doel van haar mooie naam:”Zingt den Here” in het oog mag houden.
Chr. Jongeliedenvereniging.
Dit verenigingswerk in de Heide dateert van januari 1923 en werd begonnen in overleg met de familie Hobelman. Vader Hobelman was een tijdlang voorzitter geweest van een dergelijke vereniging in de Veldhoek en vooral Frits, de oudste zoon, voelde er veel voor om ook hier met dit werk te beginnen. Zelf had ik wel enige ervaringen opgedaan met diverse verenigingen en zo was het vanzelfsprekend, dat ik voorzitter zou worden en Frits Hobelman werd secretaris. Leden kwamen er wel, want er was niet veel vertier in de Heide. De secretaris maakte ijverig notulen van iedere bijeenkomst en die zijn bewaard gebleven. De leden hielpen mee met Bijbelinleiding en voordracht en uit die eerste tijd komen onder meerdere telkens de namen voor van Frits, Gerrit en Dina Hobelman, van Antje, Hentje en Mina Munsterman, Jantje Berendsen, Drikus Berendsen, Hendrik Weenk, Grada Weenk, Gerritje Vorentjes, Gerritje en Dina Vrieze, Hanna Bosman, Leida en Dina Eenink en Drika en Grada Klein Hesselink. Ook mijn vrouw werd lid en juffrouw Samplonius eveneens. Al gauw kwamen er nog meer leden bij, die hier niet allemaal vermeld kunnen worden. De vereniging koos als zinspreuk de belofte: “Die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.”De contributie werd bepaald op 10 cent per lid per maand, een bedrag, waarvan men geen hoge sprongen kon maken, maar het geld was “betune”, zoals de weduwe Vossers altijd zei, DZ. men moest er zuinig mee om gaan. Al gauw kochten we wat zangbundels van Joh. de Heer, de voorzitter las een vervolgverhaal, bv. uit de Betuwse novellen van Cremer, zodat we al gauw een afwisselend programma hadden. De tijd was op zondagmiddag 3 uur, na de zondagsschool. Of er dan voor het meestersgezin nog voldoende tijd overbleef voor eigen gezinskring, daar werd niet zo op gelet. In de Nijman had men indertijd daarna ook nog zangrepetitie. Trouwens, het kon ook niet goed anders, want de meeste leden dienden “de boer” en konden naast de catechisatie niet altijd vrij krijgen. Het personeel had weinig eisen te stellen. Er werd
ook gedacht aan lectuurvoorziening, want in de gezinnen was behalve de Graafschapper en de Graafschapbode niet veel te lezen. Zo werd een wisselcollectie begonnen en als eerste kwamen daarin “Blijde Boodschap” en “Geïllustreerd Volksblad.” Later werden deze tijdschriften door meerdere gevolgd. Ze werden met ijver stuk gelezen en daarom werd besloten portefeuilles aan te schaffen om een en ander bij elkaar te houden en voor het gemak bij het wisselen. De schoolkinderen hielpen later bij het wisselen der portefeuilles, tot er na de oorlog meer lectuur in de gezinnen kwam en de onkosten voor de verenigingskas te hoog werden. Ook begonnen we op bescheiden schaal aan boekenbezit, alles uit eigen middelen, want subsidie werd nergens voor gegeven. We kochten vijf boeken à f 1,10 per stuk en brachten die in circulatie. Het waren boeiend geschreven boeken over de 80jarige oorlog en speelden in Groningerland.
Het voorstel kwam om een kring van begunstigers te vormen, die de vereniging met hun belangstelling en financieel steunen zou. Een rondgang leverde een aantal van drie en veertig. Ze zouden per jaar 50 cent contributie betalen en mochten met z’n beiden, man en vrouw, op het jaarfeest komen. Ja, dat jaarfeest kwam langzamerhand in zicht. Er waren al uitnodigingen van enkele buurtverenigingen ontvangen en nu moesten we zelf ook aan het werk. Er werd een zichtzending samenspraken aangevraagd. Men sprak toen niet van toneel, dat klonk te werelds. De stukjes waren ook niet zo lang, zo om de twintig bladzijden en aan ‘t einde stond de moraal van het stuk, want het moest ook leerzaam zijn. Bekende titels waren: “Op theevisite”, “De professor en de boer” en “De Eierenkoopvrouw”. Het publiek, dat weinig gewend was, vond ze prachtig, Voordrachten kwamen ter afwisseling en later op aanwijzing van het “Jongelingsverbond” ook pantomimes en schaduwbeelden, waar bij een laken tussen de schuifdeuren werd gespannen en een sterke lamp op de spelers gericht, een beeld werd op het doek gebracht, terwijl het publiek zolang in het donker zat. Als slotnummer werd wel een tableau gekozen, bv.:”Lente, zomer, herfst en winter,” of "Geloof, hoop en liefde”. Het meeste effect gaf dit, als het met Bengaals vuur verlicht werd, wat men als poeder bij een adres in Leeuwarden kon verkrijgen. Een moeilijkheid was, dat het een verschrikkelijke walm gaf, die dan het lokaal binnendrong en aan de meest vooraanzittenden hevige hoestbuien veroorzaakte. Het kon trouwens erg benauwd worden in het ene lokaal, het andere deed dienst als speelruimte, vooral, toen ieder jaar meer publiek kwam. Het heeft mij menig zweetdruppeltje gekost en vrouw Wolsink zei wel voor de grap tegen haar kinderen: Doe maar goed je best, de meister zweit wel voor jullie mee. Het was dan ook zo, dat het vocht van de muren droop en de ramen dik beslagen waren. Toen het lokaal zo overvol raakte, zodat men soms niet begreep, hoe ieder nog een plaats kreeg, toen kropen in een hoek bij de kast ook wel eens een paar jongeren in de “nozem”leeftijd, die het er meer om begonnen was wat heibel te maken. Dan moest de voorzitter voor de orde zorgen, want de ouderen wensten stille aandacht. Als dit niet direct lukte, hoefde ik alleen maar te zeggen: “Denk er aan dat tweetal bij de kast, als het daar niet rustig wordt, noem ik je hier bij de naam.” Daar had men meestal respect voor. Het jongste publiek vooraan, genoot wel haast het meest, het rolde soms bijna of letterlijk van het lachen op de vloer. De traktatie op zo’n avond was ook een voornaam punt. Het feest begon om zes uur en als het dan drie à vier uur duurde, moest er wat bikken zijn. Nu, de feestgangers kwamen niet tekort. Ieder kreeg twee krentenbroodjes en een cadetje. Het laatste met boter en kaas en dan nog koffie met een koekje. Hoe kon het alles van 50 cent begunstigersgeld voor twee personen? En soms moest men opletten, dat een al te begerige gast niet meer nam dan hem toekwam. Later minderde de traktatie wat en werd ook de aanvangstijd wat later gezet, toen werd er ook een verloting gehouden, maar een zuinige burgemeester wist toen vermakelijkheidsbelasting te innen. Gelukkig was het schoolbestuur ons altijd zeer terwille.
Intussen was er ook een podium aangeschaft. Dat bleek wel dringend nodig te zijn om de achterste rijen het spel al zittend te laten volgen. De Nijman had een nieuw, dat kostte zestig gulden, maar timmerman Hobelman vond, dat het wel wat voordeliger kon. Hij kreeg toen de opdracht en het kwam fijn voor mekaar. Wat heeft hij ons veel geholpen in de loop der jaren. Hij had een praktische blik en een helpende hand.
Zitplaatsen kwamen we ook al gauw tekort. Dan moesten er stoelen bij gehaald uit het schoolhuis en van Waarlo en nog had men te weinig. Toen werd besloten lange planken op schragen te leggen. Daar konden er heel wat op zitten, Men zat wel erg ongemakkelijk op de harde planken zonder leuning en stijf op elkaar, maar dat had men voor zo’n avond wel over. Er werd ook veel gezongen van liederenblaadjes van Johan de Heer. Kortom, het waren echte feestavonden. Later werden er twee avonden gehouden, waarvan de laatste vooral voor de jongeren. Dat er heel veel werk aan verbonden was met inrichten en opruimen der lokalen in verband met de zware schoolbanken, zal ieder wel kunnen begrijpen.
Niet altijd werden de notulen zo trouw bijgehouden, zoals Frits Hobelman en Drikus Berendsen dit in het begin zo trouw deden. Er zijn heel wat jaren
waarvan geen enkel bericht is overgebleven. Toch ging het werk regelmatig voort. In de oorlogstijd kwam er een opleving. Het bezoek liep soms op tot 40 à 50 op een zondag en het lokaal zat soms stampvol. Toen ging men ook weer verder in het notulenboek, dankzij de ijverige hulp van Dina Rosegaar en Drika te Kiefte en anderen. Later verslapte dit. In de oorlogstijd dreigde het werk stopgezet te worden. Toen werd door de kerk een jeugdraad opgericht, waaronder wij konden schuilen. We dachten ook over splitsing in ouderen en jongerengroepen en een tijdlang hadden we zelfs vier groepen, maar het jaarfeest bracht ons toch altijd weer samen. Voor dit alles hebben we heel wat hulpkrachten gehad, die ik hier niet allemaal kan noemen.
Al gauw begonnen we ook een zomeruitstapje. Het eerste in 1944 per fiets naar Lochem en Zutphen, kosten f 0.43 per persoon en vertrek om 8 uur ‘s morgens. Het volgende jaar maakten we een busreisje, kosten f 1,75 per persoon. Zo zijn er in de loop der jaren heel wat fietstochtjes en busreisjes gemaakt. Bij die laatste konden zich ook particulieren aansluiten om de bus te vullen. De langste reis naar Valkenburg, ‘s morgens half vijf vertrek en ‘s nachts half een terug.
Het langst heugde ons een reisje met de bus naar Harderwijk en dan met de boot naar Urk. Aan de kade te Harderwijk was er door meerderen al gesmuld van vis en ijsco. Er stond een zijwind op de boot en het gevolg was, dat de meesten flink zeeziek werden. Het was een zielig gezicht. Een van de deelneemsters verloor bij het bukken over de bootrand de hoed, die voor ons uit dobberde over de golven. “Dat heudjen zal voort wel in Urk waezen” werd er gezegd, maar we zagen het niet weer. Gezamenlijk kochten we toen een nieuw, zodat de gedupeerde toch weer “gekleed” thuis kwam. De fietstochten waren ook gezellig en niet gevaarlijk, want er was nog geen druk verkeer. We bezochten o.a.: Winterswijk met de Italiaanse meren, Klein Zwitserland, een eindje over de grens bij Dinxperlo, Hoog Elten, De Bogchelaar met de rozendoolhof bij Vorden, het kasteel Weldam bij Goor, enz. enz. Ook hier hadden we een tochtje bij dat ons heugde. Het plan was naar Kleef te fietsen en wel op een warme zomerdag. De tocht was ver genoeg, maar het ergste was, dat door de warmte telkens een lekke band ontstond, doordat de lapjes op de binnenbanden een voor een loslieten. We reden dan verder op zoek naar een bandenplakker, kwamen eindelijk toch in Kleef aan, maar moesten toen vanwege tijdnood meteen weer terug. Het was al donker toe we weer thuiskwamen en hadden toen meest fietsenmakers gezien. Nu mag er toch eerst wel een terugblik volgen op al de feestelijkheden, die we gehad hebben vanwege het 50 jarig bestaan van de school. We mogen gerust zeggen, dat alles bijzonder goed geslaagd is. Wij persoonlijk genoten het meest van het terugzien en spreken van oude bekenden. Wat fijn, dat mevrouw Plooy er kon zijn met Hetty, immers ook nog een oud-leerlinge? Dominee en mevrouw Troelstra vertegenwoordigden verder de oud-voorzitters. En juffrouw H. Goedhart was er met haar zuster. Zijzelf was tijdlang onderwijzeres aan onze school. Ik herinner me nog, dat ze eens in een kerstspel meespeelde. Juffrouw Oosterbaan, onze eerste onderwijzeres was ook graag gekomen, maar ze was nog niet geheel hersteld van een ongeval. Juffrouw Keuper vond de afstand van Nieuw Zeeland naar Halle wat te ver. Ik moet haar nog verslag uitbrengen, want we schrijven over en weer nog regelmatig. En dan was er natuurlijk het drietal, of liever het viertal: meester Wisselink met zijn vrouw, voor ons Dina Vossers, en juffrouw Kleinhout en juffrouw Bennink. Wat zijn we lang samen geweest! Meester Groot Nibbelink was er toen ook nog enkele jaren. Dat werd echt een vriendenkring. De oorlogsjaren brachten ons ook veel gezamenlijke ervaringen. We zullen niet vergeten, dat we de bevrijding op 4 mei 1945 vierden, als slot van mijn verjaardag met een glaasje zure weck zonder suiker. Vanwege het heuglijke bericht smaakte het toch heerlijk. En dan juffrouw Vervoort, die niet zo lang aan onze school was, maar wel een blijvende vriendschap achterliet. Meester de Vries, mager en actief als vanouds en meester Wesselink, die we met zijn vrouw ook nog regelmatig ontmoeten. Heb ik misschien nog iemand vergeten? Ja, meester Sielias, die er steeds op uit is ons een vriendelijkheid te bewijzen. Dat mag wel eens gezegd worden. Hij zorgde er ook voor dat ik de tweede feestavond aanwezig kon zijn op veler verzoek. Wat heb ik bij al die gelegenheden veel oud-leerlingen kunnen begroeten. Neem me niet kwalijk, dat ik niet altijd zo gauw de namen naar voren kon brengen. Het waren er zoveel en ik ben daar niet zo sterk meer in. Mijn leeftijd spreekt in dezen ook een woordje mee. Maar met een beetje hulp was het fijn jullie allen weer te mogen zien. Maar nu moet ik eerst wat dieper duiken, om het ontstaan van de toneelvereniging te vinden. De notulen van de jongeliedenvereniging melden in januari 1942, dat er een toneelvereniging is opgericht als onderdeel van de jongeliedenvereniging, waarvoor zich leden kunnen aanmelden. Het woord toneel had toen al lang geen verdachte klank meer. Eigenlijk waren we al lang naar zo’n vereniging toegegroeid. Toen n.l. de jongelui op hun jaarfeesten zo’n succes hadden met hun samenspraken, kregen wat ouderen ook zin om zoiets te proberen. En dat ging hun bijzonder goed af. Het waren vooreerst nog alleen de mannen, terwijl de oudste meisjes van de jongeliedenvereniging dan de vrouwelijke rollen speelden. Het beste lag hun de rollen in dialect, maar dat kon natuurlijk niet altijd. Zo speelde Hendrik Legters in een zendingsspel ook keurig de rol van zendeling in de tropen, met al de problemen aan dit werk verbonden. Hij was trouwens ook ieder jaar een eerbiedwaardige Sinterklaas voor de schoolkinderen, als hij op een witte schimmel statig aan kwam rijden. Voor H. Peppelman was de rol van zwerver of “koopman langs de deur” bijzonder geschikt. Zijn zoon Bernard erfde die gave. G. Wolsink van de Kramp kon allerlei rollen spelen, tot die van koning toe, die zich op zijn hoge positie toch niet gelukkig voelde. Om dit geluk te vinden moest hij een nacht slapen in het hemd van een gelukkig mens. Maar waar zo iemand te vinden, meestal ontbrak er wel iets aan het geluk. Maar eindelijk vond men een eenvoudig man, die zich volmaakt tevreden voelde. De koning blij, maar helaas, de man had geen hemd aan ‘t lijf. Wolsink speelde die rol keurig. De familie Wolsink had over het geheel toneelgaven. En dan L. Eenink van de Posthoorn met zijn mooie en duidelijke stem. Wat heeft hij vaak meegespeeld. Hij was immers die oude vader, die met zijn vrouw een groot gezin had grootgebracht. Maar toen hij oud en alleen achterbleef, moest hij van de een naar de ander zwerven. Toen gaf een vriend hem de raad een geldkistje te aan te schaffen, daarin wat spijkers en stukjes ijzer te doen en het goed gesloten te houden. Wat werden de kinderen toen vriendelijk. De een nodigde hem nog meer dan de ander. Zo kreeg hij eens bij de boterham twee grote ganzeneieren. Eenink at er een rustig en met smaak op, tot groot vermaak van het publiek. Maar het mooist vond Eenink voor zichzelf de rol van Christoforus, die niemand kon vinden die sterker was dan hij. Hij was veerman en in stormnachten droeg hij op zijn rug de reizigers door een ondiep gedeelte van de rivier. En iedereen was veilig bij hem. Eens in een stormnacht kwam een kleine jongen zijn hulp inroepen. Christoforus vond dit maar een licht werkje. Maar eenmaal in de rivier werd die vracht hoe langer hoe zwaarder, tot de sterke man zich voelde zinken en om hulp moest roepen. Toen schonk het kind hem nieuwe kracht en samen aan de oever begreep Christoforus, dat hij het Christuskind had willen dragen, maar in de plaats daarvan wilde dit hem dragen met al zijn zonden en die van de hele wereld. Dat is Eenink altijd bijgebleven, want toen ik hem op zijn ziekbed, dat ook zijn sterfbed werd, bezocht, toen had hij het er met mij nog over. Kort daarop heeft het Christuskind hem ook over de doodsrivier gedragen. En nu moet ik toch ook dat kerstspel in herinnering brengen. Het toneel stelde een gezellige huiskamer voor, waarin het kerstfeest werd gevierd. Een zwerver klopte aan, moe, koud en hongerig. Deze keer speelde Wensink ervoor, die later naar Canada vertrok. Natuurlijk mocht hij binnenkomen, kreeg een warm plaatsje bij de kachel (een petroleumkachel zonder vuur, maar met een rood schijnsel) en een dikke boterham, die de zwerver zich goed liet smaken. Uit bescheidenheid schikte hij wat verder in een hoekje en kwam zo met de stoel op de rand van het podium. Opeens verloor hij zijn evenwicht en rolde met stoel en kachel en boterham van het podium naar beneden. Even schrok het publiek, maar Wensink had zich geen pijn gedaan en liet zich niet zo gauw uit zijn rol brengen. Hij zette stoel en kachel weer overeind en at verder. Zo kon het spel weer voortgaan. Zo zouden er nog heel wat ervaringen vertellen zijn.
Toneel.
De stukken werden steeds groter en jongere krachten moesten dit werk overnemen. Zo ontstond de toneelvereniging. Daar hebben heel wat leden in meegespeeld, teveel om op te noemen, maar Wim Scheffer, Riek Wolsink, Arie Kuenen en Marie Vossers-Buunk waren er meestal bij. Derk Wolsink speelde het best de rol van grootvader en dan liefst in dialect. Scheffer kon iedere rol spelen en liefst een grote. Hij kreeg dan ook meest de hoofdrol, wat de anderen hem best gunden. We verwonderden er ons soms over, hoe hij zo’n grote rol in betrekkelijk korte tijd er in kreeg, maar zijn geheugen was goed, van zenuwen had hij geen last. Maar soms vertrouwde hij teveel op mijn souffleurstalent, vanwege mijn duidelijke stem en nam hij wel eens een zin over, die voor een ander bestemd was. Hij liet zich echter daardoor niet van de wijs brengen en speelde onverstoord verder. Het publiek merkte het meestal niet en die ander moest zich maar zien te redden. Er kwam nu ook een grimeur bij te pas. De boekjes werden duurder, het opvoeringsrecht hoger en zodoende keken we uit naar heropvoeringen in de buurt. Zo speelden we o.a. in Halle en de Meene, op de Heelweg en in Varsseveld en zelfs in Lichtenvoorde. Dan kwamen we over middernacht per fiets thuis. Dat alles kostte erg veel tijd en het was geen wonder, dat mijn vrouw wel eens “toneelmoe” was en schrok als er een nieuwe zending van toneelboekjes binnenkwam. Alleen het zoeken en vinden van een geschikt stuk kostte al zoveel tijd. Als ik er dan soms mee op wilde houden, kwam er al gauw een verzoek: Och meister help ons toch weer!
Gelukkig heeft meester Garritsen op ‘t laatst veel overgenomen. En daarna bleek, dat men het ook zonder een schoolmeester kon, want de toneelvereniging bestaat nog en levert vaak goede stukken. Menigeen heeft er vrijmoedigheid in het optreden mee geleerd en een oefening van het geheugen. Tegenwoordig is er door de Mammoetwet van minister Cals ook zoveel roering en onrust in het onderwijsplan gekomen, dat er voor de onderwijzers, die zich daarin willen verdiepen, maar weinig tijd meer overschiet. Wij hadden hoogstens af en toe eens een verfrissingscursus.
Bibliotheekwerk.
Het werk van leesbibliotheek heeft altijd een aparte plaats ingenomen en dient in het geheel niet onvermeld te blijven. Daartoe is het een te belangrijk deel van het culturele werk in de Heide. Immers toen we in 1922 in de Heide kwamen was er maar heel weinig lectuur in de gezinnen. De krant kwam hoogstens een of tweemaal per week, de kinderen hadden hun kerstfeestboekjes, die meermalen gelezen en dan weer met elkaar geruild werden. En daarmee was het uit, op een enkele uitzondering na. Niet, dat het verlangen naar meer lectuur zo groot was. Men was gewend te werken van de vroege morgen tot de late avond. En in de lange winteravonden was er voor de vrouw altijd wel wat te doen met stoppen en breien en naaien. De mannen hadden praatbezoek uit de buurt of zaten te dutten bij de haard na het buitenwerk. Ook vond men het in meerdere gezinnen een schande om als volwassen mens met een boek te zitten. Men zat dan immers “teumig”, want lezen was niets doen. Toch waren de leden van de Jongeliedenvereniging er dadelijk voor te vinden met een leesbibliotheek te beginnen. De eerste aankoop was vijf boeken van f 1,10 per stuk. Die zijn wel met aandacht gelezen. En langzaam aan groeide het bezit. Steeds als het jaarfeest goed geslaagd was, of als de verenigingskas het toeliet, werden er een paar aangeschaft, alles zo voordelig mogelijk, want subsidie werd er niet verstrekt. Daar zag de gemeente de noodzakelijkheid niet van in. Iedereen mocht gebruik maken van de boeken. Leesgeld per boek werd niet gevraagd, het ging er maar om de belangstelling te wekken en dan moest men niet teveel eisen stellen. Als vergoeding werd er dan eenmaal per jaar een collecte gehouden door de verenigingsleden en dan gaven ook meerdere niet lezers hun bijdrage. Zo konden er enkele serieabonnementen genomen worden als de Opgangserie, de Nobelreeks en de Spiegelserie. Men kreeg de boeken dan tegen de helft van de prijs, maar moest nemen wat er uitgegeven werd. Dat was echter voor een uitgebreide lezerskring niet zo’n bezwaar.
De belangstelling voor een boek begon te groeien en op den duur kon men merken, dat in de leesgrage gezinnen de blik verruimd werd en verder ging dan de nieuwtjes uit eigen streek. Een enkele maal kwam het voor, dat er een voorlezer was in het gezin. Dan konden de huisgenoten bezig zijn met een stil werkje en het geheel verhoogde de gezelligheid. Ik denk aan moeder Lenderink, die dit dikwijls deed. En in de lange oorlogswinteravonden bij weinig licht zat ikzelf met een boek dicht bij de slecht brandende carbidlamp voor te lezen, terwijl ons gezin, meer in de schemer toeluisterde. Wat hebben de langdurig zieken veel van de boeken genoten. Ik denk aan Hendrik Munsterman, die zo lang en zo trouw door zijn verloofde, Grada Veenink, verzorgd werd. Hij las zo graag en ik heb hem heel wat boeken gebracht. De dokter zag er geen gevaar in voor besmetting en hij was ook zelf wel voorzichtig. Ik lees elke dag een boek uit, zei hij soms. Het laatste boek, dat ik hem bracht, was getiteld: De gouden Poort. Of hij het nog gelezen heeft? Hij was toen zelf de gouden poort binnengegaan. Ook het aantal kinder- en jeugdboeken groeide en geleidelijk aan kreeg iedere klas z’n eigen bibliotheekje. Dat kwam ook het leesonderwijs zeer ten goede. Wat zou ik er zelf als kind rijk mee geweest zijn, met zo’n weelde aan boeken omringd te zijn. Geleidelijk aan werd er ook subsidie gegeven door provincie en gemeente en door bemiddeling van het bondsbureau van het CJMV te Amsterdam. Van dit bureau kregen we ook belangrijke adviezen en soms voordelige boekaanbiedingen. Maar dan moest er ook een catalogus wezen en een jaaroverzicht ingevuld. Naar die catalogus keken de meeste lezers niet om. “Geef mi’j maor een mooi boek meister,” zeiden ze meestal, of men deed zelf een keus uit de teruggebrachte boeken. Vrijdagmiddag na schooltijd of gedurende de zangrepetitie werd er meestal geruild en langzamerhand werd de boekenkast een kostbaar bezit. Het was dan ook bij ons vertrek mijn wens en verzoek aan meester Sielias: Och als het kan, houd dan die bibliotheek in stand. Hij heeft dit ook trouw gedaan en met goede hulp van Dien Vrieze-Hobelman. Ikzelf mocht blijven helpen door te zorgen voor de aanschaf van nieuwe boeken, ze te bewaren tot het najaar en ze in die tijd van een plastic omslag te voorzien. Eerder moesten ze altijd gekaft worden en meestal kwamen wat verenigingsleden een winteravond in de school om dit karwei op te knappen. Dit was een meer secuur werk en in de aanvang wat duurder, maar de boeken zagen er nu ook veel kleuriger uit. En in de loop van de tijd was dit bibliotheekwerk ook geheel zelfstandig geworden. De lezers betaalden leesgeld per boek per week en hadden daar ook geen bezwaar tegen.
Maar toen kwam de gemeente met het plan een leeszaal op te richten in Zelhem en die met de verschillende bibliotheken in de gemeente te verbinden. Die laatsten zouden hun zelfstandig bestaan verliezen en hun boekenbezit moest op de een of andere manier overgeheveld worden. Zo is dat met onze bibliotheek ook gebeurd. Het ging ons wel aan het hart, want wij hadden zo langzamerhand een bezit gekregen van plus minus 1400 boeken voor jeugd en volwassenen. Een groot gedeelte ging voor een zacht prijsje over naar de leeszaal in Zelhem, een klein gedeelte op dezelfde manier naar het bejaarden tehuis in Zelhem en de rest werd tegen tweedehandsprijs in de Heide verkocht en kwam zodoende toch weer in de gezinnen. In de school kwam een uitleenpost van de leeszaal en sinds kort komt de bibliobus. Maar de mentaliteit in de Heide was veranderd en nu het geld niet meer zo “betune” was, vormden velen zich een huisbibliotheekje en was het geen schande meer een boek te lezen. En immers was een boek een welkom cadeautje bij een verjaardag of Sinterklaas.
Schoolfeest.
Nu er een school was moest er natuurlijk ook een schoolfeest gevierd worden. Dat gebeurde omstreeks Koninginnedag, 31 augustus. Zo kon het werkelijk een Koninginnefeest heten. Dat eerste feest werd gehouden in een wei bij Berendsen in de Strue. Na afloop verzamelde zich jong en oud in de school, waar ds. Plooy een wijdings- en sluitingssamenkomst hield. Zelfs baby’s waren tegenwoordig, die zich rustig hielden aan moeders borst. In 1923 werd het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina gevierd en dit werd een gezamenlijke feestviering van Nijman, Halle en Heide. Er werd een optocht gehouden van versierde wagens en de Heide was er da- gen lang mee druk geweest. Bloeiende hei was er genoeg en met lange snoeren aaneengeregen lijsterbessen als garnering kwam het geheel er keurig uit te zien. Een en ander was op de deel bij Vrieze (Waarlo) in orde gemaakt. Wel een succes, toen de Heidewagen een eerste prijs kreeg.
Het volgend jaar werd het plan geopperd om samen met de Nijman te blijven feestvieren en dan in Kappersweide, bij Nijenhuis. Maar dat vond geen bijval in de Heide. Men moest op eigen terrein blijven en het feest moest georganiseerd worden door een eigen vereniging. Zo werd de Chr. Feestvereniging in de Heide opgericht. Dit jaar en ook de volgende jaren werd het Heidefeest gevierd in de weide van Vrieze en later in de wei aan de overkant van de weg. De huiskamer van Vrieze bleef daarbij de zoete inval. En hoeveel kopjes koffie daar in al die jaren geschonken zijn, dat aantal was niet te tellen. Al gauw waren er twee middagen nodig, een voor
de kinderen en een voor de ouderen met allerlei volksspelen en dan ook nog een feestavond. Die eerste avond werd gevuld met voordrachten in dialect door Jan Willem uut Goor, of-te-wel Meester Keuper uit de Heurne bij Dinxperlo. Voordrachten door hemzelf gemaakt, b.v. over een vliegenplaoge: “Vliege, vliege, a’k oe kriege slao ‘k oe plat! Hè, daor ha’k oe haoste ehad!” Het geheel viel zeer in de smaak. Een moeilijkheid was, wanneer de wijdingsbijeenkomst gehouden moest worden. Voor het kinderfeest was te vroeg en op ongelegen tijd. Na het kinderfeest haastten de ouders zich met de kinderen naar huis. Dan kon men dit beter doen aan het begin van het avondprogramma. Dit is ook meerdere jaren gebeurd en vaak in de feestweide. De opkomst was nooit erg groot, maar dan was het toch een kleine kring van belangstellenden. Het gebeurde, dat onze Han er bij was als kleuter van een jaar of vier. Toen ds. Goedhart met dankgebed sloot, gleed Han spontaan van zijn stoel en knielde in het gras als voor zijn avondgebedje. Ds. Goedhart was er ontroerd van.
Het avondprogramma bezorgde ons nog wel eens moeilijkheden. Waarmee moesten we de tijd vullen? Meerdere keren hadden we een filmprogramma in de open lucht met G. Hobelman als filmoperateur. Maar het geheel verliep vaak niet zonder pech. Een opluchting was het, toen we dit programma konden overlaten aan de toneelvereniging, die als slot op de tweede avond meestal een overvolle tent had. En voor de wijdingssamenkomst op de eerste avond zorgden de Heidezang met de muziekvereniging Euterpe uit de Nijman. Er bleven trouwens wel eens problemen over in de organisatie. Geen ongewoon verschijnsel, als men rekening moest houden met de zich steeds uitbreidende Heidekring, die toch graag één groot Heide-gezin wilde blijven vormen. Zo b.v. de kwestie, of er voor kinderen een draaimolen mocht zijn. Strookte dit wel met het Christelijk beginsel van de feestvereniging? De kinderen echter vonden het heerlijk en vroegen zich niet af, of dit ronddraaien onder een vrolijk muziekje christelijk of on- christelijk was en zo gunden we hun gaarne dit plezier. En ook menigeen van de ouders genoot met de kinderen mee. Wie dit niet met zijn geweten in overeenstemming kon brengen bleef dan wel thuis. Over ‘t geheel was er steeds een prettige stemming en als er na de oorlog wel eens gasten uit de stad met deze of gene meekwamen en die dan ook gastvrij onthaald werden, hoorde men wel eens de opmerking: “Wat kunnen ze daar in die buurtschap enig feest vieren!” De vliegerwedstrijd genoot ook altijd veel belangstelling en de vaders waren
dan meestal net zoveel in actie als de kinderen. En dan het vogelschieten op de tweede middag. Er werd wel eens beweerd: Dat komt omdat er in de Heide en in het Wolfersveen vroeger zoveel stropers zaten. Daarom zitten er zoveel goede schutters. Of dit uitkwam? Wel moet het eens gebeurd zijn, dat ds. de Planque in het Wolfersveen in een gezin een Bijbel bracht met de boodschap: Je krijgt die Bijbel helemaal gratis. Gebruik hem maar goed. En het antwoord was: Welbedankt dominee! Dan zal ik ‘s een haze veur oe streupen.
Schoolreisjes.
Het eerste schoolreisje ging met boerenwagens naar Ruurlo en Barchem. Veel ouders trokken per fiets mee. In Ruurlo werd de doolhof bezocht en de kasteeltuin. In Barchem was het de Wittewievenkoele. Groot en klein rende er door heen, heuvel op, heuvel af, zonder angst voor de gevreesde bewoners. Maar het meeste aantal keren zijn we met boerenwagens met luchtbanden naar Groenendaal geweest. Dan trok bijna de hele Heide uit. Men verlangde nog niet naar verre reizen. Het kwam immers voor, dat iemand in de Slangenburgh zei: “Hier ben ik nog nooit geweest.” En dan op Groenendaal zelf. Wat werd er genoten door jong en oud. Veel jaren was Veenink er de beheerder. Hij was de Heide zeer genegen, want hij kwam er zelf vandaan en had er nog familie. Als het enigszins kon liet hij b.v. de kanovijver geheel tot onze beschikking. Dat gaf een vreugde. Dat er wel eens een nat pak bij kwam, verhoogde de feestvreugde der omstanders. En het vrolijke rad bezorgde menigeen een knie door de broek. Op de terugweg werd er in de Slangenburgh halt gehouden bij de familie Arentsen in het oud-schoolhuis. Dan kwamen de melkbussen tevoorschijn en de flessen ranja en kon ieder nog eens zijn dorst lessen. Al zingende kwamen we dan weer in de Heide aan.
Later moesten de schoolreizen zich verder uitstrekken, ook naar de grote steden in het westen. Een paar maal hebben we een treinreis gemaakt, samen met veel andere scholen. Maar toen een jongen uit ‘s Heerenberg uit een coupé viel, doordat de deur openging en het kind verongelukte, durfden we dit niet meer aan. Men gebruikte n.l. voor dit reisje oud materiaal. Veel keren zijn we toen met de Lijstertours geweest en de heer P. Schuhmacher was een uitnemend reisleider, die goed met de jeugd kon omgaan. De ouders konden toen ook weer mee, wat we altijd heel prettig vonden. Ze hielpen mee toezicht te houden en werden in de speeltuin weer jong. Grote ongelukken hebben we gelukkig nooit gehad, al waren we natuurlijk wel dankbaar, als we ‘s avonds weer behouden in de Heide
aankwamen. Kleine wederwaardigheden met goede afloop hoorden er wel eens bij. Zo gebeurde het b.v. dat een meisje zo hard de hoogte bij het Valkhof te Nijmegen afrende, dat ze zich niet meer kon houden en in het prikkeldraad terechtkwam. Zijzelf kwam er goed af, maar het jurkje was aan flarden. C&A bood echter uitkomst en ze kreeg een nieuwe jurk en nog wel een van het hetzelfde bloemetjespatroon, zodat moeder ‘s avonds het ongeval niet eens ontdekte. Een keer waren we een jongen kwijt, dat was erger. We waren in de Waarbeke, de speeltuin bij Enschede geweest en in de volgende speeltuin op de Hellendoornse berg kwam het telefoontje: Bij ons is een jongen achtergebleven uit uw gezelschap. Toen werden de groepen opgesteld, en ja het kwam uit. Een nog jonge onderwijzer had bij het laatste vertrek verzuimd z’n groep te tellen, menende, dat allen aanwezig waren. De jongen was trouwens wel gewaarschuwd door een van de ouders, maar hij was nog zo heerlijk aan het spelen, dat hij wachtte op aansporing van zijn meester. Gelukkig had een van de kelners gehoord, waar we naar toe trokken. Maar nu moest er een taxi komen om de achterblijver op te halen. Dat bracht extra kosten mee. Maar de ouders zeiden: “Meister gao maor effen met de pette rond.” Toen kwam het onkostenbedrag ruimschoots binnen.
Avondcursus.
Veel te gauw was zo’n zomertijd om en stond het drukke winterprogramma te wachten. Dat begon al begin oktober met de landbouwcursus en ging door tot eind maart. Twee avonden per week, elk van drie uur, anders kwam het voorgeschreven aantal uren niet vol, voordat de voorjaarswerkzaamheden op de boerderij begonnen. ‘t Was een hele aanpak, na de schooltaak, met correctie nog drie mondelinge lesuren te geven, want het schriftelijk werk bestond alleen uit het maken van wat aantekeningen, die dan meteen op het bord werden voorgeschreven en hardop gelezen, om te voorkomen, dat er niet al teveel taalfouten in het dictaat kwamen. Want de leerlingen van 15 jaar of ouder waren over het algemeen een paar jaar thuis geweest of vaak bij de boer en hadden hun schoolkennis niet bijgehouden. Ook moest de niet altijd boeiende leerstof zo interessant mogelijk opgediend worden, anders deden de leerlingen na de drukke dagtaak in de buitenlucht er een oogje bij dicht. Daarom was er een kwartiertje pauze, waarin de winkel van Brunsveld nog al eens een bezoekje kreeg. Dan, na de pauze mocht er een sigaretje gerookt worden, waarvan dankbaar gebruik werd gemaakt. De leerlingen kwamen van alle kanten, uit Heide, Nijman en Veldhoek, tot Zelhem toe.
Men moest twee winterhalfjaren de cursus volgen, met een zomerexcursie er tussen en kon dan een diploma behalen: met vrucht, met veel vrucht of met zeer veel vrucht. Het geheel stond onder rijkstoezicht door middel van de rijkslandbouwschool te Winterswijk en een leraar van die school moest eenmaal per winter een bezoek brengen en bij overgangs- en eindles tegenwoordig zijn. De cursus moest aangevraagd worden door een landbouworganisatie, in ons geval door het C.B.T.B. Het schoolgeld was laag, in de moeilijke jaren ‘30 en daarna f 2,50 per winterhalfjaar en later f 10.= Boekjes waren niet nodig, alleen een dik aantekeningencahier. Dit moest er netjes en toonbaar uit blijven zien. Er moest een bepaald aantal leerlingen ingeschreven staan, anders mocht de cursus niet door gaan en werden ook de belangstellenden gedupeerd. Daarom moest men nog wel eens de boer op, omdat niet ieder het nut van die lessen voldoende inzag en de toekomstige leerlingen niet allen met evenveel enthousiasme begonnen. Het salaris van de leraar werd door het rijk vergoed en was niet zo dat men er een auto van op na kon houden. Gelukkig had ik het onderwijs meestal in eigen school. Maar in de koude winter van ‘39 op ‘40 moest ik één keer per week naar Zelhem fietsen met in de Halse Enk hoge bergen sneeuw aan weerskanten en dit om de lessen van een in dienst geroepen onderwijzer af te maken Tenslotte verliepen die cursussen omdat er overal landbouwscholen kwamen. Die sloten aan op de lagere school en men begon hoe langer hoe meer het nut van voldoend landbouwonderwijs in te zien. De cursussen hadden in dit opzicht pionierswerk gedaan. Een onbillijkheid betreffende de cursus onderwijzer was, dat hij jaren van zijn salaris pensioen had moeten betalen en dit bij niet voortzetting geheel verviel. In mijn geval heb ik dat alleen kunnen redden door elke zaterdagmorgen les te geven aan de landbouwschool in Zelhem. Ook geen eenvoudige taak, maar ik heb het vol kunnen houden tot ik 65 werd.
Wat het aantekeningencahier op de cursus betreft, zo nu en dan moest het eens voor controle getoond worden, want daaruit moest men voor de repetities leren. Het gebeurde dat een jongen telkens verzuimde om het cahier mee te brengen. Toen hij ter verantwoording werd geroepen kwam het hoge woord er uit: Hij had het niet meer. Waar hij het dan gelaten had? Eerst wou hij het niet zeggen, maar tenslotte moest het. Hij had op moeten passen bij een varken, dat poggen had motten kriegen. Een mooie gelegenheid om te leren voor de komende repetitie. Maar hij was er bij in slaap gevallen en het leerzame varken had zich over het cahier ontfermd. Wat lachten de jongens. Een kameraad wou hem dan wel zijn cahier lenen. Meestal spoedden de leerlingen zich na afloop naar huis, maar het gebeurde ook wel eens een enkele maal, dat een groepje even in Halle ging belletje trekken of andere baldadigheden uithalen. De duisternis beschermde hen immers. De onderwijzer kreeg dan strijk en zet de schuld, alsof hij de leerlingen één voor één naar huis kon brengen.
Tuin.
In het zomerhalfjaar waren er de tuinwerkzaamheden. Daar hebben we heel wat uurtjes aan besteed. Voor mij, was het over het geheel een ontspanning. Maar het geheel kon ook teveel worden en mijn vrouw kon er niet tegen, als alles er niet netjes en toonbaar uitzag. Ik keek dan ook wel eens meer naar de bloemen, die ik niet kon missen. Gelukkig konden we als het erg nodig was wel hulp krijgen. Onze tuinman was niet duur, een kwartje per uur en later werd dit 30 cent. Dat was de gangbare prijs in de vooroorlogse jaren. Ook mijn vrouw had regelmatig hulp, voor hele of halve dagen, naar verkiezing. Dat was ook wel nodig, toen de kinderen nog klein waren en met al het werk dat de tuin meebracht. Een groentekar kwam pas veel later in de Heide en dus moest men zich als zelfverzorger zien te redden. Het wecken was toen in de mode en dat kostte veel tijd. Onze tuin heeft in de loop der jaren heel wat opgeleverd, vooral in de zomer en najaar. In het bijzonder in de oorlogsjaren is daarvan geprofiteerd, niet alleen door ons eigen gezin, maar ook door de familieleden en vrienden uit de stad. Alles was immers welkom in die tijd. Wat de dienstmeisjes betreft, die vond mijn vrouw steeds wel in de Heidekring en meestal werd het blijvende vriendschap. En niet alleen groente ging er in die tijd de Heide uit, maar ook heel wat roggebroodjes en meel en eieren en vooral ook bonnen. Mijn vrouw zorgde er steeds voor en het meeste ging naar haar familie in de stad en men kwam in de Heide nooit tevergeefs om hulp vragen. Wi’j zult wal zörgen dat de meister gin gebrek lid, was het gezegde en daar hoorde die aanhang dan ook bij. Toen ik januari 1945 besloot om per fiets met een massieve band naar Leiden en Den Haag te trekken (zovelen deden het immers), toen werd mijn reismand zo zwaar beladen met alle goede gaven, dat het gewicht te zwaar werd. Maar wat is dat een dankbare tocht geweest! Zeer terecht kwam bij het 25 jarig jubileum in de Heide een van de zwagers de bewoners van de schoolkring nog eens extra bedanken voor de geboden hulp. En dan kwamen in de zomerperiode de logés opdagen. Men ging in die tijd geen buitenlandse reizen maken, want vakantiegeld was er niet. Familie en vrienden zochten elkaar op en de Heide was daarbij zeer in trek. Het was er zo heerlijk rustig, we hadden altijd veel lectuur en bij mooi weer kon men er fijne fietstochten maken, al maakte menigeen, die niet aan de vrij smalle fietspaden gewend was, wel eens kennis met een van de vele sloten. Dat is ons trouwens zelf ook wel overkomen. Er waren nog haast geen harde wegen. Zelf gingen we dan ook wel weer in de stad logeren, wat met name voor Kees geen onverdeeld pleziertje was, want hij had zoveel kameraden in eigen omgeving, dat hij wel eens zuchtte: Nu moet ik eens een poosje aan Halle-Heide denken! Hij was dan ook altijd blij als hij weer thuis was.
De kerk.
Het kerkelijk werk heb ik nog niet genoemd en toch ben ik veel jaren ouderling geweest. Te lang volgens de nieuwe kerkorde, maar de kerkenraad van Halle, en in ‘t bijzonder de dominee, stelde het wel op prijs, dat er een vaste vertegenwoordiger in de Heide was. En veel van het werk, wat het bezoeken van de gezinnen betreft, zou ik zonder dit ambt toch gedaan hebben, daar ze bijna alle tot mijn schoolkring behoorden. En heel prettig vond ik het, dat daardoor het contact met de predikant nog versterkt werd. Hij was volgens de statuten ook de voorzitter van het schoolbestuur. Dat heb ik altijd een verstandige maatregel gevonden. Er zijn nogal verschillende predikanten in die 37 jaar in Halle geweest en over ‘t geheel heb ik, aan de een meer en aan de ander in mindere mate, veel aan hen gehad. Ik hoop, dat dit omgekeerd ook het geval is geweest. Ik was zo het blijvende element in de streek. Wat hebben we in de winter mooie Bijbellezingavonden gehad, vooral ook in de spannende oorlogstijd. Toen sprak dit alles nog meer tot ons.
Buurt.
En nu zou ik nog zoveel meer kunnen vertellen over de contacten met de gezinnen, maar ik zou dan op teveel persoonlijks terechtkomen. Een paar uitzonderingen mag ik toch zeker wel maken? Ik denk dan in de eerste plaats aan Vrieze-Waarlo. Hiermee hadden we dagelijks omgang, want als we iets nodig hadden, b.v. eieren of melk, en niet te vergeten hulp, dan kwam het daar vandaan. Vrieze stond altijd voor ons klaar. En onze kinderen waren er thuis als nergens anders. Henk was als klein jochie eens in een vieze modderput gevallen, het z.g. “göttegat”. Hij zag er niet toonbaar uit en rook lang niet fris, maar vrouw Vrieze maakte hem wat oppervlakkig schoon en Vrieze sloeg zijn arm om hem heen en bracht hem thuis met de woorden: Ie mot um neet slaon, hee kon ‘t neet helpen! En Kees ging graag na ons ontbijt bij Waarlo nog eens een pannenkoekje eten.
Hij vroeg dan wel om een vork, zo kieskeurig was hij overigens niet. Vrouw Vrieze was de helpende hand in heel de buurt, b.v. als er wat jongs geboren moest worden, of als er een varken geslacht werd. Toen wij in oorlogstijd ook een varken mochten houden, toen werd het hok wel klaar gemaakt in de schuur, maar het varken lag bij Waarlo op de deel en werd door Vrouw Vrieze verzorgd, kreeg misschien nog wel eens een extra hapje als “meistersvarken” en iedere zondagmiddag konden we constateren, dat het er best uitzag, waar Vrouw Vrieze dan met recht trots op was. Wat was het een gebeurtenis toen het geslacht werd! We hadden toen weer volop. Maar de vleesbonnen werden vanzelf ingehouden. In ‘t begin was je onwillekeurig te royaal, en deze en gene, die zoveel minder had, deelde er vanzelf wat van mee, zodat je op ‘t laatst toch nog slecht uitkwam. Op de een of andere wijze kwam er dan toch wel weer een oplossing. Vrieze had een groot gevoel voor humor. Z’n typische gezegden vergat je niet gauw. Mag ik, verklappen wat hij van mij zei? Oonze meister, zei hij, oonze meister is zo drok, den hef vake gin tied um hen pissen te gaone. Maar op ‘t laatst, toen hij niet meer werken kon en veel voor ‘t raam zat, vond ik toch op woensdagmiddag nog wel een uurtje om hem voor te lezen. Dat vond hij fijn. Daor kumpe an, zei hij dan, als hij me zag komen. Ik las dan Oud Achterhoeks boerenleven van Meester Heuvel. Dat vertelde van de tijd, dat hijzelf jong was. Meestal kwam ik niet ver, want dan viel hij in met zijn eigen ervaringen, die het gelezene aanvulden.
En dan kan ik niet laten ook iets van onze andere buurman te vertellen. Dat was Hendrik ten Brinke. Hij was ook schoolbestuurslid en als zodanig stonden we met hem, evenals met de andere bestuursleden, op goede voet. Maar bij Ten Brinke kwam er toch nog iets anders bij. Niet dat wij zo da- gelijks bij elkaar kwamen, maar wij wisten wat wij aan elkaar hadden. En wat meer was, wij konden ook kritiek van elkander verdragen. Meister, zei hij wel eens, den is al zo lange zeek ewes, daor had ie ok wal es hen meugen gaon. En een andere maal: Meister no zeg ie mi’j haoste te völle. Maar onze vriendschap bleef. Vaak zei mijn vrouw ‘s morgens: Ten Brinke kwam er ook weer langs, hij zong psalmen. Ja, psalmen en geestelijke liederen, daar hield hij van. Niet, dat hij met zijn vroomheid te koop liep, maar het leefde in hem. Toen wij al in Zelhem woonden, kwam hij ons meerdere malen opzoeken en toen zij vrouw was overleden, moest hij mij alles nog eens komen vertellen. Op zijn ziek- en sterfbed heb ik hem, volgens zijn wens, nog eens op mogen zoeken en hadden wij een goed ogenblik met elkaar. Op zijn 92ste verjaardag is hij gestorven. Ds. Ribbink, die hem regelmatig bezocht had, zag in hem een figuur als van vader Abraham.
Slot.
En nu zal zich mogelijk deze of gene afvragen: Zouden deze meester en zijn vrouw al deze 37 jaren zo eenswillend in de Heide zijn gebleven en zouden ze nooit een andere wens gehad hebben? En dan moet ik eerlijkheidshalve zeggen: Nee, dat is niet het geval geweest. Er zijn jaren geweest, dat we graag eens had willen veranderen, om elders opnieuw te beginnen, vooral wat het verenigingswerk betreft, met zijn altijd weer terugkerende jaarfeesten enz. En dan, toen de jongens zover kwamen, dat ze in Doetinchem moesten beginnen met elke dag 27 km. fietsen, heen en terug, hebben we daar erg tegen op gezien. Vooral, doordat Henk in die tijd niet sterk was. Maar er was in die tijd heel weinig gelegenheid om te veranderen en tenslotte heb ik begrepen, dat we van Godswege in de Heide waren geplaatst en dat wij daar moesten werken. Toen is het mijn wens en ook mijn gebed geweest, dat wij daar steeds gezondheid en kracht voor zouden krijgen en dat de schoolkring in de Heide ook in de laatste jaren voor mijn pensioen niet zou hoeven te zuchten over den olden meister den ‘t haoste nit meer an kan. Ik heb daar tenminste nooit iets over hoeven te horen, mede dankzij de hulp, die ik van het personeel gehad heb. Mijn vrouw heeft het wel vaak moeilijk gehad in die jaren, toen onze kinderen alle van huis waren en dan in de lange winteravonden, als ik druk was met velerlei en zo moeilijk iets af kon zeggen. Er was zo weinig tijd voor een aanloopbezoekje of om er zelf eens uit te gaan. Het was overal zo donker, de binnenwegen waren meestal slecht en je was zo gauw op de fiets aangewezen. Voor een auto waren we te vroeg geboren.
En nu is het om dankbaar voor te wezen, dat ons nadien nog zoveel goede jaren in Zelhem zijn geschonken, met veel huiselijkheid en omringd door goede buren, vrienden en kennissen. Daarbij zijn wij de Heidekring niet vergeten, evenmin als zij ons. Dat is wel gebleken bij ons laatst gevierde jubileum. Ook was het goed, dat wij ruim baan maakten voor een opvolger, die onder andere tijdsomstandigheden en onder eigen opvatting en verantwoording het werk in de Heide zou kunnen voortzetten. En nu ben ik dankbaar en blij, dat meester Sielias me in de gelegenheid heeft gesteld om in zijn schoolnieuws deze herinneringen te plaatsen. Uit mezelf zou ik er niet toe gekomen zijn. Ik hoop, dat ik u er niet mee verveeld heb. Gods zegen toegewenst aan de Heideschool en die er in werken, aan de Heidekring en allen, die er wonen.
Met hartelijke groeten, ook van mijn vrouw, Uw Meister Lemereis.