Bron: 

 G.J. Sielias en B. Eenink

Artikel door: 

Stichting OUDZELHEM

Familie bron: 

     

Naam: 

 Gerrit Dammers 

Roepnaam/bijnaam:

Gait de Bessembinder

  Geboorteplaats: 

 Zelhem (Oosterwijk)

Datum: 

1 augustus 1879

Overleden te: 

 Halle-heide

Datum: 

2 januari 1952

Vader: 

 Jan Willem Dammers

Moeder: 

 Catharina Hietkamp

gait dammers 2


Gait Dammers.

Iederene hef wel ‘s eheurd van Aornt Peppelenkamp, de bessembinder den rondzwierf aover de Koolhovense heide, ‘t geesteskind van Herman van Velzen.
In de Heide zwierf d’r ok zo ene rond, maor dan van vleis en bloed, Gait Dammers.  In disse contreien ko’j um aoveral tegenkommen, Van Varsseveld tot Hengel en van Reurle töt de Keyenborg, trekkend zien leiterwagentje met barkenbessems en westers  (of wöskers).
 Gait wier geboren op 1 augustus 1879 in Oosterwiek bi’j Zelhem. De familie was nogal verhuzerig,, want ze hebt ok ewond in De Petershut op ‘t Zand, in Deudekum, weer naor Zelhem en later in Aalten. Van 1919 töt 1923 wonde Gait in Duutsland en daornao strek e neer in Halle-Heide.. Hee ging wonnen an de Tulnersweg in een plaggenhut.Gait kon niet laezen of schrieven en laefde in en van de natuur. Met de buren kon e goed aoverweg. Die vonnen zien onderkommen maor armetierig, ze leien butjen bi’j butjen en bouwden veur um een planken onderkommen , met een raemken in de deure en raemkes an de ziedkante. Hee sliep in een soort beddestae, had een taofel met wat stule, een potkachel en een soort tuugkiste waor e zien spulletjes in bewaarden. Daor laefden Gait met zien hundjen, onder ‘t afdak ston zien leiterwagentjen en de geit.

Gait kon goed met kinder aoverweg. Deerntjes uut de stad, die in d’n oorlog bi’j de boer kwammen anstarken, zochten um op en vaegden de keet schoon. Ze hebt tot an zien dood contact ehollen. Jongens gingen met um met, materiaal halen en zagen zich an hoe hee baoven in een tak spraokelenholt, met zien scharpe kniepmes een snee maakten en heel precies een lange, dunne reep holt met bast lossnee. Aoveral mooi aeven dik. Dat splaot wier tuus in water elegd en was soepel en stark. Op de hei zoch hee zich mooi fien hiet, maakte daor buskes van en umwikkelde dat stevig en mooi tegen elkaar met splaot. ‘t Ende stak hee terugge. Hi’j warkte um netjes bi’j met kniepmes en hiepken, nog een hötjen  dreugen en de wester was klaor. Ze wier’n gebruukt bi’j ‘t melkbussen wassen en pannen en klompen schoern. Met de barkenbessems ging ‘t net zo.

De mulders Hesselink  in Varsseveld en Coops in Halle wazzen geregelde afnemmers. Wat hee daor niet kwiet kon, vekoch hee bi’j de boeren onderweg. Iederene kennen um. Hee koch zich een breudjen en geregeld een borrelrtjen  en as hee goed vediend hadde, ok wel ‘s meer as ene  en dan kon ‘t gebeuren, dat hee ‘s nachs bleef stekken in de heide. As ‘t um in de keet te kold wier, ko’j um‘s nachs vinnen in het hok van de dieselmotor bi’j Coops.

Was t’r in de buurte een vejeurdag, Gait heurn d’r bi’j.Nao afloop liep t’r dan vake ene met um met naor zien keet, ze vertrouwden um niet allene in ‘t duuster op ‘t smalle dieksken  langs de kolk. As hee ziek was, maakte de buurvrouw eerst ziene keet schoon en dan wier de dokter ewaarschouwd. At ‘r iets te laezen of te schrieven viel, dan dei buurman Wossink dat veur um. In d’n oorlog had Gait zien golden tied, d’r was gebrek an alles. Daornao kwam de bamboebessem en liep de negotie niet meer zo goed.

1 Januari 1952 ging Gait ni’jjaor winnen an de Tulnersweg. Hi’j had de neudige borreltjes op en ging in ‘t heuj in de barg liggen. An ‘t ende van d’n aovend gingen ze kieken waor Gait bleef, maor den was t’r niet meer. Hi’j was op huus an eschungeld. Maoor Gait kon in d’n duuster ‘t slöttelgat in de deure niet vinnen, liet de slöttel vallen en kon d’r niet in. Hie kwam an ‘t schraggelen en viel naost zien afdak en is daor blieven liggen. Buurman Wossink heurd’n de volgende margen de geit bleer’n en ging ‘s kieken. ‘t Had die nach onwies eraegend. Gait lag daor onder de lek van zien afdak. “Gait, wat maak i’j toch ?” vroeg  e, maor Gait was estorven an onderkuling.
Gait stierf met f 1,68 in de knippe en zonder schulden. In Mariënvelde is hee begraven. Bi’j Wossink op daele is ziene keet vekoch, hef nog lange as schuurken dienst edaon. De sik moch bi’j Wossink blieven.

 D’r is now daor gin pölleken hiet meer te bekennen, gin smalle paedjes, de kolk is dichte, ‘t is now allemaole landbouwgrond. Alle sporen bunt uutewist. Gait laeft allene nog  in de herinnering..

Tekst gekregen van G.J. Sielias  

 gait dammers

Krantenartikel uit collectie van Gerard Bruil

 gait dammers 1

Foto uit collectie van G.J. Sielias

 gait dammers 1978

Krantenartikel uit collectie van G.J. Sielias

 gait dammers 2

Foto uit collectie van G.J. Sielias

 

 De bezembinder uit Halle

door Bennie Eenink te Halle

Ze zijn er ongetwijfeld altijd al geweest en het is te hopen dat ze er ook altijd zullen blijven: mensen die zich weinig of niets aantrekken van “hoe het hoort” en gewoon hun gang gaan en op hun eigen manier gelukkig zijn, ook al wijkt die wat af van wat als standaard geldt. Soms hebben ze er bewust voor gekozen en soms zijn ze door omstandigheden in zo’n situatie terechtgekomen. Menig televisieprogramma, zoals in het verleden “Showroom”, ontleent er zelfs zijn bestaan aan. Waarom kijken mensen er zo graag naar? Zou er iets van jaloezie inzitten?
In de Kronyck nr.103 van maart 2002 haalt Jan Stap herinneringen op aan, zoals hij hem omschrijft, ”kleurrijke, markante en vaak dorstige man”, de Doetinchemmer Saap Roelofs. Ook Halle heeft tenminste één zo’n inwoner gehad in de persoon van Gait Dammers. Blijkbaar was hij bij zijn leven al zo’n legende dat het Dagblad voor de Graafschap van donderdag 7 juli 1949 al een artikel aan hem wijdde. Een leuk artikel, alleen is de vraag of de verslaggever zich niet wat meer van had voorgesteld van het interview. Tussen de regels door lezend krijg je de indruk dat Gait niet van plan was zich uit te laten horen. Laten we eens kijken naar het artikel:

Een tevreden mens!
De bezembinder uit Halle klaagt niet

Hoog staat de zon aan de hemel en koestert het landschap in haar gouden stralen.
De wind zingt zachtjes een lied in de hoge eiken- en peppelbomen en rondom is de prikkelende geur van het drogende hooi.

Zo is het, achter in Halle-Heide, tegen het Achter-Zieuwentse aan, waar tussen de bomen door de toren van de R.K. kerk te zien is en waar een smal beekje door bosjes en langs weilanden slingert.  Daar is een heel smal paadje - je moet beide handen wel aan het stuur van de fiets houden - dat van de bredere zandweg voert naar de verblijfplaats van bezembinder Dammers. Dat paadje behoeft ook niet breder te zijn.  Waarvoor zou het nodig zijn, er behoeft immers toch bijna niemand gebruik van te maken.

Dat is alleen Dammers, wanneer hij eens een keer van huis wil. En dan kan hij nog op zijn gemak over het pad wandelen, want fietsen doet hij niet. Hij is nu 69 jaar.  Over enkele maanden wordt hij zeventig - en hij heeft het altijd nog te voet gedaan.  Haast kent deze man niet.  Waarom zou hij die ook hebben, want er is niemand die hem tot spoed aanmaant.
In een houten huisje, ongeveer 3 bij 4 meter, leeft hij geheel alleen.
Tevreden......

Het doet je goed van tijd tot tijd een tevreden mens te ontmoeten.  Zo iemand als Dammers is, al zouden we niet graag met hem willen ruilen.
Dammers oefent nu al tal van jaren het beroep van bezembinder uit.  Hij maakt heide- en berkenbezems.
"Hoe gaat het  met de zaken ?” vroegen wij.
"Och,  't geet."
"Niet zo best?"
"Och, wat za'k 'oe zeggen, Ij kunt 't zelf ook wel wetten.  De bamboebessem maakt veur mien de zaak kapot.  In de oorlog was er met te verdienen. Toen warkte ik van 's margens vrog töt ‘s aovends late en nog kon 'k niet alle mensen tevréjen stellen.  Da’s noe heel wat minder."

Inderdaad, zo is het. Het beroep van bezembinder,zoals dat door Dammers wordt uitgeoefend, is gedoemd langzamerhand te verdwijnen.  Hier en daar gebruikt men nog wel berken bezems, doch het bamboe verdringt deze oude boerenbezems toch hoe langer hoe meer.

In andere beroepen en bij andere personen zou men wellicht geneigd zijn een gesprek aan te knopen over de economische consequenties daarvan, doch bij Dammers doet men zoiets niet. Waarom zou. men deze grijze man, die daar zo rustig aardappelen zit te schillen in een oude kachella, lastig vallen met allerlei problemen van economische aard, afgezien van het feit dat het woord "economie" in deze rustige, landelijke sfeer zou klinken als de roep van een marktkoopman in een concertzaal?
"Kun je nog wel zo'n beetje aan de kost komen?" vragen wij verder.
“'t Geet”.
"U verkoopt toch immers niet veel meer?"
"'t Geet."
Dit woord: "'t geet", schijnt Dammers als levensdevies te hebben gekozen. Maar, als we verder nog vragen hoe het bij hem dan "geet" vertelt hij ons dat hij ook nog ouderdomsrente heeft en zich daarmee redt.

Veel heeft hij, naar zijn zeggen, ook niet nodig. Een vrouw om voor te zorgen heeft hij niet. Daar heeft hij weinig of niets om gegeven in zijn jongere leven. Hij had een droom, de droom van het vrije leven, aan geen mens gebonden en van niemand afhankelijk.
Daarom zit hij nu ook midden op de middag aardappelen te schillen. Als hij zin heeft eet hij tegen een uur of zes aardappelen. Het kan echter ook best zijn, dat hij tegen die tijd meer trek heeft in een boterham.
Wil Dammers om negen uur in de bedstee klimmen, er is niemand, die het hem zal beletten, zelfs niet al wil hij dat eerder doen.
Als hij er zin aan heeft gaat hij des avonds naar de buren of op een oude knopstoel voor zijn huisje zitten met de hond aan zijn voeten.
Dan gaat de zon onder en komt de dauw over het land.
De schemer is bezig de aarde donker te maken....
Over enkele ogenblikken breekt de nacht aan.
Dan gaat Dammers naar bed. Niemand zegt hem welterusten, doch het deert hem niet.  Hij heeft het immers zelf zo gewild. Zorgen kwellen hem 's nachts niet in de droom.  Hij is gelukkigen en tevreden in het planken keetje in Halle-Heide.
Een mens kan gelukkig zijn, wanneer hij tevreden is met hetgeen hij bezit....

Wie was Gait Dammers eigenlijk? Uit het archief van de gemeente Zelhem blijkt dat Gait, zoals hij in de volksmond werd genoemd, op 1 augustus 1879 werd geboren in de buurtschap Velswijk als Gerrit Dammers, zoon van de arbeider Jan Willem Dammers en Catharina Hietkamp. Uit het archief blijkt dat Gait op meerdere plaatsen heeft gewoond, onder meer in Ruurlo, Ambt Doetinchem en Aalten. Ook in die tijd voorzag hij al in zijn onderhoud met het maken en verkopen van bezems. Van 1919 tot 15 oktober 1923 woonde hij bij zijn broer en (Duitse) schoonzus in Bocholt. In 1923 kwam hij terug naar de gemeente Zelhem en bouwde zich een hut in Halle-Heide.

gait dammers Herman Peppelman De plaggenhut van Gait Dammers, getekend door  Herman Peppelman.

De in Varsseveld woonachtige, maar uit Halle afkomstige schrijver/tekenaar Herman Peppelman vertelt ook over Gait in zijn boek: “ ’t Geet wieter”: “De Tulnersweg was vrogger zandweg. A 'j bi-j smederi-je Wentink 't kerkepad oploopt en de weg naowandelt, kom i-j ongeveer midden in Mariënvelde uut. An disse Tulnersweg ok wel "Kalverstraote" enuumd, ston vrogger de hutte van Gait Dammers, de bessembinder. Eerst hef hee ewoond achter 't huus van Johan Ketz, Tulnersweg 5. Later stond zien hutte dichte bi-j boerderi-je Wossink van "Joost". Gait zien onderhold bestond uut 't maken van westers (ronde handborstels waarmee onder andere melkbussen en klompen werden schoongeschrobd, B.E.) en barkenbessems. ’t Perceel waor e op wonen was van Bokkers uut Mariënvelde met rondumme berken en heide. De grootste afnemmers wazzen Hesselink uut Varsseveld en Coops in Halle, beide molders. Gait was met zien barkenbessems al’s op-eslagen in pries. Herman Coops vroeg 'm of e op-eslagen was en weurumme. “Bo, de grondstoffen bunt duurder ewodden", wettende dat 't materiaal wat e gebruken helemaol gratis was. Bi-j slecht weer en kelde sliep Gait nog wel's bi-j Coops in 't hok bi-j de dieselmotor, waor't warm en dreuge was. In huus kekke niet zo nauw. De glaeskes vaegen e uut met doem en wiesvinger met de wiesheid "waor 't kump is 't ok niet zo mooi en genever ontsmet goed".

Gait Dammers overleed op 2 januari 1952. Op weg naar huis, terugkerend van het ‘ni-jjaorwinnen’ in de buurt is hij vlak bij huis bij het afdak gevallen. Mogelijk heeft hij daarbij iets gebroken, hij heeft in ieder geval niet meer de kracht gevonden om naar binnen te komen. Peppelman schrijft daar ook over in zijn verhaal. Buurman Hendrik Wossink heeft hem daar later gevonden. In zijn portemonnee werd niet meer dan 1,68 gulden aan geld gevonden, maar schulden liet hij evenmin na. Zijn schaarse bezittingen werden geveild bij Wossink op de deel. De hut werd gekocht door D. Speksgoor uit Marienvelde, zijn sik bleef bij Wossink. ‘… en zo gong d 'r weer een stuksken historie verdwienen’, zoals Peppelman zijn verhaal besluit.

 

Gait leefde in een keet of hut van vier bij zeven meter in Halle-Heide aan de toenmalige Kalverstraat, nu Tulnersweg, bij boerderij Wossink van Joost in 1930-1950. Waar zijn hut heeft gestaan, staat nu een plaquette van zijn keet. Verder is er een kuierpad aangelegd van 4,5km.