Onderstaand een artikel uit de Kronyck, geschreven door Bennie Eenink.
DE HALSSE MAEDEN Hebt u zich wel eens afgevraagd waar de naam “Meuhoek” in Halle vandaan komt? Het gebied in het uiterste puntje van Zelhem, dicht tegen Varsseveld aan, ruwweg in de driehoek die wordt ingesloten door de Varsseveldseweg en de Landstraat. Voor het antwoord op de vraag moeten we ver terug in het verleden. Woest, leeg en nat was het toen in onze omgeving.
Halle ligt in een gebied dat in oude geschriften reeds wordt aangeduid als het lage midden van de Achterhoek. Een vlak land met hier en daar wat hogere zandruggen en zandbulten. Daartussen lagen ondiepe kommen met veenmoeras. Het water bleef daarin staan boven ondoordringbare lagen van leem en oer. De beekjes met hun geringe helling in dit gebied konden nauwelijks een bijdrage leveren aan de ontwatering. Een zeer verraderlijk en gevaarlijk gebied. De zandrug waarop later Halle is gebouwd, ook wel aangeduid als de Halse rug, was dan ook één van de weinige mogelijkheden om door het gebied te komen. De zandrug loopt van Aalten langs de Wolboom, de Hallerdijksbulten en de Vennebulten naar Halle om vervolgens in de buurt van de Kuiperstraat via de Kappenbulten af te buigen richting Hengelo. Vanaf de Aaltenseweg en de Pluimersdijk is het verschil in hoogte tussen de rug en het lage achterland goed te zien. Het is maar gering, misschien twee meter, maar toch was deze zandrug voor onze voorouders van levensbelang. In de loop der eeuwen zijn duizenden en duizenden mensen over deze rug getrokken. Op doortocht, op jacht en later ook om er een woonplek te zoeken. De eerste bewoners in dit gebied vestigden zich waarschijnlijk op de grens van nat en droog, aan de rand van het hogere gedeelte. De hogere grond werd gebruikt als bouwland, de lagere en minder vruchtbare gronden werden gebruikt als grasland.
Wie tegenwoordig over de Landstraat komt, die aan de zuidkant langs de zandrug van Halle richting Aalten kronkelt, kan zich maar met moeite voorstellen dat deze in vroeger tijden zo’n belangrijke functie had als verbindingsweg. Maar zoals gezegd was dit een van de weinige mogelijkheden om met droge voeten door het moerassige midden van de Achterhoek te komen. En zo groeide deze weg uit tot een belangrijke handelsroute. Vanuit Duitsland in de richting van de Arnhem, de Veluwe en verder naar het westen van Holland.
In het Rijksarchief in Arnhem wordt een kaart van Halle en omgeving uit 1648 bewaard. Op deze kaart staan tussen de Landeweerd (nu Zieuwentseweg 2) en Mellink (Molenweg 34 in Heelweg), langs de huidige Landstraat, een aantal kampen getekend. Sommigen zijn met een naam aangegeven zoals de “Halderdijcks kamp”. De enige boerderij in dit gebied die op de kaart voorkomt is Halderdijck (Landstraat 9). Een eindje voor Halderdijck (komend vanuit Halle) vinden we op de oude kaart een lager gelegen stuk veen, aangeduid als het “Halderdijcks Veen”. Daarmee is meteen duidelijk waar de huisnaam Venneken (Landstraat 7) in deze omgeving vandaan komt. In de negentiende eeuw was dit gebied nog één en al heidevelden. Men zegt dat het zo kaal was dat men, staande op de hoge kampen bij het Hallerdijk, de rookwolken van de stoomlocomotief op het “hoge spoor” kon zien. Met het “hoge spoor” werd de spoorlijn Winterswijk- Zutphen bedoeld. In een nog verder verleden waren Hallerdijks bulten (en ook de Vennebulten) heel berucht om hun struikrovers. Met name “Hallerdieks beddestea” had volgens de overlevering geen beste reputatie. Hallerdieks beddestea bestaat ook nu nog als veldnaam en ligt aan de noordzijde van de Landstraat tussen Hallerdijks bulten en de Aaltenseweg. Er is ons verteld dat het hier ging om ondoordringbaar bos en veengebied. Op de oude kaart van Van Geelkercken staat zuidelijk van de Hallerdijcks kamp nog een in cultuur gebracht gebied getekend, met daarin in het westelijke gedeelte met sierlijke letters geschreven “Halsse Maeden” ofwel de Halse weilanden. Het gaat niet om een kamp zoals aan de noordzijde van de Landstraat, want het verval is hier toch al gauw 2,5 tot 3 meter. Aannemelijk is dat het hier gaat om een relatief jonge ontginning, in gang gezet door de boeren in en rond Halle als aanvulling op hun bedrijfsvoering. Grond die te laag lag of (nog) te onvruchtbaar was om als bouwland in aanmerking te komen, maar goed bruikbaar als weidegrond. De naam Halsse maeden duidt erop dat deze weilanden hoorden bij de Halse boerderijen. De verbinding met deze boerderijen is ook nu nog terug te vinden in de namen van de percelen. Voorbeelden zijn Abbinksmeu, Maatse meu, het Assinkgoor en het Wossinkbos. Het lijkt voor de hand te liggen dat “meu” een verbastering is van “maeden”. De toevoeging “hoek” is waarschijnlijk van later datum en werd gebruikt om een bepaald gebied aan te duiden. Voorbeelden daarvan zijn de Winkelshoek, Heidenhoek, Veldhoek en Kettellappershoek (oude naam voor de Kattenbrink, een straatnaam onder Heelweg).
Boerderij de Keerumme aan de Meuweg. Een veelzeggende naam die net als de nabijgelegen boerderij- en veldnaam Tolkamp erop wijst dat we te maken hebben met een grensovergang tussen twee plaatsen. Oorspronkelijk was dat zeker het geval, want tot omstreeks 1900 was de Keerumme een daghuurderswoning naast de aloude herberg annex tolhuis Landeweerd. Overigens biedt de overlevering nog twee verklaringen voor de naam Keerumme. De eerste is dat (Lodewijk) Napoleon, toen hij over de Landstraat kwam, verkeerd was gereden en hier met zijn stoet zou hebben gedraaid. Het tweede verhaal is dat het huis tweemaal is afgebrand en dat bij de eerste herbouw het huis gedraaid zou zijn.
|