Bron:  Stamboom Becking  Artikel door:  H. Jonas 
 Familie bron:    
Naam:  Willem Becking   
Roepnaam/bijnaam:  Poolse Willem  
Geboorteplaats:  Varsseveld  Datum:  1650? 
Overleden te:   Datum:  
Vader:   Moeder:  
   
Gehuwd met:  Aleijda  
Geboortedatum:  circa 1654 Overleden:  
Trouwdatum:   Plaats:  
   
Zoon(s):  Jan        * 1681 Overleden:  1756
 Hendrik * 1687 Overleden:  1760

 

Willem Beckink, alias: Poolse Willem, gedoopt op 29 aug 1660 te Winterswijk, richter te Zelhem en 3e voogd van Wisch; advocaat en officier, geboren 1650 te Varsseveld. Was eerst advocaat en werd later officier in Pruisische dienst tijdens de Poolse oorlog, waaraan hij zijn bijnaam "Poolse Willem" ontleent.

Voor zijn moedig gedrag mocht hij als beloning een wapen (eikentakje) voeren. Dit wapen wordt door zijn rechtstreekse afstammelingen nog steeds gevoerd. Hij werd later, evenals zijn vader, voogd van Wisch vanwege de Markgraaf van Brandenburg. Als richter had hij de leiding over de heerlijkheid Wisch, die op grond van de leenverhouding over eigen bevoegdheden op het gebied van bestuur en rechtspraak beschikte.

 Bron:  Stamboom Becking  Artikel door:  H. Jonas 
 Familie bron:    
Naam:  Johan Becking  
Roepnaam/bijnaam:  Jan  
Geboorteplaats:  Varsseveld Datum:   1681
Overleden te:  Varsseveld Datum:  31-08-1767
Vader:  Willem (Poolse Willem) Moeder:  Aleida
     
Gehuwd met:  Hermina Planten  
Geboortedatum:  Doesburg, circa 1680 Overleden:  04-10-1759
Trouwdatum:  Varsseveld 1703 Plaats:  Varsseveld 
     
Kinderen:  Willem   *1708 Overleden:  1794
   Aleida    *1710 Overleden:  1791
   Laurens *1711 Overleden:  1789
   Harmen *1715 Overleden:  1776
   Jacobus *1718 Overleden:  1797

  

3e Richter van Zelhem; 4e Voogd van Wisch, geboren 1681 te Varsseveld, overleden op 31-07-1756 te Varsseveld, begraven op 05-08-1756 te Varsseveld. Vermeld als voogd van Wisch vanwege de Markgraaf van Brandenburg in 1716, 1738 en 1743. (Zie Gens Nostra 1954, bl. 168). Was tevens kerkmeester van de Nederduits Hervormde kerk te Varsseveld van 1717 tot 1742. Zijn rekeningen en bijlagen over deze periode bevinden zich in het streekarchief te Doetinchem. Waarschijnlijk is hij tussen 1726 en 1732 ook nog een aantal jaren ontvanger der generale middelen in het kerspel Varsseveld geweest (Zie: oud archief Varsseveld D II, nrs. 1789 e.v.).

Op 28 oktober 1716 behandelde de Landdag van de Staten van Gelderland een rekest van Johan Bekking, voogd van Varsseveld, hem onschuldig te verklaren aan de manslag (= doodslag), begaan aan een onbekend persoon, die met nog drie vagebonden poogde in te breken in de kerk van Varsseveld. Tevens verzoekt hij om remissie (= kwijtschelding). Beide verzoeken werden door Haar Edele Mogenden de Staten gehonoreerd, omdat volgens het advies van het Hof van Gelre suppliant (= verzoeker) zich altijd zeer trouw en eerlijk ïn sijne bedieningh heeft gedragen, insonderheid tot bevordering van de rust en veiligheid der goede ingezetenen en tot ontdekking van vagebonden en quaat doenders en dat hij ook van der .... sig eerlijck en sondere opspraak heeft gedraegen, sonder ooijt ijemant te hebben beledigt".
In zijn verzoekschrift meldt Johan Bekking, dat in de kerken in Winterswijk, Zelhem, Aalten, Dinxperlo en Hummelo is ingebroken en het armengeld is gestolen. Bij de ingezetenen van die plaatsen was de nodige verdenking ontstaan jegens verscheidene personen, "welcke eenige tijdt te bevooren daar omtrent hadden gepasseert, sonder dat bekendt was waar deselve waaren t'huijs gehoorende".
De Radstake Herberg De Radstake. Foto: coll. H.M.Somsen

In de vroege morgen van de 16e juni 1716 waren bij zonsopgang vier mannen in herberg De Ratstat tussen Aalten en Zelhem bij elkaar. Drie van hen waren daar ook zeven of acht dagen eerder geweest (in de nacht, dat in de kerk te Aalten was ingebroken) en daar veel angst en vrees getoond hadden, zo meldt Johan Becking in zijn request. Uit hun slechte kleding en omgang (smanieren) had de waardin de conclusie getrokken, dat het gauwdieven waren. Toen de mannen weggingen zijn de meiden van de waardin hen nagegaan. Aanvankelijk gingen zij richting Lichtenvoorde, maar veranderden plots van richting en leken naar Varsseveld te gaan. De meisjes waarschuwden Johan Becking en voogd Planten, die in de herberg waren. Besloten werd, de wacht bij de kerk in alle stilte te betrekken. Alleen de wat afgelegen wonende predikant werd daarvan in kennis gesteld en gewaarschuwd, op zijn hoede te zijn. De verdenking jegens de mannen nam nog toe, nadat was gebleken, dat zij de nacht, voordat in de kerk te Zelhem werd ingebroken, bij Caspar van Houten (herbergier??) in de Landeweer waren geweest en daar en een paar dagen later weer een ander daar enkele flessen met jenever had laten vullen. De drie mannen wachtten hem op een afgelegen plek op en gevieren gingen zijn langs de heide en "buijten alle passagie" weg.

Toen Johan Becking die 16e juni omstreeks middernacht van het huis van de voogd Planten over het kerkhof naar de woning van Herman Hesseling wilde gaan, om te zien of er ergens onraad was, zag hij ter hoogte van de kerkdeur iemand op zich afkomen. Eerst dacht hij, dat het de chirurgijn Planten was, maar weldra merkte hij, dat het een vreemde was en een van de vagebonden en kerkrovers moest zijn. De man trachtte zich geruisloos uit de voeten te maken, maar liep over het kerkrooster en verraadde aldus zijn aanwezigheid. De man wilde in de richting van de heide ontkomen, maar Becking gelastte hem te blijven staan.
"Sta stil of ik schiet", riep Becking hem na, waarna de man inderdaad bleef staan. Op de vraag, wie hij was, antwoordde hij: een passagier. Becking verzocht hem mee te gaan naar een verlichte plek om hem te kunnen herkennen, maar toen Becking zij collega-wachters riep, nam de man de benen. Een schot hagel uit de snaphaan (= geweer, dat niet met een lont, doch door middel van een haan met vuursteen werd afgeschoten) trof hem uiteindelijk in de rug, "zondanig, dat de man neerviel". (RAGld: toegang 0124, inv.nr. 1479, folio 1016-1033) De man was uiteindelijk door een kogel in de rug getroffen en geveld.

Johan Beckinjg verzocht H.E.H. hem onschuldig te verklaren "aen den manslagh bij hem in het exerceren van sijne functie ter middernaght tusschen den 16den en 17den junij laatstleden met het schieten van zijn snaphaan op voors. vagebond begaan, of soo onverhooppentlijck eenig exces bij hem mogte geoordeelt worden gecommitteert daarin te zijn, Haar Edele Mogenden hem sulx gratie... gelieven te remitteren". Hebbende H.E.M. hem onschuldig verklaard.