De Lambertikerk-ontstaan.
Ontstaan Lambertikerk | www.oudzelhem.nl |
Aan dit artikel van de Stichting Oud Zelhem werken mee: | |
H. Jonas | |
H.M. Somsen |
Door H.M. Somsen
De eerste kerk uit ± 800 n.Chr.
De basis van deze kerk is terug gevonden tijdens de verbouwing en reconstructie in de jaren 1946 tot 1950 na het bombardement van W.O.II. Er kwam een stevig fundament van 6x8m opgebouwd uit brokken moersijzeroer te voorschijn van een kapel. Deze oerstenen fundering was op het gele zand gemaakt. Van de opbouw is niet veel meer gevonden dan een aantal behakte ijzeroer blokken, de rest is vermoedelijk gebruikt voor de fundering en opbouw van de vergrote kerk, de bouw is begonnen tijdens een van de evangelisatie tochten van Liudger ca. 805 na Chr. Dit kerkje stond op het begin van het huidige priesterkoor. Een aantal van deze moeras ijzeroer behakte stenen bevinden zich in museum Smedekinck in Zelhem.
De resten van het eerste kerkje, blootgelegd tijdens de restauratie 1949-1950 Foto: uit collectie Harry Somsen
De tweede kerk.
In de 11e eeuw volgde een tweede bouwfase en is de kapel naar het westen vergroot, door de aanbouw van een rechthoekig, 16 x 7 m.groot gebouw, waardoor een plattegrond ontstond van een zaalkerk. Deze kerk is over het oude Liudger kerkje heen gebouwd, eveneens met een fundering van oerstenen. Tevens zijn fundamenten blootgelegd van een inpandige toren, met een binnenwerk van 2x3,5m. die achter de huidige toren heeft gestaan. De breedte van deze fundamenten bedroegen 1,70m.
De derde kerk
In de twaalfde eeuw is de kerk uitgebreid tot een vrij grote Romaanse drie-schepige kerk. De toren kreeg zijn huidige plaats, de lange noordmuur en zuidmuur werden vervangen door achtkantige zuilen, het huidige middenschip. Aan de beide zijkanten werden nieuwe zijbeuken gemaakt, of het koor gedeelte is uitgebouwd of al eerder als uitbreiding vergroot is kan niet meer worden vastgesteld. De zijbeuken hebben samen ongeveer de breedte van het middenschip. De nieuwe toren had een gemetseld tongewelf. In de westmuur is de aanzet nog te zien van dit gewelf. Naast oersteen vormde tufsteen de bouwstof van de muren van deze nieuwe kerk. Het tufsteen kwam uit het Eifelgebied.
Kerkplattegronden volgens een reconstrucktie volgens Gelre,1951. Hierin zijn de vier maatvoeringen te zien die de kerk door de eeuwen heen had.
Plattegrond Rijksbureau voor Oudheidkundig Bodem onderzoek, onder leiding van J.G.N. Renaud.
De vier kerken een grafische voorstelling van de ontwikkeling van de kerk. Tekening uit Cultuurhistoriche Routes in Nederland.
De vierde kerk.
Tussen 1450 en 1500 wordt er weer een nieuwe kerk om de bestaande heen gebouwd. De Romaanse stijl maakt dan plaats voor de Gotische stijl met spitse boogramen. Er ontstond een relatief diep priesterkoor, met een groot middenschip. In het verlengde van de zijbeuken zaten nagenoeg vierkante kapellen. Die aan de noordzijde is als zodanig duidelijk herkenbaar; die aan de zuidzijde alleen aan het hogere gewelf. In de hoek tussen koor en noordkapel bevind zich de oorspronkelijke sacristie, later garfkamer, daarna gevangenis en op dit moment de consistoriekamer.
Het drama van de 80jarige oorlog.
In 1572 trokken de Staatse soldaten van graaf Willem van den Berg tijdens de 80jarige oorlog van Doetinchem naar Zutphen. Op hun tocht door Zelhem namen zij alle levensmiddelen in beslag en staken de kerk in brand, die ”geheel uitbrandde”. Op een landmeetkaart uit ca.1577 door Jan Ruysch met aantekeningen door N.van Geelkerken uit 1604 laten naast het huidige Wolfersveen ook het dorp zien. Op deze panorama tekening is de kerk ingetekend met een stomp, als toren zonder spits en het dakgedeelte achter de toren, is voor een groot gedeelte weg.
Het dorp Sellem getekend op een kaart uit 1577, Zelhem met uitgebrande kerk.
In 1598 maant de Classis Zutphen (groep van kerkelijke gemeenten) passende maatregelen te nemen. De gelovigen in Zelhem proberen dat ook, maar er is te weinig geld. De Markebesturen van de Zelhemmer-Hattemermark, de Dunsborgermark en de Halsemark dragen een steentje bij aan het herstel van de kerk. Op 22 juli 1598 wordt een stuk grond bij de windmolen verkocht voor 10 gulden ten behoeve van de wederopbouw. Tijdens de jaarvergadering van de Marke op 29 september 1601 besluiten de geërfden dat voor drie achtereenvolgende jaren de pachten van de vicarie voor een derde deel bestemd zijn voor het herstel van de kerk. Het ”geheel uitbranden” is te lezen in een brief van 1604, wanneer er een eindelijk een dringend verzoek de deur uit gaat naar het Hof van het Kwartier van Zutphen om financiële steun, maar dit leverde weinig op. De kerkmeesters gaan op 21 juni 1613 weer naar de holting van het Markebestuur en op hun dringende verzoek zullen weer percelen grond uit de Marke verkocht worden voor herstel van de toren in Zelhem. Echter ook in Hengelo is de kerk vernield tijdens de strooptochten van de staatse troepen en daar willen zij ook geld zien van de Marke. In 1620 klagen de Zelhemse kerkmeesters dat er meer geld naar Hengelo is gegaan dan naar Zelhem en weer verkopen de Markenbesturen een stuk grond bij de Lakhorst aan Steven to Mollencamp voor 100 dalers. In 1637 schenkt Aeltjen Enserink 50 dalers, Wessele Wentink legateert 25 gulden en in 1649 en in 1657 vermaakt Henrijck Barinck 100 gulden. Ondertussen dragen de Markebesturen steeds hun steentje bij, maar door de 80jarige oorlog tot 1648 was er bijna geen geld. Door de stad Zutphen werd in 1660 een bedrag van 50 daalder geschonken voor de reparatie. Inmiddels is er een commissie in het leven geroepen die gaat onderzoeken welke percelen grond in de Marke verkocht kunnen worden om de herbouw voortvarender ter hand te nemen en aan het eindherstel te werken. De richter van Zelhem krijgt opdracht zoveel wagens, paarden en voerlui aan te wijzen om stenen en kalk voor de reparatie te halen als nodig is. Op 10 juni 1661 wordt besloten dat de reparatie van gevel van de kerk direct terhand zal worden genomen en wordt in de gehele gemeenschap een collecte gehouden voor het herstel. De kerktoren is omstreeks 1662 hersteld, zoals de ankers uit de toren nog altijd aangeven. Het herstel heeft dan 90 jaar geduurd. Op 22 mei 1676 wordt op de holting van de Marke de eind afrekening goedgekeurd van de herbouw van de kerk waarin de markenrichter Martijn Huijgen aangeeft dat er op 20 juli 1669 nog 26 percelen grond verkocht zijn ten bedrage van 3223 gulden, 7 stuiver en 12 penningen om het laatste stuk van de kerkherbouw te financieren.
Zwaar onweer in 1674.
Door zwaar onweer in 1674 valt de kerktoren gedeeltelijk om en verpletterde, over het kerkdak vallend, niet alleen de leien en het houtwerk, maar ook bijna het hele gewelf. Dit heeft tot gevolg dat er weer veel geld moet komen om deze reparatie mogelijk te maken. Vele jaren van herstel volgen en klopt men weer bij het Zelhemse Markebestuur aan voor geld die op 21 september 1674 besluit 100 daalders te geven voor het herstel, op voorwaarde dat zowel de Dunsborgermarke als de Halsemarke dat ook doen. Het overschot van de verponding op 5 september 1677 is voor de wederopbouw van de kerk bestemd. De kerkenraad gaat hiervoor gronden verkopen op 25 februari 1675 en 14 juli 1677 en 1 april 1678. Buiten Zelhem wordt er eveneens onder de geloofsgenoten gecollecteerd, tot ingebruikname van de kerk.
Begraven in en om de kerk. In 1808 verandert er veel in en om de kerk. Van overheidswege mag er in de kerk niet meer begraven worden, maar ook rondom de kerk moet het, terzijnertijd stoppen. Het kerkhofmuurtje was slecht geworden en moest worden afgebroken.
In Lichtenvoorde werden 34 nieuwe palen gekocht voor 1,25 gulden per stuk en vier wagens en paarden waren nodig om deze op te halen. Aan tolgeld en vertering onderweg had men 3,30 gulden nodig. Jan Bel en Engelbert Netens hebben de palen gezet. Smid Hendrik W. Praesterink leverde het ijzeren hekwerk voor f.145,60.
Kerkhof vol.
Dat het kerkhof om de kerk vol was, blijkt uit het begraafboek van de kerk van 1753 tot 1810. In die periode werden 537 kinderen en 1027 volwassenen begraven op het kerkhof. Het gemeentelijk overlijdensregister van 1811 tot 1829 geeft aan dat er 1020 personen begraven zijn.
In een periode van 76 jaar zijn op het kleine kerkhof 2580 begrafenissen geweest!
Dit blijkt ook uit een zinsnede in 1828: “Dat een niet tot stof verteerd lijk op het kerkhof moest worden opgedolven, wanneer zich een nieuwe dode aandiende en daarin begraven moest worden, zoals men dat op het oude kerkhof meermalen had zien gebeuren”, schrijft de burgemeester in de aanloop naar de noodzaak tot een andere begraafplaats. De laatste persoon die op dit kerkhof begraven is Roelov Harmen, overleden op 28 december 1828
Vanaf 1829 wordt er op de nieuwe begraafplaats aan de Kerkhoflaan begraven. Tot 1843 wordt er niets over het oude kerkhof geschreven, totdat de kerk een stuk grond wil verkopen voor de bouw van een school.
Op die plaats voor de school had in de Whemerhof de oude Wheeme ( pastorie) gestaan die in 1810 overbodig was geworden. (P) =pastorie (S) = schuur.
Tekening van de Whemehof en pastoriegaerden (gronden) door Gerrit Rijsdorp en Sikke Postma.
Een gedeelte van de oude Whemerhof was inmiddels op erfpachtbasis aan de gemeente overgedaan om daar een nieuwe school op te zetten in 1846.
De in 1846 gebouwde school in de oude Whemerhof omstreeks 1900. Foto uit coll. Wilco Wechgelaer.
De verbouwing van de kerk in 1843.
Er komen in Zelhem steeds meer mensen wonen. De zitruimte in de kerk is te klein is geworden, er moeten meer banken komen. De brandspuit die een plekje in de zuidwesthoek van de kerk heeft moet er uit en krijgt dan een eigen ruimte buiten de kerk naast de toren. De toreningang wordt gesloten en in de noord- en zuidmuur worden nieuwe ingangen gemaakt. In het koor aan de oostzijde komt eveneens een ingang. De kansel met het doophek er omheen staat op de hoek van de noordkapel en het koor. Zowel het middenschip als het koor krijgen twee rijen banken, door de handhaving van strakke lijnen en langere banken zijn meer zitplaatsen voor het aantal gelovigen beschikbaar.
Het kerk interieur uit ca 1928 met het oude orgel uit 1729 Foto uit coll. Willem Hartemink |
Het kerk interieur uit ca 1928 met het koor en de ingangsdeur. Foto RCE |
In 1861 besluit de president kerkvoogd om rondom de kerk heesters te plaatsen en de toegangspaden te verharden. Die verharding zal niet al te best zijn geweest, met slecht weer bleef er water in de gaten staan door verzakkingen. In 1869 legt G.J. Bel twaalfduizend stenen (150 m2) een bestrating rondom de kerk. De Burgemeester vindt de beplanting wat magertjes en schenkt de kerk een bedrag of planten om dat aan te vullen. G.van Til wordt in 1899 de eerste tuinman om het kerkplein in orde te houden. De jeugd, speelt natuurlijk wel rondom de kerk en veroorzaakten overlast.
De kerkvoogden hebben een oplossing; prikkeldraad rondom het kerkplein. Dat valt verkeerd bij een dertigtal burgers die bij de burgemeester hun beklag doen.
Deze schrijft de kerkvoogden, “dat het spannen van prikkeldraad in de bebouwde kom van het dorp gevaar oplevert, waarop ik uw college verzoek mij te machtigen voor uw rekening het prikkelgraad te doen opruimen en te vervangen door glad of zoogenaamd telefoondraad.” De kerkvoogden gaan niet op de brief in, maar het draad zal wel vervangen zijn . In 1911 is er in Varsseveld een publieke veiling. Daar koopt de voorzitter een oud ijzeren het werk voor f. 21,00 gulden. In 1914 wordt dit aangevuld met stenen palen en smid Bosman levert nog eens 100 meter ijzeren buis voor 45,00 gulden. De erfgrens aan de zuidkant klopt niet helemaal, de haag die daar staat is gedeeltelijk geplant op de grond van buurman Ditzel. Die grens wordt recht getrokken en de coniferen herplaatst. In 1930 wordt het hekwerk aan de noordzijde vervangen. De betonnen palen en buizen aan de oostgrens moesten dringend vernieuwd worden, maar daarvoor was nog geen geld.
Betonnenpalen en buizen om de kerken een achteringang bij de kerk Foto uit coll. Willem Hartemink | Links de aanbouw voor de gevangenis en rechts de ruimte voor de brandspuit Foto uit coll. RCE |
1945
Op 24 maart 1945 werd Zelhem gebombardeerd, ook de kerk werd geraakt en zwaar beschadigd.
De Beschadigde buitenkant aan de Koestraat zijde. | De beschadigde binnenkant bij het sacramentshuisje |
De wederopbouw na 1945.
1949 bouwtekening Lambertiekerk door architect W.Huistra uit Hengelo.
In het eerste jaar na de oorlog verrichte J.G.N. Renaud onderzoekingen waarbij de fundamenten van de oorspronkelijke kerken en het door Liudger gebouwde kapelletje aan het licht kwamen. Onder het voormalige priesterkoor vond men een uit oersteen samengestelde fundering van het kapelletje. In de jaren 1949 en 1950 vond de restauratie plaats onder de leiding van architect W.Huistra uit Hengelo (O). Hierbij werden aan de zuidzijde twee nieuwe portalen opgetrokken. De aanbouw aan de noordkant van de toren, de voormalige gevangenis, kwam te vervallen. De ingangen aan de noordoost en zuidmuur werden gesloten en de hoofdingang kwam onder de toren. Na de restauratie, die op 16 december 1950 gereed is gekomen, is de indeling van de kerk zoals die al eeuwen was, in principe gelijk gebleven, zij het met wat kleine aanpassingen. Zo is de preekstoel op de hoek van de noordkapel tegen de vieringpeiler gezet, met daarvoor de Avondmaalstafel en daar tegenover enkele rijen rieten knopstoelen in de zijbeuken kwam een wat gewijzigde bank indeling. Rond om het kerkplein is ter vervanging van de oude betonnen palen met buizen een gemetseld muurtje gekomen met een dubbele poortopening aan de voorzijde en bij de consistorie een enkel houten hekje, evenals in de hoek aan de zuidzijde.
De gerestaureerde kerk in 1953 met kerkmuurtje. | Interieur 1953 Lambertikerk. Het koor zonder ingangsdeur. Foto RCE |
De gerestaureerde kerk aan de Markt zijde in 1953 Foto coll. Willem Hartemink |
De Lambertikerk in 1986. Foto coll. Willem Hartemink |
De interieur verandering in 1993.
In 1993 is het interieur van de kerk aangepast volgens de nu heersende opvattingen en mogelijkheden die de liturgie en viering vragen en zijn de banken op het koor verdwenen en de vloer verhoogd om deze ruimte multifunctioneel in te vullen. De preekstoel staat aan de rechterkant bij het koor, tegenover de plek waaraan hij tot 1945 gehangen had en aangepast zodat hij nu vrij staat. In de zuidkapel staan nu geen banken meer. Op het koor is het kleine koororgel van Stef Oosterbeek gekomen om de zangkoren en de Lamberti Cantorij te kunnen begeleiden.
Het koor met koororgel , Foto H.M.Somsen.
De vernieuwing van het kerkdak in 2004/2005
De leien op de toren en het kerkdak zijn inmiddels aan vernieuwing toe. De houtworm heeft zich te goed gedaan aan de spits, met zeer nadelige gevolgen en is toe aan vervanging. De leien die in 1949 gebruikt waren zijn kennelijk niet van goede kwaliteit geweest. Een vervanging van de leien en restauratie van het houtwerk aan de spits volgen. Een klus van 900.000 euro. De Zelhemse bevolking, Monumentenzorg en sponsoren zorgen ervoor dat de benodigde gelden er kwamen. De haan op de torenspits en de bal onder de windwijzer zijn opnieuw verguld, de windwijzer en het kruis achter op de kerk hebben een flinke lik verf gekregen.
De kerktuin.
Tekening Kerktuin.
In het najaar van 2005 is de nieuwe tuin om de kerk gekomen. Het 55 jaar oude muurtje om de kerk eveneens vervangen, door een nieuw gemetseld muurtje. Aan de voorzijde is gras gekomen met als verharding een mooi breed pad van rode klinkers naar de voordeur en een klinkerpad naar het Leerhuys en de fietsenstalling. In de opvulvakken van de klinkers en het gras, zorgt grind voor het ruimtelijke effect. Er is een bezinningstuin rond het koor van de kerk. In dit tuingedeelte dat met een breed pad toegankelijk is, zijn plantvakken met bloemen en heesters. De plantvakken aan de voet van de koormuur volgen in hun bloeitijd de kleuren van het kerkelijk jaar. Centraal in deze tuin, op het oosten gericht, in het verlengde van de as, ligt een kruis, als symbool van de opstanding. Het waterelement completeert het geheel en verbeeldt het woord Water dat in de Bijbel in vele betekenissen voorkomt. In de noordoosthoek ligt een zandstenen grafsteen, waar op nog vaag een doodshoofd en twee gekruiste knekels te zien zijn. Dit is de enige tasbare herinnering aan het verleden als kerkhof rondom de kerk. De steen kwam bij het uitgraven van de grond bij het zuidportaal in 1950 tevoorschijn, en lag al deze jaren naast de kerk.
Kerktuin met zandstenen dekplaat. Foto H.M. Somsen.
Terug in de tijd.
Het interieur.
Eeuwenlang was de grond in en om de kerk gewijde grond waarin de Zelhemmers begraven werden. Mensen die geld hadden werden vroeger in de kerk begraven en de minderbedeelden op het kerkhof rondom de kerk. Er zijn geen gegevens bekend over de periode van vóór de Reformatie. Vanaf 1751 zijn de begraafboeken aanwezig.
In de kerk hadden belangrijke bewoners van Slangenburg hun grafkelder voor 7 personen, Herman van Baer, Heere tot Slangenborg, heeft in 1647 de grafkelder laten maken. De Jonkheer betaald hiervoor 100 caroliguldens. Hiervoor wordt midden in het koor een grafkelder gemaakt van 2.50 x 3.50 en ca.2 meter diep, met de trapingang aan de oostzijde. De kelder werd afgedekt met drie halfronde tongewelven. In de grafkelder zijn 4 volwassen personen en 2 kinderen bijgezet. De oudste is vermoedelijk Herman van Baer, kapitein in het Staatse leger die in 1656 overleden is. Zijn vrouw Catherina van Voorst is overleden op 2 oktober 1678. De derde persoon is de generaal. Frederik Johan. van Baer die op 67jarige leeftijd overleden is op 15 december 1713. De vierde volwassen persoon is Dirk Jan van Stepraed van Doddendael overleden op 5 september 1743.
De kinder kistjes zijn van; Johanna Catrina Antonia van Stepraed oud 6 mnd. en overleden op 24 maart 1720. Het andere kistje is van Jan Derck Antoni van Doorninck, oud 14 mnd. overleden op 19 maart 1745. Er hebben in de kerk een viertal fraaie wapen-,rouwborden lange tijd herinnerd aan de belangrijke bewoners van de Slangenburg die bijgezet zijn. Deze wapenborden zijn vermoedelijk in de Franse tijd in ±1795 verdwenen. In de begrafenisstoet werd door een viertal personen het “wapen” meegedragen van de overleden persoon, van de Slangenburg naar de kerk.
En zo is er een lijst bewaard gebleven van de 16 dragers van de kist en de 4 dragers van het wapen. (Kronyck 119 pag. 8) Na 1745 zijn er geen bewoners van de Slangenburg meer bijgezet in de grafkelder van de Lambertikerk.
Bij het aanleggen van de centrale verwarming in 1934 is de kelder “ herontdekt” en de zandstenen sluitsteen en de hardstenen deksteen werden zwaar beschadigd, waardoor terugplaatsen niet meer mogelijk was. Smid Nusselder heeft van de overgebleven stukken zandsteen, een paar slijpstenen gemaakt. Toen stonden links en rechts 2x2 vergane kisten en achterin een kinderkistje. De grafkelder is nog steeds aanwezig onder het in 1993 verhoogde koor.
Er werden een aantal predikanten en kerkenraadsleden in de kerk begraven. Zeker is dat ds. Andreas Beeuw in 1753 en ds. Gerhardus Boelen in 1806 in de kerk begraven zijn, en vermoedelijk ook ds. Vos en ds. Francken. Vanaf 1825 werd het verboden om nog langer in de kerk of om de kerk te begraven. Tijdens oudheidkundig bodemonderzoek in 1946 zijn alle in de kerk gevonden skeletdelen herbegraven in de noordwesthoek van de kerk.
De zitplaatsen.
Iedere rijke familie had vaste, gekochte of geërfde “gezitten”, zitplaatsen in de kerk. Goede plaatsen kostten een paar honderd gulden. De zitplaatsen gingen na overlijden van de eigenaar naar de erven of werden bij opbod verkocht. Zo'n veiling vindt in 1817 plaats in logement Het Witte Paard er worden dan 2 mansbanken bij opbod verkocht voor 130 gulden aan Jan Lucas Becking. Een vrouwenbank aan Gart Nieuwenhave voor 51 gulden. In 1845 worden zitplaatsen verkocht voor ongeveer 25 gulden per stuk. Achter in de kerk, onder het orgel, waren de armenbanken. De uitgang onder de toren werd in 1843 gesloten.
1928 Kerk interieur. Foto coll. RCE
De consistorie.
De huidige consistorie was vroeger de “garfkamer“. De zaadopslagkamer voor de garf opbrengsten van kerkvoogdij en diaconie.In 1820 komt er een bericht binnen bij het Marke bestuur van Wessel Grutterink, kerkmeester in Zelhem, waarin hij meedeelt dat hij drie jaar geleden al om geld voor de kerk gevraagd heeft om het benedenste deel van de garfkamer in te richten als opslag van de garven en het bovenste deel als catechisatie ruimte. Verder moeten er nieuwe ramen en een trap komen. De Marke komt met een bijdrage van in totaal fl.225,00 omdat de erfbewoners uit de Marke ook tot de kerk in Zelhem behoorden.
De kerk heeft rond 1835, zo’n 46 percelen grond, met een oppervlakte van bijna 15 hectare in bezit. De verpachting is meestal tegen de “derde garf”, dat wil zeggen , dat van elke drie geoogste garven er één voor de kerk is, als pacht in natura. De pachters moesten het dorsen en daarna kon het zaad worden opgeslagen in de garfkamer en de zaadzolder. Nadat het zaad was geschoond, brachten de voerlieden het voor verkoop naar de markten van Zutphen of Doesburg. Er ging een gedeelte van het zaad naar de molenaars, deze inkomsten gingen naar de diaconie en waren bestemd voor het onderhoud van de kerk.
Tot 1843 was de garfkamer en de zaadzolder, gedeeltelijk beschikbaar voor de tijdelijke opslag. Daarna ging de trap weg en moest het zaad elders worden opgeslagen.
In 1852 wil Het Provinciaal College van Toezicht op de administratie van de Hervormde kerk nadere informatie over de pacht. Tot deze tijd ging het meestal om de derde garf in natura. De kerkmeesters willen wel verandering daarin, maar zijn huiverig over de tijdige afrekening van de boeren. Het duurt nog vele jaren voor dat alle natuurpachten omgezet zijn in geldpachten. Na 1817 is de garfkamer nog een tiental jaren gevangenis geweest voor twee gevangenen ten behoeve van de Burgerlijke Gemeente.
Catechisatie in de consistorie.
Op de zolderruimte kreeg de jeugd catechisatie. Ds. van Sijll komt naar Zelhem in 1833 en sindsdien groeit de kerkelijke gemeente voorspoedig en in 1839 zijn er al 50 belijdeniscatechisanten. Na de vernieuwing in 1843 is de beneden ruimte geheel beschikbaar gekomen voor catechisatie, vergaderingen en consistorie.
Op 10 november 1843 volgt de aanstelling van een eerste catechiseermeester Johannes Arnoldus Rooijakkers, hoofd van de school in Halle die door de classis was geëxamineerd en bevoegd verklaard. Het was volgens de schoolwet uit 1806 verboden dat een onderwijzer catechisatieleraar was, mits hij dat deed buiten de normale schooltijden.
Rooijakker die in 1842 in Halle tot schoolhoofd benoemd was mocht dit wel op zaterdag doen, hij was een van de weinigen in Gelderland die als zodanig officieel werkzaam was. Hij gaf op die dag Bijbelse geschiedenis en de Geloofs -en Zedenleer.
Nu kon hij eveneens in Zelhem aan de slag voor een traktement van jaarlijks f. 25,00 gulden, alsmede de opbrengsten uit het Meulenland aan de Zevenweg en de halve opbrengst uit de catechisantenbus. Het Meulenland is een legaat van Gerhard Kleuvers gelegen bij de windmolen aan de Zevenweg, ten behoeve het aanstellen van een catechiseermeester, en ± 3600m2 groot.
Een testament van A.van der Hulst in 1782, groot f.400,00 gulden moest worden aangewend voor het catechiseerfonds en hiervan gingen de rentes tot 25-12-1835 naar de diaconie. Deze gelden werden op voorspraak van ds. Van Sijll in het catechiseerfond gestopt. In 1858 is het catechiseerfonds gegroeid tot f. 843,43.
Halle is in 1858, na tegenstribbelen van de Zelhemse kerkvoogden, kerkelijk zelfstandig geworden en meester Rooijakkers uit Halle kreeg eervol ontslag op 18 februari 1859 in Zelhem als catechiseermeester, hij bleef schoolhoofd in Halle tot 1 januari 1883, waarna hij werd opgevolgd door zijn zoon, H.W.Rooijakker. Het catechiseerfonds is tot 1865 altijd onder het beheer van de predikant geweest, maar de kerkvoogden vonden dat deze gelden onder hun beheer moesten komen. Ze vroegen in 1870 of men genegen is de rente van dat fonds te benutten voor het predikantensalaris, zo,n fl. 80,00 gulden per jaar of een deel daarvan, in verband met de komst van ds. Locher naar Zelhem.
In 1987 staat het “catechiseerfonds” bij de kerk in de boeken met een saldo van f. 5265,00. Voor dit bedrag zijn de fraaie koperen kroonluchters gekocht, die voor de verlichting in de kerk zorgen. In de consistorie ziet U nu de panelen met de namen van alle predikanten die in Zelhem hebben “gestaan “of nog “ staan”. Op het linkerbord de namen vanaf 1593 tot aan de federatievorming met de Zelhemse Gereformeerden, het rechtse bord van af de federatievorming sinds 1981 tot heden.
De grote tafel is in 1972 geschonken door de Hervormde Zendings Gemeente in Doetinchem.
Het Sacramentshuisje.
Sacramentshuisje. Foto H.M.Somsen.
Het Sacramentshuisje, dat links achter in de muur van het koor is ingemetseld, is van trachiet en tufsteen, uit de 15e eeuw. Een vierkante nis met een deurtje met ijzeren beslag en een rechthoekige omlijsting met daarboven dubbele ojiefbogen met kruisbloemen, hogels en tracering en twee etages spitsbogen. In dit sierwerk zien sommigen iets van 2 staande apostelen, een goede bestudering waard. Foto; Sacramentshuisje.
De orgels.
Voor 1729 was er geen orgel in de kerk aanwezig. Op een collectelijst uit 1729 werd vermeld dat er een overeenkomst gemaakt was met de dorpstimmerman over het maken van een orgelzolder. Uit archiefstukken blijkt dat in december 1729 een orgel in de kerk geplaatst werd. De collecte opbrengsten waren voldoende (1.025 gulden) voor een nieuw orgel.
Het betrof een werk met één klavier en een aangehangen pedaal. Het metalen pijpwerk zal overwegend uit gehamerd lood vervaardigd zijn, omdat de frontpijpen met tinfolie waren beplakt.
Het orgel in 1939.Foto uitsnede coll. Willem Hartemink
Bij de orgelombouw valt, naast de fijnbesneden zijpartijen, de aandacht op de bekroning van de middentoren. Het lijkt op een bekroond wapenschild dat aan weerzijden geflankeerd wordt door een dierfiguur, mogelijk een leeuw. Het is niet meer bekend wie het orgel gebouwd heeft, wel wie reparaties verricht hebben in de afgelopen eeuwen. Er is een wandbord met daarop vermeld welke vaste organisten er in de afgelopen eeuwen op de orgels gespeeld hebben en hoe lang zij dat gedaan hebben. Bij deze “orgelisten” zoals zij vroeger heten, behoorden ook de windmakers, die vanaf 1729 tot 1945 er voor moesten zorgen dat er voldoende lucht in de blaasbalg zat voor de noodzakelijke orgelwind om te kunnen spelen. Deze orgeltrappers staan ook op dat bord bij het orgel vermeld.
Door het bombardement in de Tweede wereldoorlog is dit orgel verloren gegaan en afgebroken. Op 18 december in 1951 is het nieuwe mechanische sleeplade orgel in gebruik genomen die de orgelbouwer Willem Van Leeuwen uit Leiderdorp gemaakt heeft. Het telt 21 stemmen verdeeld over hoofdwerk, rugwerk en pedaal en een aantal koppels. De fraaie klank van het manuaalomvang; C-g” en de padaalomvang: C-f’ komt goed tot zijn recht, door de akoestiek van de kerk.
De organist G.J. Scheffer gaf op het nieuwe orgel, met gezang 93, leiding aan de zingende gemeente. Waarna de adviseur Cor Kee in een gevarieerd concert, de vele mogelijkheden van het orgel liet horen. De ombouw en fronten van dit orgel zijn vervaardigd door Zelhems meubelmaker D.J. Ooijman. In 2003 werd het hoofdwerk en het speelmechaniek grondig schoongemaakt en de intonatie door de firma Reil uit Heerde op bescheiden schaal verbeterd. De huidige cantor-organist en organisator van o.a.de zomerse orgelconcerten, zangdiensten met medewerking van de Lamberticantorij kan hierdoor weer jarenlang de gemeentezang begeleiden met zijn orgelspel.
Het nieuwe orgel in de kerk, foto Contact Bronckhorst.
Het Steentje van de Calvarie.
(tekst ds. J. Wiersma) Het steentje meet 43 X 27 centimeter en is al eeuwen oud, maar is niet te dateren. Het spreekt duidelijke taal, tegelijk stelt het vragen. Het is ingemetseld, in de noordelijke vieringpijler, waartegen de kansel was aangebracht van 1950 tot 1993. Bij de restauratie in 1948-50 werd het ontdekt. Het bevond zich in één van de grote nissen in de zuidelijke muur van het koor als vulsel van een door welke oorzaak dan ook ontstaan gat. Uit een oppervlakkig onderzoek kwam aan het licht, dat dit steentje een weergave in haut-reliëf bevat van het drietalig opschrift van het kruis van Jezus Christus: in het Hebreeuws, Grieks en het Latijn "Jezus de Nazarener, de koning der Joden." (Johannes 19,19). Nu de vragen: Wat is het en welke betekenis en functie heeft het ooit gehad? Wie gaf de opdracht tot het maken van het steentje? Wie was de kunstenaar? Oorspronkelijk moet het ergens bovenop hebben gestaan: uiteraard op een kruis. Zou te denken zijn aan het middenkruis van een Calvarie, d.w.z., een groep van drie kruizen, zoals op Golgotha.
Een Calvarie trof men vóór de reformatie veelvuldig aan op een kerkhof rondom de kerk. Hoe is dat steentje nu in de muur van de kerk beland. Gedacht wordt: In 1572 werd het dorp Zelhem zwaar getroffen door het oorlogsgeweld. Bij de beeldenstorm zal ook de Calvarie niet aan het geweld ontkomen zijn.
Naderhand moesten de beschadigde kerkmuren hersteld worden. Dit is gebeurd met puin dat in overvloed aanwezig was. Zo kan dit steentje als vulmiddel in één van de vele gaten gebruikt zijn. Ooit is er getracht het eerste woord van de Hebreeuwse zin weg te krassen, het steentje, hoezeer sprekend, laat vragen onbeantwoord...
Calvarie steentje. Foto H.M. Somsen.
De Kansel.
De oude kansel heeft oorlogsschade opgelopen, Er bleef niet veelmeer van over. Meubelmaker D.J. Ooijman, heeft aan de hand van enkele panelen en een stukje klankbord, en een uit het puin gered stuk hout en een oude foto, een gelijkende preekstoel gemaakt zodat het net was of de oude er weer stond, maar er zijn kleine verschillen. Het groene vilt met de witte siernagels langs de bovenrand van de kuip en de tekst op de klankbordrand (de hemel of bekroning ) zijn niet terug gekomen. De tekst op deze rand luidde; Ontvangt met zachtmoedigheid het woord dat in U gepland word, het welk uwe zielen kan zalig maken. In 1993 is de kansel verplaatst van de vieringpijler naar de huidige plaats op de hoek bij het koor. De trap is vervangen en er is een paneel bijgekomen omdat dat gedeelte tegen de muur stond en nu vrijstaand is .
De Kanselbijbel. De statenbijbel op de kansel is uitgegeven door de erven van P.E. van Ravesteijn uit Amsterdam in 1664. Waander Gerhard Tjoonk en Gerdina Christina Regelink ontvangen deze statenbijbel bij hun 25 jarige huwelijksfeest op 25 februari in 1901 van de kerkenraad der Ned. Hervormde Gemeente in Hengelo (G). Op Zondag 17 september 1950 bij de ingebruikname van de gerestaureerde kerk, schenkt de dochter, Maalderink-Tjoonk deze huwelijksbijbel aan de Ned. Hervormde Gemeente te Zelhem om dienst te doen als kanselbijbel. En is al jaren op de kansel in gebruik. Bij de dagelijkse kerkopenstellingen wordt deze bijbel opgeborgen.
Kansel met kanselbijbel.Foto coll. Willem Hartemink
De historische hoek.
In de historische hoek vindt U een stukje van de geschiedenis uitgebeeld in foto’s en kopieën van stukken en voorwerpen. De Avondmaalstafel is in 1950 ontworpen door de architeckt W. Huistra uit Hengelo (O) en heeft tot 1993 dienst gedaan.
De bijbel die er op lag was geschonken door de familie Schumacher in 1950.
Het oude doopvont van ruim 100jaar oud, heeft zelfs het oorlogsgeweld overleeft, maar was na 1993 niet meer passend op het modernere liturgisch centrum. Grafzerkfragmenten met opschrift van o.a. ds. Beeuw, D. Hummelink en kerkmeester Hendrik Hesselink, overleden op 23 juli 1817 zijn in deze hoek aanwezig.
In de vitrine zijn nog diverse documenten, foto’s, plattegronden en voorwerpen uit het verleden te zien en liggen er veel stukken bij over de protestantse gemeente en de Lambertikerk van Zelhem, op schrift gezet door Gerrit Rijsdorp en gepubliceerd in Kerkleven.
De bezinningshoek.
In de noordwest hoek achterin de kerk is een bezinningshoek gemaakt, met een rustgevende wand en een smalle eiken tafel (ontworpen en gemaakt door J. de Gelder) voor een decoratief stuk en een kaars. Men kan zich op deze oude historische plek terugtrekken op een paar stoelen, voor een moment van rust en persoonlijke bezinning en een kaarsje aansteken.
De Toren.
De toren getuigd van een bewogen historie met al haar verscheidenheid aan stenen. Maar wel één die met zorg is samengesteld. Samen weerspiegelen zij niet alleen de historie van de toren, maar ook de verscheidenheid van de mensen die haar bezochten. De muur, aan de voet van de toren, laat ongeveer alle gebruikte materialen zien, die in de loop van de eeuwen heen gebruikt zijn voor de bouw en onderhoud van de toren en het schip.
Detail torenmuur met gebruikte materialen. Foto oudzelhem. | 2018 Kerktoren met verschillende bouwmaterialen Foto H.M. Somsen |
De kerkklokken.
Om 12.00 uur luiden de klokken als tijdsaanduiding. Ieder uur slaat de klok het tijds uur en elk half uur slaat ze 1 keer.
Bij het oproepen voor de kerkdienst word de klok geluid en tijdens de dienst even bij het bidden van het Onze Vader.
Als iemand in het dorp overlijd kunnen de klokken op verzoek om 10 uur luiden en voor iemand buiten het dorp om 11.30 uur.
Bij een begrafenis word er geluid gedurende de tocht door het dorp naar de begraafplaats.
Elke avond om negen uur luid in Zelhem de” papklok”. De papklok gaf vroeger, in de oogsttijd, het einde van de lange werkdag op het land aan. Tijd om pap te eten en te gaan slapen.
Citaat uit Het Markeboek:
Op 29 september 1601: Met betrekking tot het verzoek voor het gieten van een klok besloten is, dat -waar de klokkenspijs (brons) nog wel aanwezig is, maar begraven is - deze door de Kerkmeesters (kerkvoogden) zal worden opgegraven en aangewend tot het gieten van de klok. Het gaat om zo'n 1350 kilo. Op 22 juni 1612 gaat de Marke vergadering over het omhoog brengen van de klokken. Hoeveel klokken er zijn valt niet uit te na te gaan, zeker twee, misschien wel drie. In 1625 is er weer spraken van een defecte klok. In 1626 wordt een nieuwe klok gegoten, die tot 1943 in de toren heeft gehangen.
De huidige grote klok weegt 1505 k.g., inclusief klepel, en heeft een diameter van 131.4 cm. Het opschrift luid, Psalm 31:16: Mijne tijden zijn in Uwe hand. De kleine klok weegt inclusief klepel 784 k.g. en heeft een diameter van 105.1 cm. Van deze klok luit het opschrift, Marcus 13:33: Ziet toe, waakt en bidt; want gij weet niet, wanneer het de tijd is.
Het opschrift van de grote klokken luidde: Vivos convoco mortuos plango Joh. Egginck; Wolter ter Tille kerkmeesters; Peter van Trier en Willem Evers mefecit 1626.
De Latijnse tekst luidt vertaald: De levenden roep ik, de doden beween ik.
Het gewicht is geschat op 1360 kg. Peter van Trier en Willen Evers hebben de klok in 1626 gegoten. Dat zal ter plekke gedaan zijn, van het brons dat begraven heeft gelegen om roof tijdens de Spaanse en Staatse gevechten tussen 1570 en 1615 te voorkomen. Deze klok had een diameter van 130 cm.
De middelste klok: Van God is ons begin / Het eind na Zijn zin. Gerhardus Boeijink, Pastor Dirk Hummelink en Derk Enzerink kerkmeesteren Herman Becking, Markenrichter K. Voet, J. Bennink, B. Dommendaal, H. Wolsink, ouderlingen Jean Petit me fecit 1757
Deze klok werd geschat op 655 kg. Het naam Gerhardus Boeijink is onjuist. Dit moet Gerhardus Boelen zijn, die toen predikant was, de klok had een diameter van 100 cm. Op de kleine klok stond: "Jean Petit me fecit 1757"
Dit was de brandklok, geschat gewicht 340 kg. Jean Petit was de klokkengieter die in 1757 de klokken gegoten heeft, met een diameter van 80 cm.
De uit de toren gehaalde kerkklokken voor het transport naar Duitsland en Chiel van Til de koster.
Foto Eef Oosterink
De klokken in de jaren 1940/1950.
Voor de drie klokken in de tweede wereldoorlog geroofd werden, begeleidden de klokken bij een begrafenis, de stoet met hun tonen. Zes mannen luidden de grote klok, terwijl er twee” de sik”moesten melken (de kleine klok luiden). In 1950 werden ze vervangen door twee nieuwe. Deze zijn gegoten door de firma Van Bergen in Midwolda en dragen de woorden van twee bijbel teksten, zoals ze ook op de vorige klokken stonden:
Op de grote klok: “Mijne tijden zijn in uw hand.” (Psalm 31,v16a).
Op de kleine klok: “Ziet toe, waakt en bid, want Gij weet niet wanneer het tijd is. ( Markus 13, v33).
Op zondag 17 december 1950 riepen de nieuwe elektrisch bediende klokken voor het eerst op tot het bijwonen van de kerkdienst in de gerestaureerde kerk. Sinds deze tijd is er een lege plek in de klokkenstoel op de torenzolder, welke hopelijk in de toekomst weer opgevuld wordt.( klokken fonds. )
Lijkwegen
Bij een begrafenis uit een wijk of buurtschap volgde de stoet een vaste weg, de doden- of lijkweg. Iedere lijkweg had een vast punt waar het luiden moest beginnen. De lijkwegen liepen van uit de Heidenhoek, Brunsveld, Oosterwijk, Wittebrink, Wassinkbrink en Halle. Vanuit de toren werd de rouwstoet gevolgd en zodra de stoet het afgesproken punt naderde, begonnen de klokken te luidden. Langs de Brinkweg vinden we de naam Lemkesbeumken, op de hoek met de Pr. Beatrixstraat. Het perceel wordt omschreven als hogere zwarte grond, (vermoedelijk ook door de houtskool branders die daar hun houtskoolmeilers hadden), waarop vroeger één boom heeft gestaan. Het was een kenmerkend punt, omdat men hier in feite het dorp Zelhem binnenging vanaf de zuidkant. Lemkesbeumken lag aan de Barinkweg, die vanaf het dorp richting Heidenhoek liep. Het was de “liekweg”, waarlangs de begrafenisstoet vanuit de Heidenhoek richting Zelhem trok. Als de stoet bij Lemkesbeumken was werd ze zichtbaar vanuit de kerktoren en begon men de klokken te luiden. In de buurt van Lemkesbeumken woonden vroeger ook de houtskolenbranders in eenvoudige plaggenhutten.
Het torenuurwerk.
Het oude uurwerk, had zijn beste tijd gehad en was versleten. Tijdens de restauratie in 1949 is er een geheel nieuw uurwerk geplaatst. Tijdens de restauratie in 2004 bij het voegen van de kerktoren en het vervangen van de leien op de toren, hebben de cijfers en wijzers van de klok weer een opknapbeurt gehad.
Het leerhuys.
Het kerkelijk centrum naast de kerk, gebouwd in 1950, bij de fietsenstalling, is na uitbreiding midden jaren negentig, een ruimte geworden waar door de week vergaderingen, catechisatie en andere kleine samenkomsten gehouden kunnen worden. Het Kerkelijk Bureau dat er in zit, is geopend op dinsdag avond van 18.30 tot 20.00 uur. Op de zondag, wordt er de kinderoppasdienst en de kindernevendienst gehouden.
Het leerhuys 2018. Foto H.M. Somsen
De Pastorie.
De pastorie domineerde het dorpsbeeld van Zelhem tot 1967. Het statige woonhuis werd ooit gebouwd op een middeleeuwse kelder van circa 8 X 10 mtr. De kelder had grote tongewelven en twee enorme vierkante pilaren die de ruimte in zes vakken verdeelde. De kelder, die meestal als melkkelder dienst deed, is minstens 100 jaar ouder dan deze in 1858 gebouwde pastorie. Na de afbraak van de vorige pastorie/boerderijwoning ontwierpen Waterstaatsbouwkundige ingenieurs een nieuwe pastorie. De afgebroken pastorie is de 4e pastorie in rij. De oudst bekende pastorie ( hereboerderij) is afgebroken in 1806 en stond op “De Wheme”.
De naam Wheme wordt verklaard uit, het samengesteld woord Wedeme dat verband houd met ”Weihe”, ”Weihung”, “Widmung”, dat gewijd betekend. De Wheme was meestal een schenking van een invloedrijk persoon aan de kerk of klooster, vooral in vaste goederen zoals een pastorie of kosterij. Het was gewijde kerkengrond en lag waar nu de fietsenwinkel, Stationsstraat 22 is.
Aankoop pastorie aan de Doetinchemseweg.
In 1797 wordt ds. Hummelinck predikant in Zelhem en gebruikt hij de boerderijwoning, die hij al in familiebezit heeft als pastorie. Deze stond op de hoek Brissenstraat (= Stationsstraat) en de Doetinchemseweg. Vermoedelijk heeft dit huis vroeger toebehoord aan het klooster Sion die daar grond had liggen, genaamd “De Saelstede”. Op de landmeetkaart uit 1577 van Jan Ruysch zien wij een huis met een trapgevel staan, is dat soms het voorgaande huis geweest dat daar gestaan heeft? Blijkbaar heeft geslacht Hummelinck geldgebrek en willen in 1804 het huis met bijbehorende grond verkopen aan het Geestelijk Rentambt Doetinchem. Het gaat om de Saelstede waar het huis op staat en de grond achter de Kerk die wij kennen als “De Wheme “en “De Sijdenkamp”, gelegen tussen de weg naar Halle, het Stationsplein en de Stationsstraat. In de verkoopakte staat, dat op “De Wheme” nog de oude pastorie staat waarin ds. Boelen woont. Deze mag daar blijven wonen tot zijn overlijden, waarna het afgebroken moet worden. In diezelfde akte wordt vastgelegd, dat het huis waarin ds. Hummelinck woont voor altijd bestemd moet worden en blijven als woning voor een Zelhemse predikant. Daarmee wordt zijn woning verheven tot pastorie voor Zelhem. De familie Hummelinck ontvangt hiervoor 4.200 gulden.
1e Verbouwing.
Bouwtekening Pastorie.
Kort na de verkoop klaagt ds. Hummelinck dat de pastorie erg slecht is. De rapporteur stelt een verbouwing voor, aangepast naar de wensen van de predikant. In 1805 wordt het pand grondig verbouwd. Ondanks de verbouwing van 1805 is de pastorie in 1848 weer dringend aan verbetering toe, maar dat duurt nog 10 jaar. Kerkvoogden maken plannen, er zijn ideeën genoeg, alleen het geld ontbreekt. Men wil een huis bouwen voor f.4.000 gulden. Zij vragen van de Synode een bijdrage van f.3.000 gulden. Doordat de woning beneden het straat peil ligt, ontstaat er wateroverlast, als het regent moet de dominee in de kamers teiltjes neerzetten, om het drupwater op te vangen. In 1853 krijgt dominee Van Sijll steun van het Provinciaal College van Toezicht. De synode wijst de subsidie af wegens slecht beleid van de kerkvoogden. De collecte na collecte die de kerkvoogden houden voor de nieuwbouw levert een toezegging van 830 gulden op. Bij lange na niet het benodigde bedrag en wordt er een aandelen lening uitgeschreven die 80 x f.50,00 gulden opbrengt.
2e Verbouwing.
De aanbesteding volgt in 1857, waarna Arnold Middeldorp de hoofd aannemer wordt bijgestaan door Gerrit en Jan Bel als mede aannemer. De pastorie komt weer op de oude gewelven te staan. Van de oude pastorie kunnen 68.000 stenen en 6.000 dakpannen weer hergebruikt worden. Doordat de gevel aan de straatzijde naar voren is geplaatst, zijn alle vertrekken groter geworden. De woonvertrekken zijn nu aan de weg komen te liggen. Dit is de pastorie zoals we die allemaal kennen van foto’s of van vroeger. Het voorname ijzeren hekwerk aan de voorkant was een wens van ds van Sijll, de toekomstige bewoner en door hem zelf eerst betaald! Aan de kant van de Stationsstraat en aan de achterkant van de pastorie tuin kwam een schutting van betonplaten tussen stalen H- profielen, met een poort aan het woonhuis bij de Stationsstraat.
Pastorie aan de Doetinchemseweg rond 1955. Foto Gerrit Knaake.
Al in 1861 komen de eerste klachten, de hergebruikte stenen voor de gevels zijn opnieuw gestukadoord en wit geschilderd met een slechte kwaliteit verf, waardoor de verf bladdert. In 1866 volgt de klacht over het lekkende dak, de hellingshoek is niet voldoende en de oude dakpannen blijken poreus. De houten dakgoten, bekleed met zink, lekken, zodat het regenwater langs de muren loopt en het vocht doorslaat, waardoor de kamers binnen vochtplekken krijgen. De oude gewelven in de kelder blijken niet waterdicht zodat een pomp deze ruimtes droog moet houden. Als in 1930 ds. Mondt naar Zelhem komt wordt de pastorie grondig onder handen genomen. Het dak wordt vernieuwd met een grotere hellingshoek, er komen nieuwe zoldervloeren, er wordt een terrazzo vloer in de gang gestort, een watercloset en alles krijgt een nieuw behangetje en een verfbeurt. Om dit alles te bekostigen moeten de kerkvoogden opnieuw geld lenen.
De schenkingen van notaris Prins groot f.2000,00 gulden en de dames Bennink groot f.3400,00 gulden komen hierbij goed van pas. De schade die de pastorie bij het bombardement op 23 maart 1945 loopt wordt zo snel mogelijk hersteld.
Projectontwikkelaar Te Mebel.
De plannen waarmee projectontwikkelaar Te Mebel in 1964 komt, om op die plek een winkelgalerij te bouwen, komen de kerkvoogden goed uit want na al die 107 jaren is de pastorie weer in slechte staat van onderhoud. Een nieuw te bouwen pastorie aan de Halseweg zit bij de ruil in en alles wordt met gesloten beurzen afgewikkeld. De nieuwe pastorie, met aangelegde tuin en fl 500,00 toe, kan door ds. Wiersma midden 1968, in de schoolvakantie van zijn kinderen betrokken worden.
Tot aan zijn emeritaat in 1974 woont hij in dit geriefelijke huis en verhuist daarna naar een kleinere woning aan de Hummeloseweg. Deze woning is destijds bewoond geweest door J.B. Makkink, onderwijzer van de lagere landbouw school en de schrijver van het boek “Rondom het boerenleven in Zelhem”.
Krantenfoto van de sloop van de pastorie aan de Doetinchemseweg.
De kelder
Van de onderaardse gangen waar over de geruchten en roddels gaan, blijken bij de afbraak niet te bestaan. De vermeende gangen naar de Pol, de Papenborg en de Gasthuisplaats zijn niet gevonden. Na de herbouw in 1858 is er een soort nis aan de oostzijde van de kelder zichtbaar gebleven, deze nis is door de jaren heen een bron van speculaties gebleven. De ingang van de kelder was volgens een plattegrond van 1804 aan de oostzijde, bij de nieuwe pastorie die met de voorzijde naar de Doetinchemseweg stond kwam de nieuwe ingang naar de kelder aan de noordzijde. De kelder werd L-vormig. De oude ingang aan de oostzijde werd destijds dichtgemetseld waarbij er een soort nis ontstond, de bron van alle roddels en geruchten. De precieze datering van de oude kelders of fundamenten is nu na de sloop niet meer te achterhalen.
Pastorie kelder. Tekening door H.M. Somsen naar een krantenfoto.
Zelhem, 9 januari 2007 en 2020 door H.M.Somsen.
Bronnen; o.a. Kerkleven editie Zelhem.
Artikelen van Gerrit Rijsdorp.
Kerk- en Gemeentearchief.
Div. Kronycken.
Div. Publicaties.
Eigen onderzoek. Website;
www.lambertikerk.nl