Onderstaand de notulen uit de diverse raadsvergaderingen
Bron: ECAL : (Erfgoed Centrum Achterhoek en Liemers)
Toegang : 0084 Gemeentebestuur Zelhem 1818-1940
Inventaris nr. : 1 Notulen van de gemeenteraad 1818-1828
Transcriptie : Sikke Postma, februari 2012
Besluit [1] No. 8
Voordragt voor de Commissie op den 8 febr. 1828 benoemd om een plan van eene Begrafplaats buiten de Kom der gemeente te formeeeren. Strekkende die voordragt om een begrafplaats te houden daar waar dezelve thans is.
Zelhem den 28 April 1828
Present alle Leeden exept Jonkhr. E.J. Wentholt
Gehoord het mondelijk verslag van de Heeren Lourens Hesselink en Wessel Grutterink, op den 8 Februarij l.l. door de Gemeente Raad benoemd, om voor het aanleggen van eene nieuwe Begrafplaats buiten de Kom der Gemeente, overeenkomstig Zijner Majesteits Besluit geinsereerd in het Besluit van Hun Edele Groot Achtbaren de Heeren Gedeputeerde Staten der Provincie Gelderland d.d. 5 Septemb. 1827, No. 44 P.B.: no. 97, aan de Raad een plan voor te leggen, houdende gemelde voordragt, dat voor eene nieuwe begrafplaats in aanmerking kwam:
1e De zoogenaamde Heissink Pol noordoosterlijk van het dorp gelegen aan Do. Huender te Silvolde behoorende en
2e Een Hoek hooge Heidegrond ten noorden van het Dorp agter de zoogenaamde bergen, ter linkerzijde van de weg op Ruurlo gelegen,
dat enz.:
En hierover gedelibereerd zijnde, is ten gevolge van het Besluit van den Heer Gouverneur van Gelderland d.d. 3 Maart l.l. no. 1240/8, P.B. no. 34, houdende kennisgeving, dat volgens zijner Majesteits Intentie de begrafplaatsen, welke onmiddellijk naast en aan de kerk [2] gelegen zijn, wanneer dat gebouw op den hiertoe bepaalden afstand van de bebouwde Kom des Gemeente verwijderd is, bij eene bevolking van meer dan duizend zielen, zullen kunnen blijven bestaan: goedgevonden, aangezien de bepalingen van gemelde Besluit met de locale situatie van deze Gemeente overeenkomt, en ten einde de vrij aanzienelijke uitgaven aan een nieuw aanteleggene Begrafplaats voor de Gemeente uit te sparen, om Hun Edele Groot Achtbaren, naar aanleiding van §e van derzelver Besluit van 5 Septemb. l.l. no. 44 en het gememoreerde Besluit van den Heer Gouverneur deer Provincie d.d. 3 Maart l.l. no. 1240/5, voor te dragen:
Dat zoo als bekend de gemeente eene bevolking heeft van ruim 2700 zielen.
Dat ruim een vijfde van die bevolking de Roomsch Catholieke Godsdienst belijdt.
Dat dezen, sedert eenige jaren, derzelver lijken op eene bij de R.C. Kerk onder Hengelo, met welke Kerkelijke Gemeente het merendeel der Roomsch Catholieke Ingezetenen van deze gemeente vereenigd is, nieuw aangelegd Kerkhof begraven.
Dat alzoo geene andere lijken, slechts de lijken van eenige weinige R.C. Ingezetenen die Kerkelijk met Ter Gun onder het Ambt Doetinchem of met het Hoenderboom onder Lichtenvoorde zijn vereenigd, als van hervormde Christenen in de Kerk en op het Kerkhof begraven worden.
Dat door deze verandering het Kerkhof, het geen eene grootte heeft van tweeduizend zeven honderd zeven en vijftig Nederlandsche Ellen, overvloedige ruimte heeft om de lijken die op hetzelve begraven worden te bevatten.
Dat het Kerkhof blijkens de daarvan geformeerde platte grond ten aanzien van de Kom van het Dorp Zelhem zoodanig gelegen is, dat hetzelve na het oordeel van de Gemeente Raad vooreerst als Begraf-plaats kan blijven, temeer omdat het geheele Dorp, waarvan [3] de huizen ver uiteen liggen, slechts eene bevolking heeft van nog geen vijfhonderd zielen.
Om welk een en andere redenen goedgevonden is, aan Hun Edele Groot Achtb: de Heeeren Gedep: Staten dezer Provincie, met inzending van de aangehaalde plattegrond, te verzoeken authorisatie om vooreerst de lijken uit deze Gemeente op het Kerkhof in het Dorp Zelhem te doen begraven, onder zoodane bepalingen als bij hoogst derzelven Besluit van den 5 September 1827 vermeend, ten welken einde alsdan een gemotiveerd Reglement van Policie op het begraven der Lijken op gemelde Kerkhof aan Hun Ed: Groot Achtbaren ter ap- of inprobatie zal worden ingezonden.
(Waren geteekend) Herm Becking, L. Hesselink, F.A. Becking, W. Grutterink, G. Willink, G. Booltink)
Besluit
[1] No. 12
Deliberatie over het aanleggen van eene begrafplaats buiten de Kom van ’t Dorp.
Zelhem den 12 Junij 1828
Present als vooren
De Burgemeester communiceerd een bij hem ontvangene Missive van den Heer Districts Commissaris van Doetinchem en Borkulo d.d. 6 Junij 1828, No. 230/1, houdende mededeling van het Besluit van Hun Edele Groot Achtbaren de Heeren Gedeputeerde Staten dezes Provincie d.d 28 Mei jl no. 45, waarbij de Gemeente Raad wordt aangeschreven om eene algemeene begrafplaats voor hunne gemeente buiten den Kring van gebouwen van Zelhem aan te leggen.
En hierop gedelibereerd zijnde, is uit aanmerking, dat de ligging en Situatie van de Heidegrond die het Dorp omringd, hoezeer anders van de geerfdens van de Zelhemsche Mark vermoedelijk onder een min bezwarende Titel te bekomen, nergens een terrein aanbiedt geschikt voor eene begrafplaats, als zijnde dan eens te laag, en dan eens met te veel wegen doorsneden om een goed geheel daar te Stellen, of soms door landerijen ingesloten, dat geen voegzamen weg derwaards kan worden [2] aangelegd:
goed gevonden, aangezien volgens informatie Do. Derk Huender, Eigenaar van den Zoogenaamden Hissink Pol Noord oostelijk van de bebouwden Kom van het Dorp op ongeveer 300 Ellen afstand gelegen, en van rondsom door Grachten ingesloten, en een zeer geschikt en ruim groot terrein voor eene begrafplaats aanbiedende, wel genegen van dezelve tegen een billijken prijs aan de Gemeente af te staan, de Heer Assessor Hesselink te verzoeken en te committeren bij dezen, om daarover met den Heer Derk Huender, Predicant te Sillevolde, te spreken, en zoo Zijn Weleerwaarde genegen was den gemelden Hissink Pol tegen een billijken prijs aan de Gemeente af te staan, immers een prijs overeenkomende met die van het omrasteren en in order brengen van een Kerkhof.
Alsdan daarover met Zijn Wel Eerwaarde onder voorbehoud van ’s Konings approbatie te contacteeren, mids daarin bedingende het verbreeden van den weg van het Dorp naar den gezegden Pol, langs het Bouwland van Zijn Wel Eerw: ten minste tot eene breedte van acht Ellen, en tevens in den Koop te begrijpen den weg van het Hek achter Kerkwijk langs den VeldKamp naar den gezegden Pol, met het plantsoen daar op staande, en het eind grachts gelegen voor den Pol, zoomede het Plantsoen van Eiken Heesters tegen den Pol, doch zoo mogelijk al het overige plantsoen thans op den Pol staande en tusschen den Pol en het eind grachts voor denzelven daarvan uitzonderen, onder bepaling, dat het door zijn Wel Eerwaarde voor October aanstaande geheel van den grond zal moeten zijn weggenomen.
Dat hij, aldien Do. D. Huender tot zoodanen verkoop niet genegen was, hij Assessor met elk ander Eigenaar van grond, eene geschikte begrafplaats observeerende, op den voet al vooren [3] zal kunnen contracteren.
En heeft den Heer Assessor Hesselink in de vergadering present, aangenomen, zich ten dien opzichte naar de meening van de gemeenteraad te zullen gedragen.
Waren geteekend L. Hesselink
W. Grutterink
H. Becking
F.A. Becking
W. Booltink
G. Willink
Besluit
[1] No. 15
Besluit van den gemeenteraad omtrent het aanleggen van een nieuwe begraafplaats.
Donderdag den 14 Augustus 1828
Present alle leden exept Jonkheer Wentholt
De Gemeenteraad van Zelhem, voldoende aan het besluit van Hun Edele Groot Achtbare de Heeren Gedeputeerde Staten van Gelderland d.d. 5 September 1827, betreffende het begraaven van de lijken der afgestorvenen in de kerken en op de kerkhoven, bij welk besluit, ten gevolge van zijne Majesteits goedvinden om met den 31 december aanstaande te doen ophouden het begraven der lijken in de kerken en op de kerkhoven, in de gemeenten daarbij bedoeld en tot welke gemeenten ook deze gemeente behoord volgens besluit van hun Edele Groot Achtbare voornoemd d.d. 28 Mei j.l., No 43, alzoo de bestaande kerkhof in het dorp voor een bevolking van meer dan éénduizend zielen dienen moet:
gehoord hebbende het gerapporteerde van de Heeren Lourens Hesselink en Wessel Grutterink, ten dezen zaak door de gemeenteraad gecommitteerd op den 8 Februarij dezes jaars No.3, en gezien de bepalingen van het decreet van den 23 praireal van het 12 Jaar op het onderhorige aanleggen van toepassing verklaard, heeft goed gevonden, onder approbatie van Hun Edele Groot Achtbare, de Heeren Gedeputeerde Staten voornoemd, te bepalen:
A.
1e Dat voor rekening van de Burgerlijke gemeente zal worden aangelegd en onderhouden eene geheele nieuwe begraafplaats buiten het dorp Zelhem, en wel ten noorden van hetzelve, van de bebouwde kom meer dan honderd ellen verwijderd, op een stuk Heideveld van de Zelhemsche mark geacquireerd, ingesloten door de grond van Alof Radstake, de bouwlanden het Ennemoeijenkampken, en Sinte Catrinekamp, en de geisoleerde woning van A: Radstake meer dan veertig ellen verwijderd, de toegang hebbende van den weg van Zelhem op Ruurlo.
2e Dat dezelve zal worden aangelegd in een langwerpig vierkant ten groote van niet minder dan zestig nederlandsche roeden, zijnde de tegenwoordige begraafplaatsen in de kerk en op het kerkhof, naauwlijks zevenentwintig dito roeden groot, voorlopig van de voorige gronden afgescheiden door een rasterwerk hoog één el vijf palmen, langs welke binnenzijde eene levendige Haag zal worden aangelegdt, om in het vervolg voor afsluiting te dienen. De begraafplaats zal voorzien zijn van een voegzaam huisjen tot berging van doodenbaren, en andere noodwendigheden voor de begraaving nodig; en verdeeld in twee perken, als één perk voor eigen graven en om daarop bij vervolg teegen betaling eigen graven aan te leggen, en één perk voor een algemeene begraafplaats, voorbehoudens het vermogen aan de Roomsche Catholieke ingezetenen van Zelhem, die thans derzelver doden op de begraafplaats bij de Roomsche Kerk den Keijenborg onder Hengelo begraven, om voor hunne lijken een gedeelte van de begraafplaats afzonderlijk aan te leggen, in welk geval het terrein zooveel nodig is zal [2] worden vergroot.
3e Dat tot goedmaking der kosten van eersten aanleg, waaronder begrepen het planeren van de grond, het omrasteren van dezelve, het aanleggen van een levendige haag, het bouwen van een huisjen, het aankoopen, zoo nodig, van eenig bouwland van de Sinte Catrinenkamp, om aan de begraafplaats aan die zijde eene regte rigting te geven, midsgaders het planten van eenig plantsoen op en bij de begraafplaats, en andere noodwendigheden, op de begrooting van 1829 voor te dragen eene som van zevenhonderd gulden, te emploijeren volgens een nader te ontwerpen plan.
En is verder goedgevonden, onder approbatie als voren, uit aanmerking dat er in de kerk geen eigen graven zijn als de grafkelder aan den Huize den Slangenburgh behorende, en van de gewoonte om de predicanten die alhier overlijden, in het zoogenaamde doophek in de kerk te begraven, en dat voor inlage van ieder lijk, in de kerk begraven wordende, zes guldens wordt betaald, de kerk deswegens door de Burgerlijke gemeente schadeloos te doen stellen met eene uitkeering van twaalf guldens in het jaar, waarmede de kerkelijke administratie heeft verklaard genoegen te nemen, te vinden uit een post daartoe jaarlijksch op de begrooting voor te dragen en te verhoogen met zoodane som als voor het onderhoud van de begraafplaats nodig geacht wordt.
Om verder de Diaconie te laten in het bezit om de lijklakens te leveren aan diegeene die daarvan, voor de lijken hunner naastbestaanden, wenschen gebruik te maken, gelijk al verder, om aan elke familie, in het bezit zijnde van eene eigene begraafplaats op het tegenswoordige kerkhof, waarop vele eigen graven gevonden worden, en met betrekking tot de begraafplaats van den huize den Slangenburgh in de kerk, tot het begraven der lijken in de kerk van Predicanten die alhier overlijden, op de nieuw aan te leggen begraafplaats een voegzamen hoek grond ter lengte van zes ellen, en ter breedte van twee ellen en door een tusschenruimte van vier palmen aan het hoofd- en voeteneinde van elkaar gesepareerd, door het lot te doen aanwijzen, tegen betaling van drie guldens aan de gemeente, gelijk mede, om aan ieder die zulks verlangt, een gelijken hoek grond voor een eigen graf tegen betaling van twaalf guldens af te staan, en om verder ten aanzien van de conservatie van de eigenaren en het begraven der lijken daarin, en in de algemeene begraafplaats, onder approbatie alsvoren vast te stellen:
B.
1e Zal worden aangewezen door een nummersteen, 150 à 200 strepen in het vierkant, lang negen palmen, in het midden, aan het hoofdeneinde van ieder graf, 150 strepen boven den grond, in een evenredige distantie van de andere stenen te plaatsen, zullende ieder steen, van een volgnummer voorzien, in een boek, expresselijk daartoe aan te leggen, worden overgeschreven,
2e Dat zoowel in de eigen graven, als in de algemeene begraafplaats, naast elkaar zal moeten begraven worden, met observatie van het bepaalde in art 4 & 5 van bovengemelde decreet van den 23 praireal van het 12 Jaar, waarom de algemeene begraafplaats zoo ruim zal worden aangelegt, dat ten minsten niet dan na verloop van tien volle jaren, een graf weder zal behoeven geopend te worden, met dien verstaan-de, dat wanneer de talrijkheid der lijken tot een eigen graf geregtigt vorderde, dat [3] een graf voor eenig lijk vroeger moest worden geopend als het decreet van 23 plaireal van het 12 Jaar toelaat, zoodanig lijk of in een nieuw aan te koopen graf, of in de algemeene begraafplaats, of in een anders eigen graf, met goedvinding van den eigenaar zal moeten begraven worden.
Met betrekking tot het openen en digt maken van het graf, het opzicht over het begraven, het omsluiten en sluiten van de begraafplaats, en hetgeen daarvoor zal worden betaald is goedgevonden voor te dragen:
Dat dewijl de functie van doodgraver tot heden met die van schoolmeester, koster en voorlezer vereeningd is, daarin vooreerst geene verandering te maken, maar zulks te laten op den tegenwoordigen voet, mids die functie of door den doodgraver zelve, of door eenen anderen, door hem met goedvinden van den Burgemeester daartoe te qualificeren, uitgeoefend wordt.
Dat voortaan door niemant anders dan door den doodgraver of zijnen gemagtigden graven zullen mogen gemaakt worden, en dat door de belanghebbenden ten minsten vierentwintig uren voor de begraving daarvan aan hem kennis zal moeten gegeven worden, dat den doodgraver of zijnen gemagtigden zich bij het begraven op de begraafplaats moet laten vinden en zal moeten zorgen, wanneer het lijk op de gebruikelijke wijze in het graf gezet en met aarde bedekt is, dat het graf vervolgens wordt toegemaakt, zonder daarop eenig opgraafsel, zooals thans de gewoonte is, te plaatsen.
Dat voor het openen en digt maken van ieder graf, met de verdere directen die hij op de begraafplaats moet verrigten, aan den doodgraver zal worden betaald van een lijk boven de vijftien jaren vijfenzeventig Centen en beneden dien ouderdom veertig Centen, wordende hem ten aanzien van min vermogenden alle mogelijke discretie aanbevolen ter beslissing des noods van den Burgemeester.
In het luiden der klokken zoo bij het overlijden als begraven, en hetgeen daarvoor aan de kerkelijke gemeente, of zooals tot heden aan den doodgraver betaald wordt, wordt geen verandering gemaakt, even weinig als in hetgeen voor de levering van het lijklaken betaald wordt, alzoo een en ander vrijwillige daden zijn.
Familiën die verkiezen in eigen graven boven de lijken hunner naastbestaanden grafsteenen, gedenk-zuilen, enz. op te rigten zullen daartoe vrijheid hebben zonder eenige betaling, echter zullen dezelve daardoor geen nadeel aan belende graven mogen toebrengen, en zorgen dat de nummersteen aan het hoofdeinde van het graf daardoor niet verloren raakt, even weinig eenig beletsel in den weg leggen over het eene graf naar het ander, de uitspraak in cas van verschil hierover behoord zonder hooger beroep aan het Burgerlijk bestuur.
De gedenksteenen, zich thans op de kerkhof boven lijken bevindende, zullen door de belanghebbende vandaar moeten worden weggenomen zoodra de kerkhof, die thans al te hoog tegen de kerk is opge-hoogd, zoodat de afwatering van de kerk belemmerd en derzelver fondamenten benadeeld worden, wordt afgelegt en tot een egaal plein aangelegt.
Het opzigt over de begraafplaats wordt volgens de existerende wettens aan den Burgemeester opgedragen, gelijk ook het vaststellen der nodige Instructie voor den doodgraver, met of zonder approbatie van Heeren Gedeputeerde Staten, zoo als hoogst dezelve zullen goed [4] vinden.
De wijze van aanleggen van de begraafplaats, het omrasteren het bouwen van een huisjen, enz. zal in een naderen voordragt worden vervat, ook alsdan, zoo hun Edele Groot Achtbaren zulks nodig achten, worden voorgedragen een zekere retributie ten behoeve van der gemeente voor ieder lijk in een eigen graf, of in de algemeene graven begraven wordende.
En is hiermede de vergadering gescheiden.
Besluit
[1] No. 17
Betrekkelijk de aan te leggen begraafplaats
Eodem
Gelezen zijnde de Missive van den Heer Districts Commissaris van Doetinchem d.d. 18 September j.l., No. 568/4, houdende mededeeling van het besluit van Hun Edele Groot Achtbare, de Heeeren Gedeputeerde Staten d.d. 11 daar te voren, No. 24, betrekkelijk dezerzijdsch gedanen voordragt voor het aanleggen van de nieuwe begraafplaats buiten de kom der gemeente, en wel betrekkelijk het eerste lid van gemelde Besluit, ten aanzien van de door de Burgerlijke gemeente te doene uitkeering aan de Kerkelijke gemeente van f. 12,= ’s jaars voor schadeloosstelling wegens het gemis der inlaag geleden voor het begraven in de kerk.
Op den voet van het Besluit van Hun Edele Groot Achtbare voornoemd d.d. 5 September 1827, No. 44, P.B. No. 97 Lett. G, is goed gevonden Hun Edele Groot Achtbare te kennen te geven, dat de kerkelijke administratie, die voor het begraven van ieder lijk in de kerk ten behoeve van dezelve f. 3,= genoot, door het aanleggen van eene nieuwe begraafplaats, en het verbod om geene lijken meer in de kerken te begraven, nadeel komt te lijden, dat de kerkelijke inkomsten zeer gering zijnde, de billijkheid schijnt te vorderen, dat de Burgerlijke gemeente de Kerkelijke gemeente hieromtrent eenigsinds tegemoet komt, weshalve dit waarschijnlijk verlos berekend is op f. 12,= ’s jaars, dat zulks wel wat ruim is, omdat van oudsher voor de lijken van Predicanten, Kerkmeesters, en leden van het Bestuur in de kerk begraven wordende, niets wordt betaald, en welke lijken onder de algemeene berekening zijn medegetelt, zoodat na het oordeel van de ge- [2] meenteraad eene som van f. 9,= ’s jaars geacht wordt geen bezwaar voor de Burgerlijke gemeente uit te maken, zijnde de Burgemeester verzocht hiervan op dezen voet kennis te geven.
Opzichtelijk het 2e lid van het besluit van Hun Edele Groot Achtbare d.d. 11 September l.l. relatief den Titel waaronder de grond, waarop de begraafplaats zal worden aangelegd van het Markbestuur verkregen is, is goed gevonden Hun Edele Groot Achtbare te doen berigten, dat die grond om niet, en zonder eenig bezwaar uit de Markengronden is verkregen.
En dewijl bij het derde lid van het gememoreerde besluit het grondbeginsel goedgekeurd is, volgens welke de aanleg eener begraafplaats voor deze gemeente door de gemeenteraad is voorgenomen met authorisatie om dienovereenkomstig te handelen, is goedgevonden hiervan voorlopig aan de ingezeten en die het verder aangaat kennis te geven, en dezulke die bezitters zijn van eigen graven op het kerkhof, voor zooveel zij op de nieuwe begraafplaats weder gratis een eigen begrafplaats verlangen, tegen een nader te prefigeren dag en tijd uit te nodigen daarvan aangifte te doen, en tevens zoodane ingezetenen die geene eigen graven hebben te verwittigen, dat zij op de nieuw aan te leggen begraafplaats tegen betaling van f. 12,= gulden een eigen graf kunnen bekomen.
En is dienvolgens gearresteerd den navolgende bekendmaking:
"De gemeenteraad van Zelhem, in aanmerking nemende, dat Hun Edele Groot Achtbare, de Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie op den 11 September l.l., no. 24, hebben goedgekeurd het grond-beginsel voor het aanleggen van een nieuwe begraafplaats, door de gemeenteraad ontworpen op den 14 Augustus dezes jaars, brenge zulks hiermede ter kennis van alle die daarbij belang hebben, en verzoeke de zoodanigen, die bezitters zijn van een eigen graf op het Kerkhof bij aldien zijn, tegen betaling van f. 3,= voor eens, verlangende daarvoor weder een eigen graf op de nieuwe begraafplaats te erlangen, om daarvan tegen zeker nader te bepalen tijd en plaats opgave te doen, tevens met de nodige aanwijzing van eigendom van hun tegenwoordige graf, op welke tijd mede zoodane ingezeten, die op de nieuwe begraafplaats tegen een betaling van f. 12,= voor eens een eigen graf verlangen, daarvan aangifte zullen kunnen doen."
Gedaan te Zelhem den 11 October 1828
Besluit
[1] No. 19
Deliberatie over het aanleggen van een nieuwe begraafplaats, betrekkelijk eigen graven.
Dingsdag den 21 October 1828
Present allen met uitzondering van Jonkheer Wentholt en G. Willink
Op voordragt ter vergadering gedaan, is goedgevonden, ten einde het aanleggen van de nieuwe begraafplaats te bespoedigen, Burgemeester en Assessoren te verzoeken, om zoodra mogelijk te doen opmaken en aan de vergadering over te leggen bestek en conditiën voor het omrasteren van gemelde begraafplaats, tevens met een voegzame Poort daarvoor, en het nodige huisjen tot berging van de gereedschappen.
En is tevens goedgevonden, tengevolge van de bekendmaking van den 11 dezer op te roepen alle degeene die eigen graven op het Kerkhof hebben, en daarvoor anderen op de nieuwe begraafplaats verlangen, om daarvan aangifte te doen, waartoe de gemeenteraad ten huize van de weduwe Grutterink zal vergaderen op den 5 November aanstaande des voordemiddags van 10 tot 12 uren.
En dat diegeenen die een eigen graf op de nieuwe begraafplaats verlangen daarvan almede op die tijd en verder de geheele maand November aan den Burgemeester aangifte kunnen doen.
En is ten dieneinde ontworpen en vastgesteld de navolgende bekendmaking:
"De Gemeenteraad van Zelhem roept tengevolge van hun bekendmaking van den 11 dezer bij dezen op zoodane ingezetenen en anderen als bezitters zijn[de] van eigen graven op het tegenwoordig kerkhof, en die verlangen op de nieuwe begraafplaats de nodige grond voor eigen graven te ontvangen, om van hun tegenwoordige graven aanwijzing en opgave te doen op Woensdag den 5 November aanstaande des voordemiddags van 10 tot 12 uren, zullende de gemeenteraad ten dieneinde ten huize van de weduwe Gerrit Grutterink vergaderen.
Alle diegeene die alsdan geen opgave en aanwijzing hebben gedaan zullen geacht worden van hun regt om voor niets een eigen graf te erlangen te hebben afgezien.
Ook zal op dien tijd en verder de gehele maand November opgave kunnen geschieden door hun die verlangen een eigen graf op de nieuwe begraafplaats te hebben."
Gedaan te Zelhem den 21 October 1828
Ter ordonnantie van de gemeenteraad
De Burgemeester en Secretaris
Besluit [1] No. 2
Maatregelen voor het begraven der lijken op de nieuw aangelegd wordende begraafplaats
Op den 3 Januarij 1829
Present als voren
De Burgemeester legt over het Besluit van Hun Edele Groot Achtbaren de Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie d.d. 26 December 1828, No. 7, P.B. No. 176, opzichtelijk de nieuw aan te leggene begraafplaatsen, en dat van den Heer Gouverneur dezer Provincie d.d. 27 dito N. 6776/11, P.B. No. 177, opzichtelijk het zelve onderwerp, speciaal inhoudende het verbod om voortaan lijken in de kerken te begraven, doch toelatende, dat zoolang de nieuwe begraafplaats niet in order is, op de kerkhof te doen begraven.
Tevens houdende den last om zooveel nodig voor den dienst der begrafenis en de nodige bepalingen voor te dragen, en om wekelijksch rapport te doen welke vordering met het aanleggen der nieuwe begraafplaats gemaakt is.
En hierop gedelibereerd en in aanmerking genomen zijnde, dat de nieuw aangelegd wordende begraaf-plaats genoegzaam in order is om daarop lijken te begraven, dat daaraan alleen mankeerd de verdeeling der eigen graven overeenkomstig het Besluit van de gemeenteraad d.d. 14 Augustus 1828, No. 15, door Hun Edele Groot Achtbare, de Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie goedgekeurd den 11 September 1828, No. 24, en dat bij gemelde besluit den dienst der begraafenissen genoegzaam gereguleerd is, om in het begraven der lijken op de nieuwe begraafplaats vooreerst te voorzien, is ten einde aan opgemelde Besluiten te voldoen, goedgevonden:
1e De dag der loting te bepalen op Donderdag den 8 Januarij aanstaande des morgens om tien uren bij de weduwe Gerrit Grutterink te Zelhem, en de belanghebbende daarvan kennis te geven bij gewone kerkenspraak op morgen, met informatie, dat de loting zal geschieden ten overstaan van de gemeente-raad, door de belanghebbenden, of derzelver gemagtigden, en dat bij derzelver afwezigheid door of namens de gemeenteraad voor dezelve zal worden geloot.
2e De Burgemeester en Assessor Hesselink te verzoeken en te committeeren om alles wat voor het begraven der lijken op die nieuwe begraafplaats nog in order moet gebragt worden te bespoedigen, en een Plan van de begraafplaats met aanwijzing der eigen graven te ontwerpen, tevens met aanduiding wat daarop voor een algemeene begraafplaats zal blijven liggen.
3e Om te ontwerpen en aan de gemeenteraad ter overweging voor te dragen zoodane reglementaire bepalingen voor den dienst der begraafnis als na aanleiding der successivelijk ontvangen besluiten mogt nodig zijn, speciaal mede eene instructie voor den doodgraver.
En is zittende vergadering ontworpen en vastgesteld de navolgende oproeping voor de loting over de eigen graven op de nieuw aangelegde begraafplaats:
Burgemeester en assessoren van de gemeente Zelhem, brengen hiermede ter kennis van allen die bezitters geweest zijn van eigen graven, zoo in de kerk als op het kerkhof alhier, en die daarvoor eene gelijke grafruimte op de aangelegde begraafplaats begeerd hebben, dat overeenkomstig de voordragt van het gemeentebestuur d.d. 14 augustus des voorigen jaars, [2] door Hun Edele Groot Achtbare de Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie goedgekeurd den 11 september volgende No. 24, de aanwijzing van de eigen graven op de begraafplaats door middel van het lot zal plaats hebben op donderdag den 8 Januarij aanstaande des morgens om 10 uren bij de weduwe G. Gutterink in het Witte Paard te Zelhem.
Wordende overzulks een ieder die het aangaat, verzocht zich aldaar in persoon te laten vinden of iemant in zijn plaats te zenden, om voor hem te loten.
Zullende voor degeene die niet present zijn, door of namens het gemeentebestuur geloot worden, en hem daarvan vervolgens worden kennis gegeven.
De drie guldens die voor ieder eigen graf moet betaald worden zal op nader te bepalen tijd, na bekomen kennisgeving, aan den gemeente-ontvanger moeten worden voldaan."
Gedaan te Zelhem den 3 Januarij 1829
Burgemeester en Assessor voornoemd
De eerstbenoemde Assessor
Per ordonnanie van dezelve
De Burgemeester en Secretaris
Besluit [1] No. 3
Voordragt betrekkelijk den dienst der begravenissen.
Op den 26 Februarij 1829
Present: L. Hesselink
Jonkheer E.J. Wentholt
F.A. Becking
W. Booltink
De Burgemeester draagt voor, dat deze vergadering belegd is ten einde te voldoen aan het Besluit van Hun Edele Groot Achtbare de Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie d.d. 18 dezer, No. 43, P.B. No. 20, houdende mededeling der grondbeginselen volgens welke de dienst der begravenissen zal moeten worden geregeld.
En hierover gedelibreerd en speciaal voorgenomen Art. 2 van gemelde Besluit en derzelven onderdeelen, gelijk mede Art. 3 enz., is goed gevonden te verklaren:
Dat overmits bij het eerste lid van het besluit van de gemeenteraad van den 14 Augustus des voorigen Jaars No. 15, door Hun Edele Groot Achtbare de Heeren Gedeputeerde Staten voornoemd, goedgekeurd den 11 September volgende No. 24, verstaan is, dat de nieuwe begraafplaats zal worden daargesteld en onderhouden voor rekening van de gemeente.
Dat op dezelve aan bezitters van eigen graven op het kerkhof en in de kerk de nodige grafruimte, des verkiezende, op de nieuwe begraafplaats zal aangewezen worden tegen betaling van drie guldens, en aan hun, geen bezitters van eigen graven zijnde, tegen betaling van twaalf guldens, beide als een schadevergoeding voor de gemeente voor de kosten ten dezen gemaakt:
De gemeenteraad van oordeel is, vooreerst daarbij te moeten berusten, en geen retributie voor de gemeente te eischen voor het begraven der lijken op de nieuwe begraafplaats, anders als bij het evengemelde besluit van den gemeenteraad d.d. 14 Augustus 1828, ten behoeven van den doodgraver, voor het openen en digtmaken van een graf voorgedragen is, te minder omdat de kosten van aanleg [2] der begraafplaats in alles de somma van zeshondert en vijftig guldens niet schijnt te zullen te bovengaan.
Waarop geoordeeld wordt, dat voor de eigen graven zal terug ontvangen worden, na korting der kosten van de steenen palen bij ieder eigen graf, driehonderd gulden, als zijnde er van de 170 eigen graven op de nieuwe begraafplaats afgestoken, reeds 145 door bezitters van eigen graven op het kerkhof en in de kerk aangevraagd. En ook de voornaamste inkomsten voor de gemeente, door personelen omslag moeten daargesteld worden, die tot onderhoud der begraafplaats, niet aanmerkelijk zullen behoeven verhoogd te worden, waardoor elk ingezeten jaarlijksch zijn quota zal voldoen, die anders tot een hoger somma opeens door hen zal moeten betaald worden, vertrouwende de gemeenteraad om deze reden van het opmaken der tabellen bij het aangehaalde besluit van de Heeren Gedeputeerde Staten voornoemd van den 18 dezer ontheven te zijn
Vorder oordeeldt de gemeenteraad, dat den doodgraver door de beloning voor het openen en digtmaken der graven genoegzaam voor zijne deswegens te nemen moeitje gesalarieerd wordt, en alzoo vooreerst een vaste bezolding uit de gemeentekas niet zal te pas komen, te minder, omdat aan hem, bij een nader voor te dragen reglement op den dienst der Begrafenissen, ook nog eenige beloning voor het openen en sluiten der begraafplaats, en het aanteekenen der begraven lijken, en van de eigendomsverandering van de eigenaren zal worden toegelegd.
Belangens de daarstelling van een bijzonder vertrek bestemd om daarin de lijken, voordat dezelve begraven worden, neder te zetten ten einde alzoo tegen het begraven van schijndooden te meerder middelen van voorzorg genomen worden, is de gemeenteraad van oordeel, dat ten einde die daaraan verbonden kosten, vooralsnog te sparen. Dat vooreerst ten dien einde zoo nodig gebruik kan gemaakt worden van het huisjen op de begrafplaats, geschikt voor de berging van doodbaren enz., kunnende dan het oppassen der lijken voor rekening van de naastbestaande geschieden.
Ten aanzien van de indemniteit aan de kerk te verleenen voor de inlaaggelden van lijken die in dezelve begraven worden, en welke thans niet meer kunnen genoten worden, is na behoorlijk onderzoek gebleken, dat dezelve na aftrek van die lijken die volgens een aloude gewoonte zonder eenige betaling in de kerk werden begraven, zoo gering zou zijn, dat het de moeijte niet waard is daaromtrent eenige vergoeding voor te dragen, te minder omdat nu de kerk gelibereerd wordt van de kosten van het digtmaken en ophogen van de graven, hetgeen somwijlen nogal aanzienlijk was, terwijl voord de kerk door het ophouden van het begraven in dezelve, meer voordeel als schade zal erlangen, alzoo bij het begraven in de kerk doorgaans banken gebroken worden en de vloer bedorven.
En is hiermede de vergadering gescheiden.
Besluit [1] No. 5
Reglement op den dienst der begraafenissen enz. in de gemeente Zelhem
[aanvulling 1:]
Geapprobeerd bij een besluit van Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie d.d. 4 Mei 89, No. 3, tevens met de nader voorgedragene bepalingen van den 14 April 1829, No. 8.
[aanvulling 2:]
Afgekondigd en aangeplakt den 30 Mei 1829
Get.
den Burgemeester
en Secretaris
Herm Becking
Zelhem den 7 Maart 1829
Present alle de leden exept G. Willink
De gemeenteraad van de gemeente Zelhem, willende regelen den dienst der begravenissen op de nieuw aangelegde algemeene begraafplaats, heeft onder approbatie van Hun Edele Groot Achtbare de Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie vastgesteld het volgende reglement:
Art. 1.
Het Plaatselijk bestuur zorgt, voor zoover daartoe door de naastbestaande van den overledenen zelve geene beschikkingen worden gemaakt, dat elk lijk behoorlijk ter plaats, daarvoor in deze gemeente bestemd, begraven wordt. De plaats daartoe in deze gemeente aangewezen, wordt verdeeld in twee deelen, waarvan het eene geschikt is voor de eigen graven, die daarop ter breedte van twee ellen, vier palmen, en ter lengte van vijf ellen, zullen worden afgeteekend en door een nummersteen aangewezen worden, en het andere tot een algemeene begraafplaats. De eigen graven zullen aan dezulke die een eigen graf hebben, in de kerk of op het kerkhof, en daarvoor een eigen grafplaats op deze begraafplaats verlangen, worden afgestaan tegen den prijs daarvoor op den 14 Augustus 1828 bepaald. Ook zullen voor den toen bepaalden prijs graven kunnen aangekocht worden. Voor de eerste, zal men zich, voor zooveel zulks nog niet geschiet is, met de nodige bewijzen van eigendom moeten adresseren binnen eene maand na publicatie dezes, voor de anderen is de tijd onbepaald.
Art. 2.
Het toevoorzicht over de algemeene en bijzondere begraafplaatsen, zoo die worden aangelegd, behoord volgens de existeerende wette aan het Plaatselijk bestuur. En geen begraving moge zonder derzelver voorkennis plaats hebben.
Art. 3.
Het Plaatselijk bestuur zorgt voor de benoeming van een geschikt persoon tot doodgraver, die bijzonder belast is met het sluiten en ontsluiten der begraafplaats, het openen en digtmaken der [2] graven, het verrigten van de nodige werkzaamheden op de begrafplaats bij gelegenheid van begravenissen, het houden van exacte aanteekening der namen en voornamen en andere kennelijke aanduidingen van begravene lijken en de plaats waar dezelve zijn ter aarde besteld, het bijboeken der mutatiën ten aanzien van eigen graven, en de verplichting om te zorgen dat de lijken in een geregelde order naast elkaar begraven worden, met observatie der bepalingen van de artikelen 4, 5 & 6 van het decreet van den 23 prairial van het 12 Jaar, alles overeenkomstig de bepalingen van een instructie aan denzelven door het Plaatselijk bestuur te geven, en onverminderd zoodane andere werkzaamheden als hem door de naast-
Bestaanden van den overledenen worden opgedragen.
Art. 4.
De doodgraver zal boven en behalven de belooning hem door de gemeenteraad op den 14 Augustus des voorigen jaars voor het openen en digtmaken der graven toegekend, en door Hun Edele Groot Achtbare goedgekeurd den 11 September 1828 No. 24, genieten voor ieder lijk voor het openen en sluiten der begrafplaats, mitsgaders voor het aanteekenen van het lijk op de lijst der begravenen, vijftien cents, en voor het overboeken van ieder eigen graf, bij gelegenheid van verkoop of anderen eigendoms overgang, dertig cents wanneer de overdragt uit twee of meer graven is zaamgesteld, voor ieder daarboven twintig cents.
Van alle eigendoms overgang van eigen graven zal binnen zes maanden nadat dezelve plaats heeft boeking moeten geschieden op een boete van eenen gulden, en geen eigendoms overgang zal gerespecteerd behoeven te worden bevorens daarvan die overboeking is geschied. Zullende bij gebrek van een behoorlijken titel de aanteekening in den legger der eigen graven voor titel valideren.
Art. 5.
De wijze van begraving blijft bij voorraad op den ouden voet, mids daarvan vierentwintig uren bevorens aan den doodgraver is kennis gegeven. Doch geene begravinge zal mogen plaats hebben anders als des morgens met het aanbreken van den dag tot acht uren in de zomer, en negen uren in de wintermaanden, des na de middags tusschen één en drie uren en des avonds na zonsondergang tot negen uren in de zomer en zes uren in de wintermaanden; bij het eerste en laatste begraven zullen geen klokken mogen geluid worden. Overtreders van deze bepaling zullen verbeuren eenen gulden vijftig cents.
Art. 6.
De gemeente is alleen verpligt om voor de behoorlijke conservatie van de begraafplaats te zorgen, en dat tevens de nodigen doodbaren, touwen, planken en verdere benodighedenvoor de begraving aanwezig zijn. De aanwijzende nummers der eigen graven zullen voor de eerste maal door de gemeente bekostigd worden, doch het onderhoud daarvan komt vervolgens ten laste der eigenaren, die daarvoor op de eerste aanzage van den doodgraver zullen moeten zorgen, op eene boete van eenen gulden en vijftig cents, onverminderd de bevoegdheid van het Plaatselijk bestuur om hetgeen ontbreekt dadelijk ten koste van den zuimachtigen eigenaar te doen daarstellen.
Ook is de gemeente niet verpligt tot conservatie van eenige gedenkteekens op de graven, of onderhoud van grafkelders enz., doch het Plaatselijk bestuur heeft [3] de bevoegdheid, om wanneer zich aan een of ander defecten voordoen ten nadeele der andere graven, om de eigenaren tot het herstel daarvan te verpligten, of zulks voor derzelver rekening te doen plaats hebben, zooals ook het Plaatselijk bestuur ten opzichte van het aanleggen van grafkelders in het algemeen ten aanzien van het begraven der lijken nadere voorschriften tot bewaring der gezondheid zal kunnen geven.
Art. 7.
In de eigen begraafplaatsen mogen geene lijken, buiten de gemeente overleden, begraven worden, tenzij de overledene ingezeten dezer gemeente was, of eigenaar, of mede-eigenaar van een eigen begraaf-plaats.
Op de algemeene begraafplaats zullen geene andere lijken als van ingezetenen der gemeente worden begraven, ten ware het overlijden van vreemden in de gemeente plaats had. Zullende voor zodane lijken desnodig een bijzonder gedeelte van de begraafplaats kunnen worden aangewezen.
Art. 8.
In geval van nalatigheid en pligtverzuim aan zijde van den doodgraver zal denzelven door het Plaatselijk bestuur kunnen afgezet en een ander in zijn plaats benoemd worden.
Art. 9.
Van dit reglement zal steeds een exemplaar in de bergplaats voor de doodbaren enz., en bij den doodgraver voorhanden zijn, midsgaders een plattegrond van de begraafplaats.
Art. 10.
De bepalingen en de besluiten van den gemeenteraad van den 14 Augustus 1828 en 26 Februarij dezes jaars blijven in derzelver geheel.
Art. 11.
De boeten in dezen bepaald, komen ten voordeele van de gemeentekas; de overtreedingen zullen door processen verbaal worden geconstateerd, om die aan den competenten regter over te geven.
Aldus gearresteerd door den gemeenteraad van Zelhem
op dato als boven.
H. Becking,
L. Hesselink,
E.J. Wentholt,
Was geteekend ( W. Booltink,
F.A. Becking,
B. Ruesink.
Besluit [1] No. 9
Nadere deliberatie over het reglement op den dienst der begrafenissen in de gemeente Zelhem den 7 Maart 1829 No.4 ontworpen.
Op den 14 April 1829
Present: L. Hesselink
W. Booltink
F.A. Becking
B. Ruesink
De Burgemeester communiceert een missive van den Heer Districts Commissaris van Doetinchem en Borkulo d.d 9 dezer, No. 180/2, houdende, na aanleiding van een besluit van Hun Edele Groot Achtbare de Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie d.d. 30 Maart j.l., No. 3, aanschrijving om art. 8 van het reglement op den dienst der begravenissen d.d. 7 Maart l.l., door de gemeenteraad ontworpen, bepalende dat in geval van nalatigheid en pligtverzuim aan zijde van den doodgraver dezelven door het Plaatselijk bestuur zal kunnen afgezet worden, en overeenkomstig art. 77 van het reglement op het Plattelandsbe-stuur te emplieren in dier voegen, dat het besluit van de raad tot eventueele schorsing van den dood-graver aan Heeren Gedeputeerde Staten zal zijn onderworpen, zijnde bij evengemelde missive van den Heer Districts Commissaris tevens kennis gegeven, dat de overige bepalingen van het voorschreven reglement zijn goedgekeurd, onverminderd de deliberatie van Hun Edele Groot Achtbare voornoemd over begraafplaatsen en volgens derzelver resolutie geinsereerd in het Provinciaal blad No. 20 van dit jaar.
En hierover gedelibereerd zijnde, is goedgevonden achtsten artikel van het sub dato 7 Maart l.l. door de gemeenteraad ontworpen reglement in dier voegen voor te dragen:
"Ingeval van nalatigheid en pligtverzuim aan zijde van den doodgraver, zal denzelven door het Plaatselijk bestuur kunnen afgezet, en een ander i zijn plaats benoemd worden, evenwel onder goedkeuring van Hun Edele Groot Achtbare de Heeren Gedeputeerde Staten van Gelderland."
En bij deze gelegenheid door een der leden van de gemeenteraad in bedenking gegeven zijnde, dat welligt eenige van de eigen graven, hetzij dadelijk, hetzij bij vervolg van tijd, het eigendom van onder-scheidene familiën zouden kunnen worden, ’t geen dan aanleiding, door de veelheid der lijken, tot een graf geregtigd zou kunnen geven, dat een vroeger begraven lijk bevorens hetzelve tot stof verteerd was, werd opgedolven, zooals men op het kerkhof meermal had zien gebeuren, en hier op gedelibreerd in aanmerking genomen, dat hoezeer bij besluit van den raad d.d. 11 Augustus l.l., Lett: B, No. 2, daar tegen wel bepalingen voorkomen, het des niet te min als overtollig kon worden beschouwt, bij het reglement op den dienst der begraafnissen dato den 7 Maart l.l., No. 4, ontworpen, daaromtrent terug te komen, is overzulks goed gevonden het derden artikel van evengedagte reglement met de navolgende bepalingen te vermeerderen en aan Hun Edele Groot Achtbare de Heeren Gedeputedeerde Staten dezer Provincie aan te bieden:
"Wanneer een eigen graf door meer dan eene familie of persoon in gemeenschap bezeten wordt, zal ieder hoofd der familie of mede-eigenaar in den legger of de lijst der eigen graven moeten aangetekend staan, en zal bij eigendomverandering daarvan aanteekening moeten geschieden overeenkomstig art. 4 van dit reglement, en tegen betaling als daarbij bepaald.
Wanneer de gezamenlijke bezitters van een eigen graf goedvinden hetzelve te verdeelen, zal ieder deel door een kennelijk teeken ter bepaling van het Plaatselijk bestuur en ten koste der belanghebbenden moeten aangewezen worden, en zal daarvan overeenkomstig dit reglement in den legger aanteekening moeten worden gemaakt, onverminderd de bepalingen door de gemeenteraad bij derzelver besluit van den 14 Augustus des voorigen jaars, Lett: B, No. 2 gemaakt, en door de Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie goedgekeurd den 11 September 1828, No. 24, houdende, dat wanneer de talrijkheid der lijken, tot een eigen graf geregtigd, vorderd dat een graf voor eenig lijk vroeger moet worden geopend als het decreet van 23 Prairial van het 12 Jaar toelaat, zoodanig lijk of in een nieuw aan te leggen graf, of in de algemeene begraafplaats, of in een ander eigen graf met goedvinden van den eigenaar, zal moeten begraven worden, ten ware dat door intijds genomen maatregelen door twee of meer lijken op elkaar te plaatsen, zulks kan worden voorgekomen, en is den doodgraver verpligt hier op de belanghebbenden in tijds opmerkzaam te maken."
Door de burgemeester gerapporteerd zijnde, dat bij de loting over de eigen graven op de nieuw aangelegde begraafplaats ten getalle van één honderd en zeventig uitgestoken; bij gelegenheid der loting op den 8 Januarij dezes jaars reeds honderd veertig waren verdeeld en dat er sedert van de toen overgeschoten nog dertien waren uitgegeven is, in aanmerking genomenzijnde, dat de financiele aangelegenheid van de gemeente vordert de betaling van drie gulden voor ieder graf, zoo spoedig mogelijk plaats heeft, goedgevonden de lijst der tot heden toe uitgegevene eigen graven aan Hun Edele Groot Achtbare de Heeren Gedeputeerde Staten, aan te bieden, ten einde en met verzoek om de ontvangst daarvan door de gemeenteontvanger uitvoerlijk te verklaren, des nogthans, dat daarvan uitgesloten blijft het graf No. 17 voor den tijdelijken predicant, het graf No. 88 voor de bewoners van het Heelmeesterhuis, als aan de gemeente behorende, No. 95 voor Alof Radstake, aangezien denzelven met overleg van Burgemeester en Assessoren een gedeelte van zijn grond voor de begraafplaats, tegen genot van een eigen graf, gratis afgestaan heeft, en het graf No. 129 voor de tijdelijke bewoners van het Schoolmeestershuis, thans mede aan de gemeente behorende, aangewezen.
En is de Burgemeester verzocht een lijst der uitgegevene graven ter behoorlijke plaats in te zenden.
Gerapporteerd zijnde, dat den aannemer van de poort voor de nieuwe begraafplaats deszelfs verlangen had te kennen gegeven, dat het nodige hout daarvoor gedestineerd volgens bestek en conditiën te leveren gekeurd wordt, is goed gevonden den Heer Burgemeester te verzoeken en te committeren, om daartoe voor rekening van de gemeente te emploijeren de timmerlieden Evert Jan Woolschot en Derk Wolters.
En hiermede is de vergadering gescheiden.
Hn Becking
L. Hesselink
Was geteekend E.J. Wentholt
W. Booltink
J.A. Becking
B. Ruesink
Besluit [1] No. 12
Onderwerp: Restanten wegens de eigen graven op de nieuwe begraafplaats.
Eodem date
De gemeenteraad voorgenomen hebbende een staat van restanten wegens de recognietie voor eigen graven op de nieuwe begraafplaats ter somma van viernvijftig gulden, zijnde voor achttien eigen graven, heeft na examinatie van dien staat bevonden, dat alle die geene, die wegens den aankoop van eigen graven op de nieuwe begraafplaats gelden schuldig zijn, zeer wel in staat zijn dit verschulde te voldoen. Dat overzulks geen kwijtschelding deswegens kan toegestaan worden.
Dan, dewijl vermoedelijk met de invordering dier gelden eenige tijd zal verloopen, [maar] het opmaken, en indienen der rekening van 1829 niet kan wagten, zoo authoriseerd de ge- [2] meenteraad den heer ontvanger der gemeente, om alleen de voor de eigen graven ontvangene gelden in de rekening van 1829 verantwoorden, en de alsnog resterende f. 54,= voor memorie in te brengen, om die in de rekening van 1830 te verantwoorden.
Besluit
[1] No. 19
Restanten van eigen graven.
Eodem dato
De gemeenteraad van Zelhem heeft, in aanmerking nemende, dat voor de eigen graven op de nieuwe begraafplaats aan de gemeente verschulde afstandgelden ad f. 3,= voor ieder graf, nog onbetaald zijn die graven die genomen zijn door den heer baron van den Borch voor Hallerdijk, door G. Netens, door A. Hesselink voor de Vrogte, door J. Reindsen, door Jan Bel, door Jan van Til, door A. ten Hulze en A. Gotink, door Hendr Janssen, door A. Evekink voor Assink in Halle, door W. Coops voor Borkens, door W.J. Geessink, en door de eigenaren van het erve Groot Essink, samen ten somma van zesendertig gulden, goedgevonden, zooveel de raad aangaat, den heer gemeenteontvanger te authoriseren om die restanten nogmaals in te brengen.
Zullende inmiddels door de gemeenteraad bij de schuldpligtigen instantien tot betaling gedaan worden, hetwelk zij vleijen van een goed gevolg te zullen zijn, omdat op de restanten, in rekening van 1829 ingebragt, reeds f. 18,= betaald is. --
|