Brunsveld

Brunsveld is een buurtschap binnen Zelhem dat tegenwoordig onder de gemeente Bronckhorst valt.

Het is als een vreemd uitstulpsel aan de zuidkant van de voormalige gemeente Zelhem, omsloten door Doetinchem. Mogelijk ligt de grens van de bisdommen Utrecht en Munster daaraan ten grondslag.

Aan het onderzoek over de geschiedenis van die buurtschap Zelhem wordt gewerkt en het begin is op de website geplaatst.

Kaart Zelhem 1867




BRUNSVELD Distelheide

 Zelhem november 2013 Sikke Postma

 Ruzie om de Distelheide

In 16201 is er onenigheid over het gebruik van de Distelheide, een stuk grond in het richterambt van Doetinchem, dat rondom het goed Brunsveld in Zelhem ligt. Dit goed heeft van oudsher het recht gehad om in deze heide vee te weiden, en plaggen te maaien voor de bemesting van hun bouwland. Nu heeft Gerrit den Nijeman, die ook Steenhouwer wordt genoemd, het gewaagd om pal achter het Brunsveldsebos een stuk heide te ontginnen, en hij schijnt zelfs van plan te zijn er een huis op te timmeren. Waarschijnlijk hebben de pachters in Brunsveld hierover geklaagd bij de eigenaresse, joffer Geertruidt Lansinck, weduwe van van Hoen.

Geertruidt is een dochter van Arnolt Lansinck, burger en inwoner van Emmerich, die in 1590 eigenaar was van Brunsveld. Zij was ge-trouwd met de in 1616 te Emmerich overleden jonker Bruno van Hoen. Van Hoen wordt ook ge-noemd in het markeboek van de Zelhemmer Hattemer Marke. Hij moet daar de erfenis van z’n vrouw hebben vertegenwoordigd.

 Geertruidt besluit een klacht in te dienen en vraagt de in Namen geboren advocaat Laurens de Sille om dit voor haar te doen. Deze jurist, die ook schepen van Arnhem is, schrijft uit haar naam een brief met de klacht aan het Hof van Gelre en Zutphen. Hij vraagt daarbij het Hof de richter van Zelhem instructies te geven om Gerrit de Nijeman op te dragen de ontginning ongedaan te maken en de heide in oude staat te herstellen.

Omdat schepen de Sille een belangrijk man is volgt het Hof hem en stuurt op 30 oktober inderdaad een dergelijke instructie aan Egbert Verstege, de richter van Zelhem. Hierin schrijft de cancelier ook, dat in geval Gerrit den Nijemann zou weigeren de zaak te herstellen, hij gedaagd moet wor-den om op 14 december ’s ochtends voor het Hof te verschijnen. Hij kan daar dan antwoord geven op de klacht van de eiseres en de uitspraak van het Hof aanhoren. Ook wordt de richter opgedra-gen om Gerrit een kopie te geven van het verzoek en van deze brief.

Richter Egbert Versteghe neemt de instructies serieus, en samen met de gevolmachtigde van joffer Lansinck, Herbert van Haegen, stelt hij een vragenlijst op met 10 punten, aan de hand waarvan Wolter ten Tijll, Hermann Tenckijnck, Jasper Claepsinck, Berendt Lettijnck en Cordt op den Grauwenkamp op 22 november zullen worden ondervraagd. Dit zijn boeren die naaste buren waren, of die zelf op Brunsveld hebben gewoond. De vragen hebben o.a. betrekking op hun kennis aangaande het vrije gebruik van de Distelheide en de rechten die het goed Brunsveld daarop meent te hebben. Hierin komen we wijlen Cusaer tegen, die bij leven landheer en eigenaar was van de Brunsfelden. (Wijllem Kuijser wordt in het oude markeboek in 1577 genoemd als eigenaar van Brunsveld en heeft dan problemen met de markgenoten i.v.m. het door zijn bouwman laten aanleggen en beplanten van een dijk in de gemene grond van de marke.) Deze lijst wordt ook aan Gerrit van Nijeman gegeven om, als hij wil, contra-ondervraging te kunnen doen.

Gerrit Steenhouwer (of de Nijeman) heeft de papieren gekregen en geeft ze precies op 22 november door aan de magistraat van Doetinchem. Burgemeesters, schepenen en raad van de stad sturen op dezelfde dag nog een boze brief aan richter Verstege. Omdat de vragenlijst aan Gerrit Steenhouwer is gegeven voor contra-ondervraging op deze dag, vinden ze dat dit niet naar landrecht, zoals dat bij de reformatie is vastgesteld, gebeurt. Volgens dat recht moet de tegenpartij voldoende tijd krijgen om de antwoorden op het eerste onderzoek te bestuderen zodat hij daarop zijn verdediging kan baseren, en later een eigen ondervraging kan doen. Men vindt het een onaanvaardbare nieuwigheid om beide ondervragingen op één en dezelfde dag te laten plaatsvinden. Deze brief is dan ook bedoeld om de eis nietig te verklaren.

Klaarblijkelijk wenst het Hof de voor 14 december gestelde zitting door te zetten. Op 12 december stellen burgemeesters, schepenen en raad van Doetinchem daarom een volmacht op voor raadslid Derck Cantzler en secretaris Albert van Haegen. Uit naam van de stad zullen zij het opnemen voor Gerrit Steenhouwer in het door Gertruijt Lansinck aangespannen proces. Zij mogen de stad bij de zitting van het Hof van 14 december vertegenwoordigen en krijgen alle volmachten alsof de magistraat hierbij zelf aanwezig zou zijn.

Het lijkt er op dat de vertegenwoordigers van Doetinchem sterke argumenten hebben aangedragen. Op 15 december schrijft W. Sluysken, de griffier van het Hof, namelijk een brief waarin wordt gesteld, dat joffrou Geertruijt Lansing als eiseres ter eerster gelegenheid haar eis schriftelijk en voorzien van behoorlijke bewijsstukken en bescheiden moet indienen.

De gedaagde krijgt dan drie weken tijd om te antwoorden. Ook zijn verweer moet voorzien zijn van de nodige bewijzen. Hierop volgen dan weer drie weken van repliek en dupliek, waarna een beslissing zal worden genomen. Op dezelfde dag voegt het Hof er echter nog aan toe, dat zij op nader verzoek van eiseres (hangende de tegenwoordige procedure) verordent dat de zaak zal worden aangehouden.

Naderhand wordt door de magistraat van Doetinchem nog wel een memorie voor hun advocaat opgesteld. Hierin staat o.a.:

- dat de stad van oudsher door de heren en vrouwen van Keppel is beleend met de Sint Catharine       mark, die uit veel heidevelden bestaat, waaronder de Distelheide rondom Brunsveld.

- dat de stad is gerechtigd om in de marke te laten ontginnen en stukken te verkopen t.b.v. de  gemeente, de kerk en de inwoners van de stad.

- dat zulke ontginningen ook al zijn gedaan in de buurt van andere kampen en door een aantal andere personen zonder enige weerstand te ontmoeten.

- omdat de schepenen heer en meester van de mark zijn hebben ze het eveneens Johan te Erinckfelt uit Wisch vergunt om tegen een kleine jaarlijkse vergoeding op de heide vee te weiden rondom het Berkelerbos tot aan de Brunsvelder spicke of brug, waar de mensen van Brunsveld niets tegen hebben ingebracht.

- dat ook Willem Kuser, voorouder en oom van joffer van Hoen, de schepenen als absolute eigenaars heeft erkend toen hij in 1610 verschillende percelen uit de heide aankocht, welke aan zijn eigen goed Brunsveld grensden.

- dat de stad Doetinchem nooit een der erfgenaam of hun bouwlieden heeft gehinderd bij het gebruik van de marke, maar ook niet heeft toegestaan dat iemand een bepaalde plek of veld voor zichzelf zou reserveren.

- dat het onderhavige hofje van weinig belang is en wel 200 passen van Brunsvelder grond af ligt, zodat de mensen van Doetinchem tussen de hof en Brunsveld nog turf en schadden hebben gestoken zonder door iemand te zijn aangesproken. De ontginning is een sompig stukje land vol met elzenstompen, zonder enig belang voor Brunsveld.

- dat het hier een heel andere marke is als die van Zelhem en Halle, waar men zonder toestemming van de erfgenamen niet mag ontginnen, turfsteken of plaggen maaien. Vanwege hun burgerrechten worden hier jaarlijks een paar honderd voer schadden gestoken door de armste burgers en inwoners van de stad Doetinchem die geen eigen land bezitten.

- dat de domeinen van de Landschap ook voordeel bij ontginning hebben omdat de nieuwe ontginningen de novalien-tiende moeten betalen. De Landschap moet daar echter wel beter op letten, want een paar stukken land in Brunsveld worden nu voor tiendvrij gehouden, terwijl ze ooit uit deze marke zijn aangekocht (!)

Het is tot nu toe onbekend of de rechtzaak alsnog is doorgezet. Wel blijkt uit het Burgerboek van Doetinchem dat Gerrit Steenhouwer met de ontginning is doorgegaan, want in 1628 wordt die aan hem voor 6 jaren verpacht, en tevens mag hij doorgaan met de ontginning van een andere horst.

Ook op 30 januari 1637 wordt voor 6 jaar verpacht “der stadts uutgegraven campen in onse stadtsgemeyne bij Brunsfelt gelegen so Garrit Steenhouwer voor desen heeft uutgegraven ende naderhant van twee bouwluyden is gebruyckt”. Hierbij wordt eveneens een “hoffstede” genoemd.

In 1640 komen we de verpachting weer tegen, nu aan Hendrick Wolsinck, in 1654 aan Derck Wolsinck de zoon van Hendrick, en in 1656 aan Bernt Sessinck, dus aan personen die mogelijk uit Brunsveld afkomstig zijn. Op een kaart van Nicolaas Geelkerken uit 1641 zien we ter plaatse in de “Dotekamseheyde” een huis getekend met de omschrijving “olden Wolsingh” (dit moet dus Hendrick Wolsinck zijn geweest).

Brunsveld Diste l2



2021 04 Boerderij de Steenhouwer DtcNog heden staat aan de IJzevoordseweg 38 een boerderij met de naam “Steenhouwer”. 
Foto Google april 2021

1) ECAL: Oud Rechterlijk Archief, toegang 3022, inventarisnummer 168




Brunsveldsche wal.

Door Sikke Postma in 2013

Brunsveld is de naam van een gebied in het zuiden van de voormalige gemeente Zelhem, nu een deel van de gemeente Bronckhorst, dat als een soort uitstulping wordt omsloten door de gemeente Doetinchem. 

Brunsv wal 2     Gemeentekaart Zelhem 1867

Tijdens de eerste kadastrale grensbepaling[1] tussen deze twee gemeenten in april 1822 schrijft landmeter delimitateur L.C. Machen dat de grens grotendeels bepaald wordt door het midden van een sloot, genaamd de Brunsveldsche wal. Op de kadastrale kaart wordt deze naam aan-gegeven, en in het veld is de scheidingssloot of greppel hier en daar nog te vinden.

Brunsv wal 4Grensbepaling Kadaster 1822

Ontstaan van het land.

Net als het grootste gedeelte van de Gelderse Achterhoek lagen we hier tot ca. 2 miljoen jaar geleden nog in een zee. Hierin heeft zich een dikke laag maritiem zand en klei afgezet. In Brunsveld kan de top van deze, ter plaatse ca. 100-150 m dikke laag, op ca. 40-50 m beneden het maaiveld worden aangetroffen. Daarna hebben zich ca. 1 miljoen jaar lang licht gekleurde afzettingen van de Eridanos, een uit het noord-oosten en Scandinavie afkomstig riviersysteem, opgehoopt in het gevormde wad. Deze nu nog ca. 10-20 m dikke laag kan op 20-40 m diepte worden gevonden. De laag zou meer egaal dik zijn geweest, en gevolgd zijn door een laag zand en klei van rivierafzettingen uit de Harz en Eiffel, als niet de voorlopers van de toen nog snelstromende en meanderende Rijn dit voor een groot deel hadden afgesleten. Deze Rijn- afzettingen, welke uit vrij grof zand en kiezels bestaan, zijn hier gedurende en na de IJstijden gedeponeerd. De dikte varieert van ca. 15-25 m. Tijdens en na de laatste IJstijd, toen het land nog grotendeels bevroren was, is hier gedurende een periode van ca. 50.000 jaar door de wind een 2-4 m dikke laag dekzand over de rivierafzettingen geblazen. De laatste 12.000 jaar is dit dekzand begroeid geraakt, eerst met grassen en kruiden, en daarna met struiken en bomen, waardoor bossen ontstonden en zich een humuslaag kon vormen. Door menselijk ingrijpen gedurende de laatste 3-5.000 jaar, zoals kappen en verbranden van de bossen voor bouwland, brandstof en bouwmateriaal, ontstonden op de kale, ontboste plekken heidevelden, terwijl er door plaggenbemesting plaatselijk ook een dikke en vruchtbare eslaag kon ontstaan. Brunsveld heeft een paar vrij grote van deze essen, of bouwlanden.

Brunsv wal 6Brunsv wal 8Doorsnede langs coördinaat ca. 208.000 – 238.000 / 443.000

 

Met een gemiddelde van ca. 18 m boven NAP ligt Brunsveld relatief hoog en droog ten opzichte van z’n omgeving die rond 16,5-17 m boven NAP is. Gedurende de winter werd dit lagere gebied in vroeger tijden overspoeld, doordat het regenwater en het water uit de beken niet snel genoeg kon afstromen. Met recht kan men dan ook zeggen in Brunsveld aan de kant van de hoge wal te zitten.

Brunsv wal 10

AHN hoogtekaart[2]

Voorgeschiedenis.

Uit de prehistorie, welke duurde tot de Romeinen naar onze streken trokken, is tot nu toe niets bekend. Er zijn in Brunsveld geen archeologische onderzoeken of opgravingen geweest die enige duidelijkheid zouden kunnen verschaffen. Ook de Romeinen hebben niet specifiek over onze omgeving geschreven. Wel heeft Julius Ceasar[3], die rond 50 jaar vC noord-west Europa veroverde, iets geschreven over de Germanen, welke aan de noord en oostzijde van de Rijn woonden. Volgens hem had een groot deel van deze mensen geen grond in privaat eigendom en leefde men voornamelijk van melk, kaas en vlees. Het lijkt er dus op dat hier toen vooral nomaden of veeboeren waren met gemeenschappelijk grondbezit (meente). Zo’n 150 jaar later schrijft Tacitus[4] over de Germanen, dat ze elk slechts zoveel grond in bezit nemen als een ieder nodig heeft en dat ze dit jaarlijks weer onder elkaar verdelen. Hier schijnt het bebouwen van een gemeenschappelijke es te worden beschreven, waarbij in het verleden de percelen ook konden wisselen.  De grond rond Brunsveld leende zich vooral om vee te weiden en de hoge delen binnen z’n grenzen kunnen worden beschouwd als grote zgn. éénmans-essen.

Eigendom en belening.

We komen in de geschreven bronnen de naam “Brunsvelde” voor het eerst tegen in een akte van het klooster Bethlehem uit 1244. Uit deze en volgende akten blijkt Brunsveld eigendom te zijn van de abdis van Elten. Zij had het echter uitgeleend aan Wessel van Redenbroek, die het op zijn beurt weer uitleende aan Wichard van Elten. Ook Wichard had het, onder jaarlijkse betaling van 2 Deventer penningen huur, weer afgestaan aan het klooster Bethlehem bij Doetinchem. In 1256 vergunt Aleidis, abdis van Elten, aan de kerk van Bethlehem het bezit van Brunsvelde. Dit levert wat problemen op met de zoon van de eerdere leenman Wichard van Elten, maar op 1 september 1286 beleent Godelinde, de volgende abdis van Elten, de proost van Bethlehem definitief met het goed Brunsveld in het kerspel Seleheim gelegen tegen een vergoeding van 1 pond Deventer penningen.

Hoe de abdis van Elten eigenares was geworden van Brunsveld zou in het ontstaan van dit vrouwenklooster kunnen liggen. In het jaar 973 werd het namelijk gesticht door graaf Wichmann IV, leenman van de gouw Hamaland. Onder goedkeuring van keizer Otto I gaf hij het klooster veel land en goederen uit zijn allodiale bezittingen en stelde hij zijn oudste dochter Luidgarde aan als eerste abdis. Dit gaf veel problemen met z’n andere dochter Adela en haar man Balderik. Brunsveld kan onder de geschonken goederen hebben  gehoord.

Naamgeving.

Ongeveer vanaf het jaar 777, na de onderwerping door toen nog koning Karel de Grote, was het land van de Saksen door hem verdeeld in gouwen, waarover hij aan hem getrouwe graven en hertogen aanstelde. Hamaland, het land van de Chamaven, kwam zo aan de Saksische graaf Brunharius, of Brunhard, die in 794 al was overleden toen zijn zoon Wracharius grond in de pagus Isloi, in de hof Withmundi (Wichmond), schonk aan Liudger. Deze Brunharius is een voorvader van Wichman IV. Mogelijk was Brunsveld allodiaal eigendom van de graaf en is de naam afgeleid van “Brunharius veld”, of kortweg “Brun’s veld”.

Tienden.

Hoewel de Abdis van Elten eigenares was, kwamen de tienden van Brunsveld toe aan de bisschop van Münster. De tienden waren oorspronkelijk een soort kerkelijke belasting, maar in deze tijd van het leenstelsel, had de bisschop de tienden weer verkocht aan de graaf van Lohn. In een akte van 1250 geeft graaf Herman van Lon op zijn beurt deze tienden uit het goed Brunsveld weer aan het klooster Bethlehem tegen een jaarlijkse betaling één pond Deventer penningen. In 1252 bevestigt Otto van Lon dit nog eens. Deze tienden gingen later over van de graaf van Lohn aan de hertog van Gelre. De reden waarom de bisschop van Münster oorspronkelijk de tienden van Brunsveld bezat kan liggen aan het feit dat Zelhem bij dat bisdom behoorde Doetinchem bij het bisdom Utrecht.

Brunsv. wal12kaart scheiding bisdommen Münster – Utrecht[5]

In 1698 wordt verklaard dat de geestelijkheid van het klooster Bethlehem jaarlijks nog een bedrag van 15 oude groten te goed heeft van Brunsveld; dit wordt betaald met 2 gulden, 15 stuivers. Mogelijk betreft het hier de oude tiendrechten.

Ploegbede, etc.

Ook krijgt het klooster Bethlehem in 1250 van graaf Otto van Gelre, een bevestiging van de vrijstelling voor betaling van een aantal gravelijke belastingen, zoals al eerder door zijn moeder Margareta was verleend voor een aantal goederen, waaronder Brunsveld. Het betreft koppelkoorn, ploeggeld, voogdgeld, ploegbede, rumething/herfstbede en hospitum/herberge.

Uit de rekening van Joost ter Viele van 1579-1580, voor de Rekenkamer van Gelre en Zutphen gedaan, blijkt dat “den goede Brunsfelt” jaarlijks een varken, 14 groten ploeggeld en 2 hoenderen zou moeten betalen, maar dit niet wil geven.

Particulier eigendom

In 1345 blijkt er nog steeds een erfrente (pacht) van 2 pond aan geld te bestaan uit het goed van Gerloch van Brunsvelde t.b.v. het convent van Bethlehem, die eigenlijk toekomt aan de abdis van Elten.

Rond 1427 moet Bethlehem als tiend een Deventer penning uit Bruynsvelde, “den Gerlach to Bruynsvelde nu hevet”, op het huis te Bredevoort betalen aan de hertog van Gelre.  Dit zijn de laatste keren dat het klooster Bethlehem en de abdis van Elten worden genoemd in relatie tot Brunsveld.

In 1489 lijkt Brunsveld al in particuliere handen te zijn. Op 27 november dat jaar komt er namelijk een scheiding van bezittingen tot stand tussen Derick to Brunsfelt en z’n zwager Henrick Kael, waarbij Derick o.a. het goed Brunsfelt onder Zelhem verkrijgt.

Uit o.a. de markeboeken van de Zelhemmer Hattemer mark van 1529-1578 en van 1598-1678, alsook uit andere bronnen, komen een aantal eigenaren van Brunsveld naar voren:

1538: Derck Nijekerck moet, om schapen te mogen houden, als eigenaar “des erffs ind guetz Bruensfelt Onkruet”, zijn bouwlieden opdracht geven om jaarlijks een hamel (gesneden ram) te geven aan de markerichter en ook zijn jaarlijkse roggebrood voor de armen aan de deelboom te brengen.

1577: Willem Kuijser, als eigenaar van “sin guedt Bruinsfelt” heeft door zijn bouwman een dijk laten aan leggen in de marke, en daarop bomen en struiken geplant. Hij accepteert geen boete en bedreigt de markgenoten. Echter na een bezichtiging door de markerichter en de markgenoten mag de dijk blijven als kerkweg voor algemeen gebruik; Kuijser moet dan wel de bomen elders poten.

1590: Het Hof van Gelre stuurt een brief aan de magistraat van Doetinchem en de richter van Zelhem om het houthakken te verbieden op het goed Brunsfelt van Arnolt Lansinck, burger en inwoner van de stad Embrick.

Vanaf 1609 komen we jonker Bruin van Hoen tegen als aanwezig in de Zelhemmer Hattemer mark; hij vertegenwoordigt z’n vrouw Geertruid Lansinck als echte eigenares van Brunsveld.

In 1610 blijkt ook Willem Kuijser nog eigenaar van Brunsveld te zijn, en heeft hij grond uit de sint Catharina mark van Doetinchem gekocht om bij z’n eigen land te voegen. Uit stukken van 1620 blijkt Willen Kuijser (Kuser, Cusaer) tevens een “voorsaet en oom van Geertruijdt Lansinck te zijn geweest. Hij moet vóór 1620 zijn overleden.

1613/1614: jonker Bruin van Hoen koopt koopt stukken grond uit de gemeente van de marke die tegen Brunsvelderdijk liggen. Bruin van Hoen is op 21.08.1616 in Emmerich begraven. Na de dood van zijn vrouw Geertruydt Lansinck zal de erfenis zijn verdeeld over hun drie kinderen Jan, Bernhardina en Judith.

[Hier komen we een aantal personen tegen die deels terzelfdertijd eigenaar zijn, maar die ook een familieband hebben. Mogelijk dat vererving op dochters en/of zusters hier een rol bij speelt. Verder is niet geheel duidelijk of het hier steeds over het gebied Brunsveld gaat of over de afzonderlijke boerderijen. Wel is het in deze tijd gebruikelijk, dat de eigenaar van het goed, ofwel de landheer, meestal in een stad woont en gebruik maakt van pacht- of zetboeren. Derck Nyekercke wordt in 1538 burger van Doetinchem, Lansinck en van Hoen komen we tegen in Emmerich en Kuser mogelijk in Zutphen.]


Ruzie om de Distelheide.[6]

 

In 1620 schrijft de eigenares van het goed Brunsveld, Geertruijdt Lansinck, weduwe van jonker Bruno van Hoen, een brief aan het Hof van Gelre, waarin ze verklaart dat ze in de heide rondom Brunsveld altijd haar vee heeft kunnen weiden, en plaggen voor de bemesting van haar bouwland heeft mogen steken. Nu heeft Gerrit de Nijeman vlak bij haar bos een stuk heide ontgonnen en is van plan daarop een huis te bouwen, waardoor ze zeer wordt benadeeld. Het Hof is het met haar eens en geeft Egbert Verstege, de richter van Zelhem, opdracht om Gerrit te vertellen dat hij de heide weer in oude staat moet herstellen. Als hij dat niet wil doen moet hij op 14 december in Arnhem voor het Hof verschijnen. De richter geeft Gerrit een kopie van de klacht, maar ook van de vragenlijst voor een aantal personen die op 22 november zullen worden gehoord. Op die dag mag Gerrit ook zelf  deze personen verhoren. Hij loopt hier echter met deze kopie naar de magistraat van Doetinchem, welke het niet eens is met de gevolgde procedure; de gedaagde krijgt zo veel te weinig tijd om zich te kunnen verdedigen. De magistraat schrijft daarom een boze brief aan richter Verstege om ongeldigheid van de hoorzitting te claimen. De zitting van het Hof gaat echter wel door, en daarom wordt op 12 december nog snel een volmacht opgesteld voor een raadslid en de secretaris, om Gerrit Nijeman, nu genoemd Steenhouwer, op de rechtzitting te mogen verdedigen. Klaarblijkelijk is de rechter het  eens met die van Doetinchem en wordt door het Hof op 15 december geschreven, dat eiseres haar eis schriftelijke moet indienen, voorzien van de nodige bewijsstukken en andere bescheiden. Daarna krijgt gedaagde 3 weken tijd om zich schriftelijk te verdedigen, ook met de nodige bescheiden, waarna een 3 weekse periode van repliek en dupliek ingaat, alvorens het Hof een uitspraak zal doen.

Aan deze brief is nog toegevoegd dat het Hof op nader verzoek van eiseres, en hangende de juridische procedure, dit proces zal aanhouden.

 

Hierna maakt de magistraat van Doetinchem alvast een memorie voor de advocaat, waarin uitgelegd wordt, dat de stad Doetinchem de Catharine marke, waarin de Distelheide rondom Brunsveld ligt, van de heren van Keppel in leen heeft ontvangen en dat ze daarin mogen doen en laten wat ze willen. Ook anderen hebben daarin ontgonnen en hun vee kunnen weiden zonder enig beletsel of klacht, zelfs niet van Willem Kuser, vorig eigenaar van Brunsveld en voorouder en oom van Geertruijdt Lansinck. Kuser heeft in 1610 zelf ook stukken heide gekocht en daarbij de schepenen als absolute heersers over de marke geaccepteerd. Bovendien is het onderhavige stukje heide nog geen 30 guldens waard en bestaat het uit sompig land met veel elzenstompen, waarin zelfs Brunsveld niet is geinteresseerd.

 

Onbekend is of, en hoe het Hof heeft geoordeeld. Echter volgens het Burgerboek van Doetinchem wordt in 1628 aan Gerrit Steenhouwer het door hem ontgonnen perceel in de heide bij Brunsveld voor 6 jaar verpacht, en mag hij doorgaan met de ontginning van een andere horst. Nadat er al twee andere bouwlieden op hebben geboerd, wordt de ontginning in 1637 door de stad weer voor 6 jaren verpacht. Ook in 1640, 1654 en 1656 komen verpachtingen van deze boerderij voor, o.a. aan Wolsinck en Sessick, namen die ook van het gebied Brunsveld bekend zijn.




1639: Judith van Hoen, een dochter van Bruin, of Bruno van Hoen, trouwt te Emmerich met jonker Gijsbert van Dorth. Uit latere gegevens blijkt, dat in de kwartierstaat van Judith o.a.  volgende familienamen voorkomen: Lansinck, Brunsfelt, Kuyser, wat weer lijkt te kloppen met de vererving van het goed Brunsveld.

Uit een lijst van eigenaren in de Zelhemmer Hattemer Marke van 1646, en uit de verpondingsgegevens van 1647 kunnen we volgende conclusie trekken m.b.t. de erfenis van Bruin van Hoen en Geertruijdt Lansinck:

- Judith van Hoen krijgt Everinck (Haank) en Wolsinck. Jonker Gijsbert van Dorth, haar man, vertegenwoordigt haar, alsmede het deel van de kinderen van wijlen haar broer, (drost) Jan van Hoen.

- Bernhardina van Hoen en de kinderen van wijlen haar broer Jan van Hoen krijgen Oncruyt (Sessink) en Willemstede (Brunsveld). Jonker Engelbert van Doetecum, de man van Bernhardina, vertegenwoordigt haar.

Op een kaart[7] van Nicolaes van Geelkercken, waarop een deel van Brunsveld staat afgebeeld, met aanduiding van o.a. Eevers oftt Hainks goet, Onkruyts kamp en Wolsinck kamp, wordt door hem geschreven: “Anno 1641 den 9 september dit gekarteeerd voor Hartger Sels[8] ende Winckel voor de onmondige kinderen, ende naedehant jonker van Dotekom getont.

N. Geelkerk” Mogelijk is deze kaart op verzoek van richter van Selst gemaakt om bepaalde conflicten tussen de erfgenamen op te lossen of te voorkomen.

Brunsv wal 14

Na de dood van jonker van Doetecum, Bernhardina van Hoen en hun enige ongetrouwde zoon Wilhelm Engelbert Bruno van Doetinchem van het Medler, vererven alle goederen in 1681 op Bernhardina’s zuster joffer Judith van Hoen, weduwe van Dorth.

Op deze wijze komt het hele gebied Brunsveld met de vier boerderijen in handen van de familie van Dorth. Enige generaties verder, na het overlijden van Hendrik Willem Alois van Dorth in 1759 blijkt zijn financiele situatie zo precair te zijn, dat zijn twee dochter de boedel en nalatenschap afwijzen. De aandelen van de Brunsveldse goederen gaan binnen de familie van hand tot hand en er worden diverse hypotheken op genomen.

Klaarblijkelijk beslissen de erfgenamen hun Brunsveldse eigendommen te verkopen. Op 3 november 1767 worden de verkoopcondities bekend gemaakt. Ten huize van richter Harmen Beckinck in Zelhem worden eerst bij inzet en daarna bij afmijning de percelen verkocht. Zo komt het geheel voor f. 30.000 aan Garrit te Bruinsvelt, die als tussenpersoon optreedt voor Lucas Pierik, Arnoldus Justus Tengbergen en Hendrik Tengbergen, de rentmeester van de Schuilenburg. Op 7 april 1769 worden de Brunsveldse goederen aan hun overgedragen.

In 1800 worden in een contract over de verdeeling van de Brunsveldse goederen de erven Sessink en Wolsink toebedeeld aan E.M Hersant, weduwe van Hendrik Tengbergen. De erven Brunsveld en Hainck komen aan Wijnanda Wijnhold, weduwe van Lucas Pierik. In de jaren hierna wordt op de meeste boerderijen weer een hypotheek genomen, en waarschijnlijk worden ze stuk voor stuk verkocht. Al in 1816 blijkt de Hervormde Gemeente van Terborg eigenaar te zijn van Sessink. Deze bouwplaats wordt dan namelijk als onderpand voor een lening gesteld.

Tenslotte vinden we in de OAT (Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel)[9] van het eerste kadaster van rond 1822, en definitief in 1832, de volgende eigenaren:

Haank             : Gart Jan Deurvorst, wijnkoper uit Terborg

Brunsveld       : Willem Pierik, molenaar te Silvold

Sessink            : de Hervormde kerk van Terborgh

Wolsink          : J.A.F.C. baron van Nagell (1822), daarna C.S.W.J. van Nagell

Vanaf 1829 zijn de bewoners van de 4 afzonderlijke boerderijen, volgens de gemeentelijke Bevolkingsregisters van Zelhem, te volgen op de web-site www.oudzelhem.nl en www.oudzelhem.eu

 

De 4 boerderijen en enige van hun oudst bekende bewoners.

Brunsv wal16

De donkere lijn binnen de rode cirkel geeft een deel van de grens van Brunsveld weer (Zelhem-Doetinchem)

1. Haank

1616 Bornis stede, gebruecker Tonnis

1641 Eevers of Haink goet

1647 ’t Goet Everinck, bouwman Henrick Everinck

1685 Geurt Haeinck

1694 Willem Hainck Brunsvelt

1696 Hendrick Everinck in Brunsvelt

1752 Lambert Haank uyt Brunsveld +1755

2. Brunsveld

1478 Derck tho Brunsfelde

1616 Hinderixs stede, gebruecker Guert

1647 Gerrit goet, pachter Gerrit Cuerts

1685 Joan in Brunsvelt

3. Sessink

1478 Gert to Brunsfelt up Onkruytz guet

1616 Onkrudt, Gerrit, nu Harmen

1647 Onkruijt, pachter Jan Sessinck

1685 Toone Oncruijt

1731 Jan Zessink in Brunsveld +1763

1773 Gerrit Zessink uit Brunsvelt

4. Wolsink

1478 Willem ther Leuwenborch up der Kutlippe

1616 Wolsinck ofte Kuetliep

1647 Wolsinck, pachter Swer Wolsinck

1663 Hermen op Wolsinck trouwt met Merie Hermsen (van Vorden)



***********************


[1] Bedrijfsmuseum van het Kadaster te Arnhem, inventarisdeel-1C, grensbepaling 910, 1822

[2] Actueel Hoogtebestand Nederland, www.ahn.nl

[3] Gaius Julius Caesar: (Commentarii) DeBello Gallica (Oorlog in Gallië)

[4] Gaius Cornelius Tacitus: De Origine et situ Germanorum

[5] Archief van geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland (1957)

[6] Ecal: Oud rechterlijk Archief Doetinchem, toegang 3022, inventarisnummer 168, www.ecal.nu

[7] Gelders Archief: Huis Verwolde, toegang 556, inventarisnummer 1287_8, www.geldersarchief.nl

[8] Hartger van Selst, of Zelst was in die tijd richter van Zelhem

[9] o.a. web-site www.watwaswaar.nl

 

26-11-2013 (versie 01)

Sikke Postma

 





Lees ook het verhaal over boerderij Brunsveld van Betty Blikman-Ruiterkamp onder: verhalen met Zelhem.
https://oudzelhem.eu/index.php/verhalen-met-zelhem/1061-brunsveld-verhalen