Bron:  G.J. van Roekel, Kronyck 120
 Marke boeken
 Kerkelijke archieven
 G. Rijsdorp
 H.M. Somsen
Artikel door:  H. Jonas

 

Marken bestonden al in de achtste eeuw. Het woord ‘mark’ betekende oorspronkelijk merk, merkteken of grens. Het is een afgebakend gebied, gemerkt door merkpalen in het landschap. In de loop der eeuwen werd het gebied zelf zo genoemd, om de gemeenschappelijke, niet verdeelde woeste, gronden aan te duiden. De eigenaren van de in die gebieden gelegen gecultiveerde gronden en boerderijen werden markgenoten of geërfden genoemd. Afhankelijk van de grootte had ieder Erf, Goet of Markgenoot een volle, een halve of een kwart stem, een whare

In 1809 zijn door de Staat wetten vastgesteld om de marken op te heffen en onder te brengen bij het burgerlijk bestuur. De gemeente besturen zoals zij onder het bewind van Napoleon werden ingesteld.

De markerigter met de eigenerfde boeren kwamen als regel éénmaal per jaar bij elkaar om de belangen van de mark te bespreken. Deze vergadering werd de holting genoemd. Eigenerfde boeren waren de bewoners van de hoeven, die er sinds mensenheugenis hadden gewoond. Op een dergelijke holting werden de economische belangen van de mark besproken zoals het beheer van de woeste gronden, het steken van turf, het grazen van het vee, de boetes bij overtredingen van de regels enz. Voor de bedrijfsvoering van het oude boerenbedrijf was de heide onmisbaar. Men maaide er plaggen in grote hoeveelheden om als strooisel te dienen in de potstal. Zo kon men op eenvoudige wijze de hoeveelheid mest uit de potstal vermeerderen. Eeuwen lang is er een chronisch tekort geweest aan de broodnodige mest. Éénmaal in de 7 a 10 jaar kon men plaggen maaien. De heide was tevens onmisbaar de schapenhouderij en de bijenteelt.

De boerderij met het erf eromheen en het bouwland op de enk was privé bezit van de boer. De woeste gronden, heide, veen, laaggelegen broekgronden en moerassen, waren gemeenschappelijk bezit. Essen of enken zijn gemeenschappelijke ontginningen, kampen zijn individuele ontginningen en zijn als regel van latere datum dan de enken.
Rond 1600 werd Zelhem en omgeving officieel in kaart gebracht door de Staten van Gelderland en het Graafschap Zutphen. De grenzen werden eerst nauwkeurig vastgesteld en aangegeven met een aantal markepalen (grenspalen). Wegen, waterlopen enz. met de hoeven werden in kaart gebracht, compleet met zaadbergen en de houtwallen die om het erf lagen.

Het Heeren- of Woltveen, het latere Wolfersveen
Dit gebied werd op 27-4-1639 door de Rekenkamer verpacht aan de markgenoten van Hengelo en Zelhem voor 90 gulden per jaar, de heide was 817 ha groot. Met een bepaling in het contract, dat de Rekenkamer het veen zelf weer zal mogen afgraven, indien er gedurende de pachttermijn van 25 jaar een grift (kanaal) naar Zutphen of Doesburg wordt aangelegd voor het vervoer van turf. Het was een gebied met zeer slecht ontwatering. In de winter stond het altijd blank en in de zomer nog voor een groot gedeelte. In 1813 wilde Napoleon  het Wolfersveen verkopen. De markeboeren raakten daardoor in paniek. Hoe zouden ze kunnen boeren zonder deze woeste grond?
De boeren konden in dit gebied schollen maaien en schadden steken, en op veenachtigeplekken kluun graven. Verder konden ze daar schapen hoeden. Als een boer vijf bunder bouwland had, moest daar 25 a 50 ha woeste grond tegenover staan, wilde hij zijn akkerland in orde houden. Voor 1 schaap was 1 hectare heide nodig. Het vee werd in belangrijke mate gehouden voor de productie van mest. Om de hoeveelheid mest te vergoten werden grote massa's heideplaggen gebruikt.
Daarom werd de heide gekocht van de domeinen voor ruim tweeduizend gulden,

In Zelhem waren drie Marken:

  • De Zelhemse Hattemer mark, meestal Zelhemse mark genoemd

  • De Halse mark

  • De Dunsborger Hattemermark, meestal de Dunsborger mark genoemd

De Zelhemse Hattemer mark
Markenregt van de Sellemsche-Hattemer marcke misgaders resolutien, decreten, berichte ende erfgenamen aldaer, begonnen ende geresumeert 12 Juny 1598. Zo begint het oudst bewaard gebleven markeboek van de Zelhemse mark. Op 15 juni 1829, na het opheffen van de marke eindigt het met de tekst: Niemand iets voor te dragen hebbende, zoo is de mark van Zelhem hiermede voor ontbonden verklaard.
Binnen de Mark van Zelhem lagen 59 oorspronkelijke hoeven, dertig in de Heidenhoek, 22 in de Winkelshoek en zeven in het dorp, In het dorp telt de pastorie die Wheeme ook mee en is stemgerechtigd. Mensen die later binnen de mark zijn komen wonen, hebben geen stem. Het zijn de keuters of koters. Ook worden ze wel brinkzitters of huttemannen genoemd. Ze hebben wel plichten, maar geen rechten.
De jaarholtingen werden in dit gebied geregeld gehouden. Meestal koos men daarvoor de maandag na Trinitatis (Pinksteren). Alle geërfden kregen bericht en werden ook verwacht te komen. Wie zonder ernstige reden weg bleef werd beboet om een ton bier te betalen. De proost van het klooster Bethlehem was erfmarkerichter. In diens plaats kwam later de rentmeester der geestelijke goederen, door de Gedeputeerde Staten benoemd.
Er waren 4 vosters (toezichthouders), en één skater (voorloper van de veldwachter).
Eerst hebben de Fransen de Achterhoek leeggeroofd. In 1813 kwam de bevrijding en de bevrijders (Kozakken en Hannoveranen) roofden datgene wat nog over was. Het markebestuur was vele jaren niet bijeen geweest. Na 1813 vergaderde men weer jaarlijks, maar de mark stond er bedroevend voor, geen geld in de kas en geen geld bij de boeren. Op 11 juni 1827 werd er een commissie ingesteld tot verdeling van de Zelhemse mark.

De Halse mark
Het erfmarkerichterschap was verbonden aan Obelink. Er varen drie vorsters en een scheuter. Ook een schrijver, die 6 gulden per jaar ontving. De vergaderingen van de mark werden eerst gehouden in de herberg van de Olde Landweer, later op Obelink.

De Dunsborger Hattemermark
Deze lag voor in een deel in Zelhem en voor een ander deel in Hengelo en omvatte het noordelijke deel van de Oosterwijk, de Velswijk, de Dunsborg en het Gooi (waartoe ook Keienborg gerekend moet worden). Oostwaarts schijnt zich deze mark uitgestrekt te hebben tot aan de Aaltenseweg bij Quatre Bras en de Betteld.
Van deze mark wordt ook reeds vroeg melding gemaakt. De eerste gegevens dateren van het jaar 1553.
Oorspronkelijk had de mark één richter, later twee. Waarvan één voor het Zelhemse en één voor het Hengelose deel van de mark. Markerichters waren verplicht op de holting aanwezig te zijn. In 1576 ontbraken beide, de een wilde niet komen en de ander was dronken van de brandewijn. De Dunsborger en Hattemer Marke kent ook de verplichte broodlevering op de Muldersfluite. De vergaderingen werden gehouden in de herberg "Den ouden Hengelschen molen" het latere Muldersfluite. Hengelo telde 42 erven met 44 stemmen en Zelhem 44 erven met 46½ stem.