Bron:
ADC Rapport 120
Artikel door: Herman Jonas

 

Niet alle boerderijen lagen in de bescherming van een dorp. Verscheidene lagen langs uitvalswegen of in de buurt van eigen ontginningen. Kenmerkend voor het einde van de vroege middeleeuwen, maar vooral van de volle middeleeuwen (elfde t/m dertiende eeuw) was dat de boerderij steeds plaatsvaster werd.

Bij aanleg van de rotonde bij de Doetinchemseweg zijn sporen van bewoning gevonden die dateren uit de 9e en 10 eeuw na chr. In totaal werden resten van 6 boerderijen en bijgebouwen gevonden. De bewoners van deze nederzetting waren voor het grootste deel boer. Door middel van de analyse van zaden en vruchten die in verschillende kuilen en waterputten terecht zijn gekomen weten we dat er voornamelijk rogge, gerst en haver werd verbouwd.
Verder wijst de vondst van bramen erop dat de bewoners ook vruchten in de nabije omgeving verzamelden.

Ook werd er op deze plek ijzerslakken gevonden. Alles kon niet verzameld worden, maar geschat wordt dat er in totaal achtduizend kilo metaalslak in de ondergrond aanwezig was. Onder de slakken kwamen verscheidene smeedhaarden tevoorschijn. Dit wijst erop dat er ijzer geproduceerd is. Gezien de grote hoeveelheden zullen de bewoners dat niet alleen voor eigen gebruik gedaan hebben. Het produceren van ijzer ging toen in een paar stappen. Allereerst moet ijzererts gewonnen worden. In Nederland werd daarvoor op grote schaal van moerasijzererts gebruik gemaakt, Is was in ruime mate voorradig in de omgeving van Zelhem. Vervolgens werd dit verhit in ovens waardoor ruw ijzer gewonnen werd. Deze ijzerbrokken waren nog niet geschikt om bewerkt te worden. Daarvoor moesten ze nogmaals herverhit worden in smeedhaarden. Het daaruit gewonnen ijzer werd in baren gesmeed en vervolgens verhandeld.
Het winnen van het moerasijzer en het opstoken van ovens moet ergens anders gebeurd zijn.

 

Doetinchemseweg

Scan uit ADC Rapport 120