Met gebalde vuisten bij het graf van mijn broer.
Op zoek naar verhalen over de neergestorte bommenwerper in Halle kwam Bennie Eenink in contact met de 85-jarige Johan Heinen uit Doetinchem. Johan vertelde over het vliegtuig maar ook een aangrijpend verhaal over de slag op Grebbeberg.
(Dit is een bewerkte versie van een artikel dat oorspronkelijk is gepubliceerd in de Kronyck nr 124, juni 2007)
-------------------------------------------------
door Bennie Eenink
De Grebbeberg
Voor veel oudere Achterhoekers is de Grebbeberg onlosmakelijk verbonden met de eerste dagen van de Tweede Wereldoorlog. Dat is niet zo verwonderlijk als we weten dat op en rond de Grebbeberg ruim een derde van het Nederlandse leger was geconcentreerd en dat verhoudingsgewijs erg veel soldaten afkomstig waren uit de Achterhoek.
Toen ik klein was, zo’n 45 jaar geleden, kwam de Grebbeberg bij ons thuis ook nog wel eens ter sprake. Mijn moeder bewaarde zorgvuldig een exemplaar van het inmiddels allang opgeheven weekblad de Spiegel. In dat nummer, van 13 mei 1950, stond met als kop Herinnering aan de Grebbestrijd een uitvoerig artikel over de slag die zich tien jaar eerder had afgespeeld. In het artikel stond ook het verhaal en foto’s van haar broer Derk Vreman uit Heelweg. Nadat de groep van Derk bestaande uit 12 soldaten gevangen was genomen door de Duitsers werden zij op een afschuwelijke wijze ingezet door de Duitsers. Steeds moesten zij als levend schild door het moordende vuur trekken. Van de twaalf soldaten sneuvelden er zes. Derk Vreman werd getroffen door een granaatscherf die zijn bovenarm verbrijzelde, pas uren later werd hij gevonden. Vier maanden lag hij in een ziekenhuis maar hij overleefde de slag op de Grebbeberg.
Later ben ik met mijn ouders wel eens op de Grebbeberg geweest. En nog weer later, toen onze kinderen klein waren zijn we met hen daar ook geweest. Ik kon onze kinderen vertellen dat er ook twee soldaten uit Halle waren begraven maar veel meer wist ik er niet van. En ook op de vraag waarom juist daar, midden in Nederland en niet bij ons aan de grens, zo gevochten was moest ik het antwoord schuldig blijven.
In augustus 2006 was ik bezig met de voorbereidingen voor het artikel over de Britse oorlogsgraven in Halle. Op mijn oproep in de lokale pers reageerde ook de 85- jarige Johan Heinen uit Doetinchem. Hij vertelde mij over de in Halle neergestorte bommenwerper maar ook vertelde hij mij een aangrijpend verhaal over zijn broer Derk Jan (Jan) die in mei 1940 sneuvelde op de Grebbeberg. In 1995, ter gelegenheid van vijftig jaar bevrijding, ging dagblad de Graafschapbode op zoek naar bijzondere oorlogsverhalen. Johan zette zijn verhaal op papier en won de eerste prijs.
Daar spraken wij nooit over
Het militaire ereveld Grebbeberg is de laatste rustplaats van Nederlandse militairen die in de meidagen 1940 sneuvelden. Meer dan 400 soldaten die op en om de Grebbeberg zijn gesneuveld zijn hier begraven. Na de oorlog is de militaire begraafplaats ingericht als nationale herdenkingsplaats. Sindsdien zijn er regelmatig militairen herbegraven die elders in Nederland zijn gesneuveld en in familiegraven lagen begraven. Het ereveld telt nu ongeveer 850 graven.
Bij het ereveld bevindt zich een informatiecentrum dat in 2005 ingrijpend is verbouwd en waar sindsdien een permanente tentoonstelling is ingericht met als titel Daar spraken wij nooit over. De tentoonstelling besteedt aandacht aan de verwerking van oorlogsleed van nabestaanden en van militairen in de strijd rond de Grebbeberg.
Het vernieuwde informatiecentrum,aan de rand van het ereveld, is opgedeeld in een aantal kleinere ruimtes. In iedere ruimte wordt een thema behandeld. Er staan informatiezuilen waar de persoonlijke ervaringen van drie Nederlandse militairen en hun nabestaanden te zien en te horen zijn. Ook het verhaal van Derk Jan Heinen, verteld door broer Johan is hier te zien en te horen. Verder is er een stuk stelling nagebouwd met militaire attributen en videobeelden uit die periode. In de grote ruimte, met uitzicht over het Ereveld, wordt aandacht besteed aan het werk van de Oorlogsgravenstichting. Ook bevindt zich hier een groot videoscherm waar op beelden worden vertoond. Met moderne technieken worden getracht om dit informatiecentrum bijzonder geschikt te maken voor een belangrijke doelgroep: de jeugd.
Bij de tentoonstelling hoort een boekje (60 pagina’s) met dezelfde titel als de tentoonstelling. Centraal in het boekje staan de drie militairen, korporaal J.A. Vermeer, soldaat D.J. Heinen en luitenant N.W. Lingen. Alleen luitenant Lingen overleefde de slag.
Minister van Defensie Henk Kamp sprak in zijn toespraak bij de opening van de tentoonstelling over de ruim 800 graven op de Grebbeberg, over de meer dan 400 gesneuvelden op de Grebbeberg en het enorme verdriet dat daardoor is ontstaan en het ontbreken van opvang en hulp voor nabestaanden en oud-strijders. Zij kregen geen mogelijkheid om hun verdriet op een goede manier te verwerken of er over te praten. Tijdens de oorlog niet en na de oorlogsjaren ook niet, het land moest toen immers opgebouwd worden! Terugkijken naar het verleden hoorde daar niet bij. Het verdriet werd daarom in stilte verwerkt en veelal het hele leven meegedragen, vandaar het motto van de tentoonstelling: Daar spraken wij nooit over....
Johan Heinen en Minister van Defensie Henk Kamp
De slag om de Grebbeberg
Vóór het verhaal van Johan Heinen wil ik u iets vertellen over de achtergrond en het verloop van deze slag om de Grebbeberg. Uitgangspunt van de Nederlandse verdediging was dat de Vesting Holland (Noord-Holland, Zuid-Holland en het westelijke deel van de provincie Utrecht) tot het uiterste moest worden verdedigd. Een hoofdrol was daarbij weggelegd voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Met de aanleg hiervan was al in 1815 begonnen, een gebied met een gemiddelde breedte van 5 kilometer tussen Muiden aan de toenmalige Zuiderzee (nu IJsselmeer) en de Biesbosch dat circa 50 centimeter onder water kon worden gezet.
Te diep voor de infanterie om er nog in te kunnen oprukken doch te ondiep voor normale vaartuigen. Vóór deze Waterlinie, richting Duitsland werd de Grebbelinie opgericht, met in het verlengde daarvan de de Betuwesteling, de Maas-Waalstelling en in Oost-Brabant, de Peel-Raamstelling. Dáár weer voor lagen twee linies langs de IJssel en de Maas. En nog verder richting de Duitse grens waren allerlei kleinere voorzieningen getroffen om een opmars te vertragen.
De Valleistelling zoals de officiële naam van de Grebbelinie luidde, liep van het IJsselmeer bij Spakenburg via Amersfoort en Veenendaal naar de Rijn bij Rhenen.
Om de linie te versterken werden grote stukken land voor de linie onder water gezet, alleen in het zuidelijkste gedeelte, tussen Wageningen en de Grebbeberg was dit niet mogelijk. Dit gedeelte lag te hoog en daardoor bleef een bijna vier kilometer brede strook grond droog staan. Om het probleem op te lossen werd na veel politiek getouwtrek in de winter van 1939-1940 eindelijk begonnen met de bouw van een bomvrij gemaal dat voldoende water uit de Rijn zou moeten kunnen oppompen om de droog gebleven strook alsnog blank te kunnen zetten. Door de strenge winter was het gemaal echter in mei 1940 nog lang niet gereed. De Nederlandse legerleiding ging er, zoals later bleek terecht, van uit dat de Duitse aanval zich op deze zwakke plek zou concentreren en daarom werd ruim een derde van het Nederlandse leger langs de Grebbelinie opgesteld.
In het Duitse aanvalsplan werd er van uit gegaan dat het mogelijk was om al de eerste oorlogsdag de Grebbelinie tussen Wageningen en Rhenen te doorbreken. De opmars verliep echte aanzienlijk trager dan gedacht. In de avond van 10 mei arriveerden de Duitse troepen met ruime vertraging in Wageningen. De volgende ochtend markeerde Duits artillerievuur het begin van de slag om de Grebbeberg.
Op 13 mei viel een gedeelte van de Grebbeberg in handen van de vijand. Slechts kleine groepjes soldaten wisten zich nog staande te houden maar konden geen echte tegenstand meer bieden. Het Nederlandse leger trok zich die nacht terug. Na het bombardement op Rotterdam was de Nederlandse overgave een feit.
Tegen alle Duitse verwachtingen in duurde de slag drie dagen. Drie dagen waarin het gebied op en om de Grebbeberg het toneel was van hevige gevechten. De Grebbeberg kreeg niet voor niets van de Duitsers de bijnaam Der Teufelsberg, de Duivelsberg. Drie dagen waarin de Nederlandse verdediging zware offers bracht. Meer dan 400 doden aan Nederlandse zijde. Onder hen twee jongens uit Halle, de 24-jarige Eduard Peppelman en Derk Jan Heinen, 19 jaar.
Direct na de capitulatie werd in opdracht van de Duitsers in een beukenbos op de top van de Grebbeberg een begraafplaats ingericht waar zowel Nederlandse als Duitse gesneuvelden werden begraven. Medewerkers van ondermeer het Rode Kruis en de EHBO, meest vrijwilligers, kwamen vanuit de wijde omgeving naar Rhenen om te helpen met het zoeken naar de gesneuvelden en de identificatie.
Het exacte aantal Duitse graven op de Grebbeberg is onbekend, maar in ieder geval meer dan honderdvijftig. Dit aantal komt zeer waarschijnlijk niet overeen met het werkelijke aantal gesneuvelden Duitse militairen op en om de Grebbeberg. Diverse bronnen uit Renkum, Heelsum en Arnhem maakten al tijdens de oorlogsdagen melding van het afvoeren van Duitse gesneuvelden vanuit het Grebbefront. De verliezen aan Duitse kant liggen waarschijnlijk ook rond de 400 soldaten. De Duitse soldaten zijn later herbegraven op de Duitse Militaire Begraafplaats in het Limburgse Ysselsteyn.
Maandag 20 Mei 1940 was het opsporen en begraven van de doden afgerond. Een plechtigheid volgde waarbij het oorlogskerkhof, tot dan onder beheer van de Duitse Militaire autoriteiten, officieel werd overgedragen aan de burgemeester van Rhenen.
Zo ontstond de eerste oorlogsbegraafplaats uit de geschiedenis van ons land: Het Militair Ereveld Grebbeberg.
Een droeve tocht door de gevechtsterreinen van de Grebbe-linie
Tegenwoordig zijn we gewend oorlogsgeweld waar ook ter wereld te kunnen volgen via moderne communicatiesystemen als televisie en Internet. In 1940 was dat nog heel anders. Mijn moeder vertelde daar over: .dat Nederland zich had overgegeven hoorden we van mensen in de buurt die alleen radio hadden. Maar over mijn broers Derk, op de Grebbeberg en Bernard, in Huissen hoorden we niets. Vreselijke dagen waren dat. Een zuster van een buurman werkte als verpleegster in een ziekenhuis in Arnhem. Via haar hoorden wij een aantal dagen later, ik weet niet meer precies wanneer, dat Derk daar in het ziekenhuis was opgenomen, ernstig gewond maar buiten levensgevaar.
Ook de pers had het moeilijk, op vrijdag 17 mei 1940 opende de Graafschapbode met de kop: Een droeve tocht door de gevechtsterreinen van de Grebbe-linie.
Een uitvoerig artikel dat als volgt begint:
….Nu de wel zeer bijzondere omstandigheden er toe hebben geleid dat de pers haar taak moet trachten te vervullen zonder telexapparaat, zonder telefoon-, telegraaf- en postdienst en onder strenge censuur van de militaire Overheid, nu zijn ons krantenmenschen weinig mogelijkheden meer gelaten om een krant te vullen anders dan met officiële bekendmakingen aangevuld met enkele spaarzame plaatselijke berichten. Bij dezen stand van zaken hebben wij gemeend dat de eenige uitweg die ons gelaten is om actueel nieuws te brengen niet ongebruikt mag worden gelaten, te weten de nieuwsreportage gebaseerd op de eigen persoonlijke waarneming. Te dien einde hebben wij gisteren onze redactiestoel verlaten en verwisseld met een auto en hiermee ondernamen wij een interessante maar huiveringwekkende tocht via Westervoort-Arnhem-Oosterbeek-Renkum-Wageningen-Bennekom en Rhenen……
De redactie is noodgedwongen uiterst voorzichtig met de berichtgeving, dat blijkt wel uit de volgende passage:
…De Lezer begrijpe ons, als wij hier volstaan met enkele grepen. De berichtgeving moet nu eenmaal sober en beperkt blijven wil zij kans maken op openbaarmaking. Derhalve zullen wij verder volstaan met een samenvatting van onze voornaamste indrukken die hier in telegramstijl mogen volgen…
Na een moeizame tocht door ondermeer het zwaar verwoeste Wageningen en Rhenen bereikt men eindelijk de Grebbeberg.
…..wij passeerden de jammerlijkste verwoestingen, maar ook de lichamen van tientallen ontzielde strijders, Hollanders zoowel als Duitschers, die links en rechts in de bermen en in de boschranden door het doodend lood waren achterhaald en die ons de overtuiging schonken dat de Grebbeberg een oord van verschrikking, een doodenberg kan worden genoemd. Wij zullen de Lezer de afschuwelijke waarnemingen sparen omdat ze te gruwelijk en te pijnlijk voor de menschelijke geest moeten worden geoordeeld om dit veelomvattend drama nader te schilderen. Vooral in de omgeving van Ouwehand’s Dierenpark moet allerhevigst en bloedig gestreden zijn. Hier vonden wij een uitgebreide staf van doktoren, verpleegsters, Roode Kruis personeel en helpsters bezig met het verzamelen van de gevallenen die bij vele honderden langs de wegen in de bosschenwerden aangetroffen en waarvoor massagraven werden ingericht. Alle taferelen die ons met ontzetting vervulden….’
De moeizame berichtgeving zorgde er voor dat veel mensen, ook de uit Achterhoek zelf op onderzoek gingen. Onder hen bevond zich Johan Heinen. In de Graafschapbode (1995) vertelde hij daar over.
Met gebalde vuisten bij het graf van mijn broer
-------------------------------------------------------------------------
door A.J. Heinen, Doetinchem
Voorjaar 1940. Ik herinner het me nog als de dag van gisteren. Ik was begin maart 18 jaar geworden. Mijn broer Jan, die bijna anderhalf jaar ouder was dan ik, was in september 1939 als dienstplichtig militair in dienst gegaan. Hij lag eerst in Enkhuizen en, behoorde bij het elfde Regiment Infanterie. Voorjaar 1940 was hij overgeplaatst en ingedeeld bij het 8ste R.I. in Rhenen bij de Grebbeberg. Wanneer mijn broer met verlof thuis kwam in zijn uniform, kraag hoog dicht, windsels om de benen, was ik trots op hem. Ik dacht: Was ik maar zo oud, als hij, dan kon ik ook mijn vaderland verdedigen als dat nodig zou zijn.
Mijn broer was bezorgd over de toekomst. Op de Grebbeberg werden loopgraven en stellingen gebouwd voor de verdediging. Bij zijn laatste verlof op 11 april zei. hij tegen me: Laten de moffen maar komen, ze komen er nooit door. Ik mocht zijn uniform even aantrekken. Het paste. Ik voelde me al een beetje soldaat van Oranje. Gelukkig wist ik toen niet dat hij een maand later, misschien wel in datzelfde uniform, zou sneuvelen.
Ik werkte als knecht bij een boer in De Meene bij Zelhem. Allerlei geruchten deden de ronde. Zoals over vreemde heren die, half Duits spraken en in de buurt rondreden. De boer had ze gezien op de Halseweg. Op vrijdagmorgen 10 mei 1940, vroeg in de morgen, werd ik gewekt door lawaai en geknal. De boer stond bij de deur en zei: Johan kom er maar uit, het is oorlog. Er waren vliegtuigen in de lucht. Wij zetten de radio aan en hoorden dat Duitse troepen massaal de grens over waren getrokken, van Limburg tot Groningen toe. Ik dacht aan mijn broer Jan en alle andere Nederlandse soldaten. In de loop van de morgen hoorden we kanongebulder uit de richting Doesburg, Westervoort en Zutphen. De hele dag bleef het onrustig. Die avond mocht ik naar mijn ouders. Mijn moeder was erg stil en huilde steeds. Wij dachten allen aan Jan. Het was een trieste avond en ik was blij dat ik weer naar mijn eigen adres ging.
Op zondag 12 mei was ik vrij. In de loop van de morgen ging in naar mijn ouders in Halle Heide. We hoorden dat er op de Grebbeberg zwaar gevochten werd. Daar waar mijn broer Jan was. Moeder was zwaar over haar toeren heen en bleef huilen. Vader, was erg stil. Ik kon toen nog niet weten dat mijn broer tussen zes uur en half zeven zou sneuvelen.
Toen kwam de 15de mei. Overgave, capitulatie van Nederland. Alleen Zeeland vocht nog door. We waren erg bedroefd. We hoorden dat velen van onze soldaten. Waren gesneuveld en dat er veel gewonden waren. Rotterdam was plat. Elke dag hoorde men weer verschrikkelijke dingen. De berichten over gesneuvelden en gewonden kwamen binnen, velen waren als krijgsgevangenen afgevoerd. Maar van mijn broer hoor den we niets.
Morgen ga ik
De zondag daarop hoorden we dat een bekende van ons was gevallen. Ik zei tegen mijn ouders: Morgen ga ik naar de Grebbeberg, Ik wil weten waar mijn broer is. Mijn vader vond het niet goed, aan mijn moeder zag ik dat zij graag wat wilde weten. De onzekerheid was ondragelijk. ’s Avonds vertelde ik de boer van mijn plan. Ik kreeg toestemming. De volgende morgen ging ik op de fiets, met een pak boterhammen bij me, op weg voor een tocht van ongeveer zestig kilometer. Zover had ik nog nooit gefietst. Maar de wil om iets van mijn, broer Jan te horen was zo sterk, dat ik doorzette. Ik was doodmoe toen ik door Wageningen reed. Onderaan de Grebbeberg rustte ik een poosje en at mijn brood. Daarna liep ik de Grebbeberg op.
Overal om me heen liepen Duitse en Nederlandse soldaten. Halverwege de berg wilde ik even het bos in om een plasje te doen. Links van de weg is een inham: ik dacht, daar ga ik in en kwam in een loopgraaf. Er lagen nog verschillende uitrustingstukken zowel Duitse als Hollandse en er hing een vreselijke lucht. Ik deed m'n plasje en zag boven een bepaalde plek in het bos allerlei vogels in de lucht. Nieuwsgierig liep ik ernaar toe. Ik kan nauwelijks beschrijven wat ik daar zag. Er lagen vele soldaten. Dood. Ik begreep op dat moment ook waar die stank vandaan kwam, die ik al de hele tijd had geroken! Die lijken moesten daar al een week hebben gelegen. Er kwam een Duitse sergeant op me af, en ik kreeg een uitbrander in het Duits: Je mag hier helemaal niet komen! Maak dat je wegkomt! Ik vertelde hem waarvoor ik kwam en hij verwees me naar het hoogste punt van, De Grebbeberg, waar ze bezig waren met het begraven van de gevallen militairen.
Bovenaan kwam ik op een plaats waar men bezig was graven te delven. Er lagen nog hele rijen onbedekte lijken die ze uit het bos gehaald en naast elkaar gelegd onder de grote bomen om ze daarna in een lang, diep massagraf neer te leggen. Rode Kruis soldaten kwamen nog steeds aandragen met dode soldaten. Een verschrikkelijke aanblik was het. In het middenpad stond een onderofficier van het Nederlandse Rode Kruis met lijsten van gevallenen. De militair zei tegen mij: Jochie, wat moet jij hier? Waar kom je voor?' Ik liet hem een papier zien, waarop ik de naam van mijn broer en zijn legernummer had geschreven. De militair keek zijn lijst na.
Identificatie van de omgekomen soldaten
Tweede lijst
Op de eerste bladzijde stonden tweeënzestig namen, maar daar stond mijn broer niet bij. De man sloeg het blad om, en ja, de derde van boven: D.J. Heinen gevallen op 12 mei 1940, geboren te Zelhem op 5 december 1920.
De militair draaide zich om en wees: Kijk, daar ligt ie. Hij is daarnet onder het zand gelegd. Als je hem wilt zien moet je zelf het zand eraf halen, maar ik zeg je bij voorbaat, hij is helemaal zwart. Van de zon.
Ik stond hoogstens drie meter van die plek verwijderd. Het was of ik door de grond zakte. Ik keek in de kuil, Jan lag in de tweede rij rechts als derde vanaf het middenpad. De doden lagen met acht à tien man naast elkaar. Ik stond met gebalde vuisten bij het graf en heb Jan in stilte gevraagd: Hoeveel moffen heb je neergeknald voor jezelf neerging? Ik kreeg natuurlijk geen antwoord. Toen werd ik van de begraafplaats gestuurd omdat ze weer met een aantal dode soldaten kwamen aandragen die moesten worden begraven.
Ik pakte mijn fiets en reed naar huis. Onderweg kreeg ik een hevige regenbui over me heen. Doornat was ik. Toen ik in 's avonds om acht uur in Zelhem aankwam stonden twee Nederlandse militairen in de straat. Ze herkenden mij, en de ene riep mij aan: Hé, heb je al wat van je broer gehoord? Ik vertelde het hem. Maar jongen, met dat bericht ga je toch niet naar huis toe? Wees zo verstandig, en ga eerst naar de dominee in Halle. Dat heb ik gedaan, ik ben naar Halle gefietst. Aan de dominee heb ik alles over mijn tocht verteld. Toen ben ik terug gegaan naar de boer in de Meene.
Toen ik de volgende dag naar huis ging, wisten mijn ouders al van de dood van Jan. De dominee had het hen verteld. Vader zat voor zich uit te kijken. Met mijn moeder was het verschrikkelijk. Ik moest alles vertellen. De volgende dag, woensdag, kwam het officiële bericht van het Rode Kruis. Ik mocht de eerste dagen elke avond van de boer even naar mijn ouders toe. Die zomer fietste ik vaak met mijn vader, ooms of bekenden op zondag naar de Grebbeberg. Moeder kon dat niet opbrengen. Zij is er nooit meer goed bovenop gekomen. Zij was innerlijk helemaal gebroken.
Later in de oorlog heb ik de taak van mijn, broer overgenomen in het verzet en bij sabotageacties. Bij de bevrijding heb ik actief mogen meedoen bij het First Canadian Corps. We trokken over de Veluwe en alles wat ik voor het vizier kreeg ging eraan. Ik heb er vrede mee……
Rouwadvertentie D.J. Heinen
Foto van internetsite Slag om de Grebbeberg