Herinneringen aan de oorlogsjaren 1940-1945
------------------------------------------------------------------------

door meerster G.J. Lemereis

 

omschrijving_Herinneringen 40-45
Tekeningen door Gerda Schuurman-Wisselink

 

Oorlogsdreiging
Zo lees ik over de gespannen toestand, die er vooral in het jaar 1939 telkens begon te heersen, toe Hitler in maart van dit jaar op Tsjecho-Slowakije aantrok en Mussolini in maart van dit jaar een inval in Albanië deed. Toen kwam er ook in onze omgeving iets van de dreigende toestand te zien met wachtposten en versperringen van wagens op de wegen en dynamietringen om de bomen die met prikkeldraad omwonden waren. Ook werden veel oudere, niet meer dienstdoende militairen opgeroepen, wat in tal van gezinnen moeilijkheden meebracht. Maar dan rustte het weer, tot er nieuwe dreiging loskwam en in de augustusmaand in 1939 Duitsland met z’n eisen omtrent Polen begon. Heel Europa leefde er in mee. Wij waren, zoals elk jaar, druk met onze feestplannen. Cadeautjes waren voor onze kinderen gekocht, een grabbelton voor de zang was klaargemaakt, toen plotseling een inval in Polen volgde, werd ook dit feest afgelast. Er was wel wat anders om aan te denken. De mobilisatie werd uitgeroepen en wij aan onze school moesten meester Wisselink afstaan.
Voor onze school zelf was dit nog niet het ergste, want wij hadden meester Groot Nibbelink nog als reserve en dan meester Oosterink, die echter ook opgeroepen werd. Beide waren kwekeling met akte zoals men dat noemde. Meester Groot Nibbelink had al zo lange tijd uitnemend werk gedaan voor een zakcentje van f 15.= per maand, dat bestuur en personeel samen betaalden, en hij deed dit, met zoveel anderen, om ervaring op te doen om eindelijk ergens aan de gang te komen. Nu gunden we hem gaarne een tijdelijke betrekking met salaris. Geen wonder dat velen het onderwijs gingen verlaten en iets anders zochten. Maar waar was dat te vinden?

Overal heerste werkloosheid en armoede en ook onze schoolkring kon daarvan meepraten. Velen van de ouderen zullen daar heel wat van kunnen vertellen. En het was jammer, maar wel te begrijpen, dat meerderen luisterden naar de lokkende berichten uit Duitsland, waar geen werkloosheid heerste, maar al jaren lang alles in dienst stond van het leger. Nu werd men zich plotseling bewust waarvoor dit alles gediend had. En intussen konden we alleen maar hopen, dat, als in 1914, de oorlog aan onze grenzen zou voorbijgaan. Maar er lagen massa’s troepen van onze oosterburen te wachten en de spanning werd steeds groter en op de berichten kon men niet vertrouwen. Dan plotseling werden de verloven van de dienstdoende militairen ingetrokken en enkele weken later weer vrijgegeven, zonder precies te weten wat er eigenlijk gebeurd was. Vooral op zee speelde zich heel wat af, waar de storm het onheil nog kwam vergroten. Ook het arme Finse volk, dat door het grote Rusland werd aangevallen en zich zo dapper weerde moest het ontgelden. Wij hadden het druk met het kerstpakjes maken voor de militairen.

Ik had het extra druk met landbouw cursuswerk, ook te Zelhem. Er kwamen enkele Joodse jongens, die ook graag de lessen wilden volgen. Ze waren uit Duitsland gevlucht en hoopten naar Palestina te kunnen emigreren. Het waren prettige, belangstellende leerlingen. Ze werkten als knecht bij een boer. Toen kwam na de jaarwisseling de vorst opeens opzetten, die ruim twee maand zou duren en met zo’n overvloedige sneeuwval, zelfs treinen en auto’s moesten het opgeven. De weg Halle-Zelhem zat telkens vast en moest dan geruimd worden. Als ik één keer per week ‘s avonds laat van mijn cursusles te Zelhem kwam, was het of ik door een poollandschap reed. Wel mooi onder een heldere sterrenlucht, maar niet gemakkelijk vanwege de gladdigheid.
Maar veel erger was het voor de militairen. Meester Wisselink was naar Brabant overgeplaatst en moest daar met vele anderen het ijs in de kanalen stukhakken. Geen wonder, dat hij al gauw in het militaire hospitaal te Breda terechtkwam, en toen kwam midden in april plotseling het bericht, dat de vijand Denemarken en Noorwegen was binnengevallen. Denemarken had zich niet verdedigd en in Noorwegen was veel verraden en de moedige verdediging mocht niet baten, we wachtten in spanning af.

 

1925 3 Halle Heide meestershuis

Het meestershuis Foto: uit collectie Harry Somsen

 

De inval
Toen de spanning weer iets geluwd scheen, werden we in de nacht van 9 op 10 mei 1940, om ruim 4 uur, plotseling opgeschrikt door vliegtuiggeronk en dreunende schoten, die ons meldden dat de vijand was binnengevallen. Dat dreunend geknal kwam van de bruggen, die vernield moesten worden. Dat gaf een algemene ontsteltenis. Ieder hing aan de radio om naar berichten te luisteren. Op verschillende plaatsen daalden parachutisten neer. De koningin meldde een vlammend protest. Toen was plotseling de uitzending en ook de lichtleiding afgesloten. Niemand had zin om aan het werk te gaan. Er kwamen wat kinderen opdagen die merkwaardig rustig waren en wij hielden nog school tot de middag. Toen stuurden we ze maar naar huis.
We beleefden vreemde pinksterdagen. Berichten kwamen er niet, maar geruchten zoveel te meer. Wat kon men er van geloven? In de Hei hadden we nog geen Duitse soldaat gezien en als we de vliegtuigen niet hoorden overtrekken, zouden we niet kunnen denken dat er oorlog was. En de natuur was zo mooi en vredig. Eerste pinksterdag hadden we nog wel kerkdienst, maar voor de tweede was die afgelast en ook het zendingsfeest, dat elk jaar in de Kappenbulten gehouden werd.
Op die dag bezochten we per fiets onze familie te Borculo en Warnsveld. Toen zagen we militairen te over. In Vorden lagen onze soldaten als gevangenen achter de herenhuizen, bewaakt en met prikkeldraad omringd. En door Warnsveld trok de vijand langs, in grote orde in groen gecamoufleerde mantels en berkentakken rondom de wagens. Maar in Zutphen was het anders toegegaan. Vooral bij het oversteken van de IJssel was er hevig gevochten. Hoeveel er doodgeschoten of verdronken waren, was niet te benaderen. Maar de vijand spaarde geen mensenlevens en de Moffen kenden geen andere dan strenge discipline. Toen klonk plotseling het bericht over Zutphen dat de stad gebombardeerd zou worden en ieder vluchtte in paniek de stad uit. Dit gebeurde echter niet, maar toen de rust weergekeerd was en de inwoners het waagden terug te keren, was er niets gebeurd. Alleen was de IJssel gezuiverd van de verdronken en gedode soldaten. Toen we thuiskwamen, was de lichtleiding inmiddels weer aangesloten en konden we ook weer nieuwsberichten ontvangen. Onze radio had op een heel harde stand gestaan en toen er niemand thuis was om die af te zetten, daverden de berichten en de muziek de buurt in. Ons dienstmeisje, Marie Wolsink, moest komen om stilstand aan te brengen.


Toen, op dinsdag, 14 mei, kwamen er massa’s vliegtuigen over. De lucht was vol met onophoudelijk gedreun. Wij wisten niet wat dit te beduiden had. Maar toen kwam er een extra bericht: per proclamatie van generaal Winkelman werd bekend gemaakt, dat ons land zich overgegeven had om mensenlevens te sparen. Rotterdam was hevig gebombardeerd en Utrecht zou volgen. De koningin en meerdere regeringsleden waren naar Engeland vertrokken en prinses Juliana met haar kinderen naar Canada. Wij begrepen er niets meer van, waren totaal verslagen en konden het haast niet geloven. Toch bleek ons al gauw, dat alles bittere ernst was.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45
De invasie.Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

De capitulatie
Hoe was het mogelijk, dat ons leger zich zo gauw had moeten overgeven, dat de regering naar Engeland was vertrokken en bovenal, dat de koningin ons had verlaten. Was dan de houding van de Belgenkoning niet moediger, die bij zijn volk bleef? Later bleek hoe we ons vergist hadden. Onze legeraanvoerder, generaal Winkelman, merkte, dat we voor een niet te keren vijand stonden. Rotterdam had een verschrikkelijk lot getroffen en het had geen zin nog meer mensenlevens te offeren. En wat de koningin betreft, zij kon ons vanuit Engeland meer steunen en helpen dan wanneer ze in ons land gebleven was en haar vrijheid had moeten missen. Dat heeft de Belgische koning wel ondervonden.

Bij ons was nu de grootste zorg: hoe gaat het nu met onze militairen? Worden ze gevangen genomen, geïnterneerd en weggevoerd naar Duitsland? Al gauw bleek dat dit laatste niet het geval was. Hitler liet bekend maken, dat ons leger zich moedig had gedragen en dat de soldaten nu naar huis mochten terugkeren. Ons land was geen vijandelijk gebied, maar moest doorgetrokken worden om Engeland te bereiken. Sommige soldaten meenden al, dat ze bijna in Engeland waren. Ze zongen: Wir fahren nach Engeland, maar toen de humor bij ons volk terugkeerde, zongen de jongens er zachtjes achter aan: ploemp, ploemp.

Al gauw keerden er van onze jongens terug. Hendrik Berendsen, Jan Schut, Albert Scheers, Johan Lovink, Hendrik Buunk e.a. Allen met verschrikkelijke oorlogsverhalen. En soms konden ze er nog niet over praten. Waar zou meester Wisselink zijn? Waarschijnlijk in Gouda. De vaders Wisselink en Vossers trokken er op zondagmorgen om half vijf samen per fiets op uit en gelukkig troffen ze hem gezond en wel daar aan, ook al had hij in groot gevaar verkeerd. Hij kon nu ook spoedig thuiskomen. Dat gaf een blijdschap. Maar nu bleven er de enkelen, waarvan geen bericht overkwam. Men bleef in angstige spanning uitzien, tot hun doodsbericht overkwam. Eduard Peppelman, de man van Hanna Lovink, de zoon van Hengeveld en tenslotte ook van Jan Heinen. Het meeleven was algemeen. In de Grebbelinie waren ze gesneuveld en op het nieuw aangelegde Grebbekerkhof lagen ze begraven. Die plaats werd al gauw druk bezocht.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45

De school en het meestershuis. Foto: uit collectie Willem Hartemink

Dagelijks leven
En nu moesten we leren, wat het was te leven in oorlogstijd en in bezet gebeid. Al gauw bleek, dat de vijand niet zo vriendelijk was als uit zijn woorden bleek. Vooral de Joden sloeg de schrik om het hart, ze hadden daar ook alle reden voor.
Om te beginnen moesten we de klok 1 uur en 40 minuten vooruitzetten, om zoveel mogelijk van de zonnetijd te profiteren. Ook moest er verduisterd worden, want de vliegtuigen kwamen regelmatig over en vooral des nachts. Dan konden er luchtgevechten plaatshebben. Er kon geschoten worden en er konden bommen vallen. Dat was een angstig gehoor, waar we niet gauw aan gewend raakten. Enkele mannen kregen de opdracht om ‘s avonds de buurt rond te fietsen en te waarschuwen, als er niet voldoende verduisterd was en er licht naar buiten straalde.
De laatste tijd was er veel gehamsterd. Allerlei voorraad was ingeslagen: levensmiddelen, kleding, fietsbanden, brandstof. Er kwam geen einde aan. Toen kwam de distributie daar een punt achter zetten. En dit was maar goed ook. Anders zouden de voorraden gauw genoeg op zijn en niet eerlijk verdeeld worden.

Nu kregen we bonnen en puntenkaarten, die in gebruik gauw genoeg op waren. We moesten zuinig leren leven, want de aanvoer van overzee was grotendeels opgehouden. Daar slopen de onderzeeboten en lagen de mijnenvelden.
De vijand trok overwinnend verder. Zelfs Parijs was genomen en de sterke Maginotlinie was men eenvoudig aan de zeekant voorbij getrokken. Maar de oversteek naar Engeland mislukte. Wat had dit plan bij Duinkerken veel mensenlevens gekost. We hoorden dit later pas in zijn volle omvang, of door geheime zenders uit Engeland, want de nieuwsberichten spraken enkel van overwinningen. In plaats daarvan kwamen er hevige bombardementen op de Engelse steden en het was de vraag of onze Koningin ook in Engeland blijvend veilig zou zijn. Prins Bernard bleef haar steeds bijstaan en samen overlegden ze met de regering, terwijl prinses Juliana met de kinderen in Canada vertoefde. Af en toe sprak de Koningin via de geheime zenders een bemoedigend woord toe en daaruit bleek, dat zij deze strijd als een worsteling tegen duivelse machten beschouwde. Immers Hitler sprak wel van steun en hulp van de Voorzienigheid, maar onder alles bleek dat dit zelfverheerlijking was. Het was de kerk en gelukkig de gezamenlijke kerken, die dit het snelste inzagen en met meerde vrijheidslievende figuren aanspoorde tot verzet.

Toen kwamen al gauw de tegenmaatregelen en moesten velen dit verzet met gevangenschap of dood bekopen. Ook strafte de vijand met allerlei kleinzielige bepalingen, die in de eerste plaats op het Oranjehuis gemunt waren. Zo mocht er op de verjaardagen van het koningshuis niet gevlagd worden en mochten we dan geen oranjebloemen, vergeet mij nietjes of een witte anjer, dragen. Voldeed men hieraan niet, dan volgden strenge straffen. Vooral in het bedreigen waren de berichten sterk, maar altijd volgden er toch enkele afschrikwekkende voorbeelden. 
Maar de geheime zenders bleven dienst doen. Op 31 augustus, Koninginnedag, hoorden we ook de stem van Prinses Juliana uit Canada en kinderstemmen, gevolgd door gehuil, waarop Prinses Juliana zei: Ireentje heeft zich wat gestoten. Toen een kort woord van Prins Bernard uit Londen.
Maar die voorgaande nacht ging het er in de Heidestreek verschrikkelijk heen. Er was een luchtgevecht, de zoeklichten doorkruisten de lucht, er stortte een vliegtuig neer, er ontploften bommen en ieder zat in angstige spanning. ‘s Morgens bleek dat een Engels vliegtuig neergestort was bij De Kappe. Zes vliegers vonden de dood en werden op het Halse kerkhof begraven. Leuvenink moest de lijken ‘s morgens op de kar wegbrengen. Er bleef nog een niet ontplofte bom liggen. De stukken van het vliegtuig lagen wijd en zijd verspreid. Zo viel en er telkens bommen en af en toe vliegtuigen, die men brandend door de lucht zag scheren. Waar zouden ze terecht komen? Geen wonder dat we ‘s nachts vaak op de weg stonden om bij gevaar in een sloot te duiken.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45
Luisteren naar de radio. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

 

School
We kregen het druk met het invullen van een aantal formulieren voor de school, maar ook om het verenigingswerk te laten voortbestaan. Alles moest aangevraagd worden. Dan, plotseling werd een maatregel weer ingetrokken. We kregen een lange lijst met verboden boeken. Daar stond dan vaak iets in over het Oranjehuis. De kinderen vroegen er telkens om het Wilhelmus te zingen. Als dit vooral een demonstratie was tegen de N.S.B. ers beperkte ik mij daar toch wat in.
We moesten als onderwijzers een verklaring tekenen dat we niet van Joodsen bloede waren en argeloos deden we dit met zeer velen, niet er aan denkend, dat de Joden in feite werden aangewezen. Wie kon ook denken welke verschrikkelijke dingen men met hen voor had. De kerken tekenden hiertegen protest aan. En wat voor duistere plannen had men met het bijzonder onderwijs? Er waren vooraanstaande personen in Kerk- en Schoolbestuur die waarschuwden en protesteerden en ze deden dit met gevaar voor eigen leven. Een van de eersten die in de gevangenis omkwam was Ds.v.d. Bosch van ‘s Gravenhage, maar spoedig zouden er meer volgen. Toch kon de vijand het verzet niet breken. Wij hadden veel aan de preken en de Bijbellezing van Ds.Troelstra, die de taal van de profeten en de waarschuwingen van het laatste Bijbelboek voor ons liet leven. De kerken werden weer drukker bezocht.

In oktober l940 hoorden we, dat Burgemeester Rijpstra opgepakt was
‘s Morgens om 7 uur werd hij gewekt en moest mee naar Arnhem. Daarna werd hij doorgevoerd naar de strafgevangenis te Scheveningen. Naar de reden waarom kon men alleen maar gissen. Gelukkig kwam hij na enkele dagen terug. Maar helaas is hij later van een tweede gevangenschap niet teruggekomen. Op deze manier kwam de schrik er in en wist ieder, dat het niet enkel dreigementen waren. Toch ondervond de vijand, dat ze op deze wijze het verzet niet breken kon. Dit groeide ondergronds steeds meer aan. Maar ook moesten we leren niet roekeloos ons leven te wagen, daar was niemand bij gebaat.
Nu volgde de ene maatregel na de andere. De grote bedrijven moesten hun graan leveren. Toen volgde levering van paarden voor prijzen van f 900.= tot f 1700.=. Daarna een hooilevering en nog later van koper, fietsen en radiotoestellen. Enkelen deden dit, maar veel werd er in de grond begraven. Dit kon men echter gemakkelijker met een koperen ketel en een radiodoen dan met een paard. En de dreigementen waren niet mals. Al je hebben en houden kon in beslag genomen worden. En pas maar op voor de verklikkers.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45
Begraven van kostbare goederen. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

Winter
Daarbij kwam de zorg voor de brandstof. De winter viel al vroeg in en soms leek het er op, dat die net zo streng zou worden als het vorig jaar. Een kolenbon werd maar schaars toegewezen en dan was er vaak nog niets aanwezig bij de leverancier. We hadden al eens geprobeerd papierballen te maken uit volle schoolschriften, die in zout water gedrenkt waren en in de fornuisoven gedroogd. Ze konden lang liggen gloeien in de kachel, maar brachten niet veel warmte aan.
Ook ging men kluun steken, een soort van schadden, want de turf kwam ook maar slecht aan. Doch dit zat maar op enkele plaatsen. Toen begonnen we aan het elzenbosje tussen ons en de smidswoning, met gevaar van bekeurd te worden, want er was een kapverbod. De elzenblokjes met een paar kolen sisten in de kachel, maar brandden toch.

Zo haalden we de jaarwisseling van ‘40 op ‘41 en hadden we toch een mooi kerstfeest kunnen vieren, met ouders en kinderen en met een traktatie van 300 broodjes en 50 liter chocolademelk van de boterfabriek. De kinderen brachten hiervoor de nodige bonnen mee. En als ik er wat van overhield, mocht ik die sturen naar familieleden van mijn vrouw in de stad, die daar groot gebrek aan ales hadden. Nee, honger hebben we nooit geleden, daar zorgde de schoolkring wel voor. En vaak hebben we aan vrienden kennissen wat mee kunnen geven. Menig roggebroodje ging de Heide uit.
In mei 1941 begon de aardappeldistributie: per persoon 3 pond per week. Daar hielden de boeren zich niet aan en wij ook niet, maar onze vrienden uit Doetinchem kwamen aardappels halen per aktetas, want men moest oppassen voor aanhouding.

In die zomer van 1941 werden de wegen op verschillende plaatsen met kalk bewerkt. Daar stond de letter V= Victorie of Duitsland wint op alle fronten. Maar de bommenwerpers uit Engeland, die het Ruhrgebied bezochten, spraken een andere taal. In Varsseveld werden ramen beplakt met de mededeling: Hier heerst de Engelse ziekte en als tegenprestatie zetten de bewoners dan weer een vaasje goudsbloemen voor de ramen. Toen begonnen ook ook al de moeilijkheden met de fietsbanden en die zouden nog lang voortduren. Men kreeg maar zelden een toewijzing en dan waren de banden ook nog slecht. We hadden er wel een paar in reserve genomen, maar die waren gauw genoeg nodig geweest.
Maar toen de heer de Haan van de Egypte zending eens kwam spreken en vertelde van de toestand in België, waar hij woonde, hoorden we nog wat anders. Geen aardappeltoewijzing, maar alleen schillen à 7 cent per kg. Groente haast niet te krijgen en dan erg duur. Zijn vrouw had al enkele malen ‘s nachts wat aardappelen over de grens gesmokkeld en was daarvoor ook al eens bekeurd. We gaven wat bonnen mee, waarvoor dan in Rozendaal levensmiddelen konden gekocht worden.

In Hummelo waren enkele telefoonkabels van de Duitsers stuk gesneden en toen moesten alle messen ingeleverd worden en zo ging het maar voort. Er werden lijsten opgesteld voor wachthouden bij de dorsmachines en molenaars en controle langs een bepaalde route, alle mannen en jongens tussen 18 en 55 jaar. Telkens 4 uur achtereen en de hele nacht door. De politie moest dan weer opletten of men hier aan voldeed. Ds. Troelstra zat op een nacht een paar uur samen met Nijhof op een bankje naast de school. Wij moesten bij Coops wacht houden en daar zat men tenminste beschut.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45
Bewaken Ds. Troelstra zat op een nacht een paar uur samen met Nijhof op een bankje naast de school. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

Rusland
In juni was de inval in Rusland begonnen en Duitsland ging van de ene overwinning naar de andere.
Zelfs Moskou moest vallen, maar toen Hitler ook de olievelden van de Kaukasus wilde nemen, werd hem bij Stalingrad een halt toegeroepen. En zo ging het jaar 1941 voorbij. In dit jaar ging alles op dezelfde manier voort, met dit verschil, dat de diverse maatregelen en de moeilijkheden hieromtrent in hevigheid toenamen. Daar was allereerst het probleem van de brandstofvoorziening. In die eerste maanden van 1942 vroor het soms buitengewoon streng. Temperaturen van 20 tot 25 graden onder 0 kwamen voor. Daarbij viel er een hoeveelheid sneeuw als in de winter van ‘39 op ’40, en bleef tot midden maart door duren. Geregeld moest de Enkweg naar Zelhem uitgegraven worden. En in de Heide bij Lenderink was er ook haast geen doorkomen aan. Zo nu en dan werd een kolenbon aangewezen, maar dan was er meestal geen aanvoer geweest. Zelfs de boeren, die meestal wel hout beschikbaar hadden, kregen gebrek en als er in Ruurlo een houtverkoop was, stroomde het publiek toe. En in Doetinchem gingen veel mensen maar heel vroeg naar bed, namen een thermosfles met koffie en een boek mee en probeerden zo warm te blijven en de nacht wat te bekorten. Onze jongens hadden het vaak wat moeilijk met de fietstochten naar Doetinchem. De scholen werden meermalen één of twee weken gesloten. Dan verlangden de ouders, en ook de kinderen, om weer te beginnen. Wij probeerden ons te redden met hout van een paar lindebomen, met een kar eikenblokken van een radmaker uit Zieuwent en tenslotte toog mijn vrouw naar Vrogten om zijn hulp in te roepen en konden we een singeltje brandhout van hem kopen.

Maar wat was dit in vergelijking met het wereldgebeuren, waar vechtende soldaten bij duizenden omkwamen in de sneeuwvelden van Rusland bij Stalingrad. En ‘s nachts trokken de vliegtuigen soms meer dan duizend tegelijk over om dood en verderf in het Ruhrgebied en elders te brengen. In december ‘41 was het bericht al doorgekomen, dat de oorlog tussen Amerika en Japan was uitgebroken en de Japanners of Jappen, zoals men al spoedig zei, waren ons Indië binnengevallen. Wij zaten in onrust over de toestand van mijn vrouws zuster en haar gezin, die op Java woonden.


Joden
De toestand van ons bijzonder onderwijs begon kritiek te worden en het hoofdbestuur van de Schoolraad had het moeilijk. Wij wilden een ouderavond houden en ik wilde bij een filmstrook vertellen over Indië, maar dit werd verboden en toen ik op het laatste ogenblik een ander onderwerp had gekozen, kwamen op de bewuste avond de marechaussees uit Varsseveld zich overtuigen of ik me aan het verbod had gehouden. Menigeen kreeg f 100.= tot f 200.= boete wegens het overtreden van de crisisbepalingen en toen een groepje jongens in Doetinchem wat stond te lachen om de jeugdstorm was de boete ook f 100.=.

Maar met de Joden was het heel wat droeviger gesteld. Zij moesten een gele ster op de borst dragen met het Jood er op, zodat ze steeds herkenbaar waren. En steeds kwamen er nieuwe bepalingen: niet meer per trein reizen, alleen van 3 tot 5 ‘s middags in de winkels wat kopen (dan waren de winkels meestal uitverkocht). ‘s Nachts van 12 tot 4 uur in eigen huis vertoeven:dan konden ze gemakkelijker opgepakt worden en zo ging het maar voort. En toen in juli ‘42 nam de vervolging en gevangenneming toe, vooral in de grote steden en in ‘t bijzonder in Amsterdam, waar zoveel Joden woonden. Dr. ten Boom, de zendeling onder Israël vertelde er ons van op een samenkomst in Halle. Er was een razzia gehouden en velen waren gevangengenomen om naar Duitsland gevoerd te worden. Daar kwam niemand van terug. Meerdere Joden pleegden zelfmoord. Vrouwen sprongen in de grachten en meisjesstudenten probeerden de kinderen te beschermen. Wie maar kon trachtte onder te duiken, maar de vijand dreigde met zulke verschrikkelijke straffen, dat het een waagstuk was een Jood onderdak te verschaffen. Ook bij ons kwam een actie, om een Joods kind in huis te nemen en enkelen deden dit, o.m. ds. Troelstra. Ook wij hadden het er moeilijk mee, maar tenslotte durfden we het toch niet goed aan, daar schoolkinderen er licht iets van zouden merken en er argeloos over zouden praten.

Gasten in de Heide
Wel namen we een Rotterdammertje in huis, zoals in meer gezinnen het geval was en ook kwamen er Scheveningse vissers, die in deze streek in de werkverschaffing geplaatst werden. Ze vonder hier vaak een vriendelijk tehuis. Ook kwamen er telkens berichten binnen, dat elke gemeente gereed moest staan om evacués uit het westen te ontvangen, want de vijand wilde een grote verkeersweg aanleggen van Den Helder naar Hoek van Holland van verscheidene tientallen meters breedte en dwars door alle steden en dorpen heen. Dit alles om de kuststreek te verdedigen en een mogelijke invasie vanuit Engeland te voorkomen. Want het werd hoe langer hoe meer een bekendheid, ondanks tegenspraak in de berichten, dat het met de Duitse overwinningen niet zo’n vaart meer liep. Amerikaanse en Engelse legers waren in Afrika geland en hadden de Duitsers daar op verscheidene plaatsen teruggedreven. Steeds meer landen werden in de oorlog betrokken.

Het gevolg was, dat er steeds meer aan van alles gebrek kwam. Met de groentevoorziening was het in de steden treurig gesteld. In dit opzicht hadden wij een groot voorrecht. Onze tuin leverde in dat jaar heel veel op en wij konden uitdelen aan vrienden en familie in Doetinchem, Zutphen en Nijmegen en toen een vertegenwoordiger van de Noord- en Zuid-Hollandse Reddingmij. op een ouderavond kwam spreken en ons vertelde van de treurige toestand in Amsterdam, konden wij ook wat helpen en stuurden er nog eens een pakket heen met van allerlei, dat gelukkig ook nog overkwam.
We zaten in de zorg over de plannen om onze mannen en jongens over te plaatsen naar Duitsland, waar zij in fabrieken en op boerderijen moesten werken. Gelukkig bleef dit nog bij enkele gevallen. Ook zagen we de winter met zorg tegemoet en toen er in Zieuwent kluun ontdekt was, reden de karren af en aan en turven werden bij duizenden gemaakt.

Veel mensen uit het westen kwamen een paar weken bij de boeren in kost om zich tegen een hoge vergoeding eens goed te kunnen verzadigen. Ze wilden desnoods wel in een leeg varkenshok overnachten. Sommige boeren ontzagen zich niet om zwarte prijzen te vragen, b.v. 15 pond oud en geel spek voor f 150.= en een mud rogge voor f 100.=. Maar dat waren uitzonderingen. We hielden ook steeds het gevaar van bommen. De luchtgevechten namen in hevigheid toe en elke nacht kon je er door getroffen worden. De grote boerderij van de familie Teerink uit Hummelo werd door zo’n bom geheel verwoest en man, vrouw en 4 kinderen verloren het leven. Heel erg was het ook, dat er telkens vooraanstaande personen werden opgepakt om als gijzelaars opgesloten te worden, meestal in het kamp Vught in Noord-Brabant. Dat lot trof ook de heer De Fremery van Wolfersveen en ds. Heldring van Zetten, vroeger predikant te Halle. Gebeurden er dan bijzondere dingen, dan werden er plotseling enkele gijzelaars doodgeschoten. Dit lot had al menigeen getroffen. Zo ging 1942 voorbij en de vrede was nog niet in zicht.

 

Opgepakt
In het oorlogsjaar 1943 zetten de moeilijkheden zich voort en namen in hevigheid toe. Gelukkig bleef de strenge winterkou weg en hadden we een vroeg voorjaar. Midden april stonden de vruchtbomen in bloei en begon de tuin wat jonge groente op te leveren. Dat was, wat de brandstof betreft, wel een zorg minder geweest.
Op 19 januari leefde ons land in stilte, maar toch met blijdschap, mee met de geboorte van ons derde oranjeprinsesje Margriet Francisca, in Canada geboren, maar op een stukje grond, at aan ons land geschonken was. Prins Bernard had ons volk gewaarschuwd toch vooral voorzichtig te zijn. Geen openlijke enthousiasme, geen telefoongesprekken enz. Ook de koningin sprak: Francisca is vrijheid en Margriet herinnert aan de eerste oorlogsdagen, toe de margrieten bloeiden. Maar Varsseveld vlagde ‘s morgens vroeg aan de pijp van de boterfabriek. Een stout stukje, maar gelukkig zonder onaangename gevolgen. In stilte genoot iedereen ervan.

Intussen begonnen de evacués uit het westen te komen en kregen wij een Scheveningse mevrouw als huisgenoten en zagen we op zondag Scheveningse kostuums in de kerk.
Op 31 januari vierden we de 43 ste verjaardag van mijn vrouw en haar cadeautjes van de buren waren: 12 verse eieren, stuk spek en een pak sunlight zeep, in die tijd zeer waardevolle geschenken. En wat een blijdschap, dat we nog als gezin bijeen waren. Een paar weken later kwam Henk thuis van school met het bericht: nu worden al de jongens van middelbare scholen van 18 tot 25 jaar opgehaald en ook de studenten. Onverwacht word er een inval in de scholen gedaan. Vooral in Holland en Utrecht moest het een verschrikkelijke toestand zijn. Veel jongens gingen op de vlucht en vonden een onderduikadres bij de boeren. Onze jongens bleven ook thuis en Henk vond enkele nachten een onderduikadres bij de familie A. Weening in de Heurne.

En dan de verschrikkelijke vliegtuigaanvallen van de Tommy’s op Duitsland. Op vrijdag, 27 maart, werd Duisburg voor de 57ste maal bezocht, maar hoe het kwam, of de Duitse jagers er tussen zaten, of dat de vliegeniers met het slechte zicht in de wat waren, de bommen vielen op verschillende plaatsen bij ons in het rond. Soms werd het helder licht van de brandbommen en dan dreunde het huis van de explosies. De volgende dag kwamen de onheilsberichten: in Gaanderen 12 of 15 mensen gedood, in Varsseveld een boer en zijn vrouw, die in een mangelkuil verborgen zaten en waar een bom naast viel, in Varssel 4 of 5 mensen van een boerderij, enz. Een vliegenier, die naar beneden kwam, meende in Duisburg te zijn. Wat een ellende. Maar de narcissen bloeiden en de vruchtbomen zaten in de knop. En Pasen getuigde van het leven na de dood. 


Ds. Troelstra nam een beroep naar Wageningen aan, mede vanwege de studiegelegenheid voor zijn kinderen. We zouden hem wel erg missen. Wel kwamen er liefhebbers voor een gemeente op het platteland: de naam Prof. Bakhuizen van de Brink werd genoemd, ds. K.H.Kroon van Amsterdam kwam spreken, wat zag hij er vermagerd uit. Tenslotte koos de kerkenraad kandidaat ds. Hartzheim.
De oproeping voor vertrek naar Duitsland werden afgewisseld met het uitreiken van ausweisen, dwz vrijstellingen voor al diegenen die voor de voedselvoorziening min of meer onmisbaar waren, waarvan de boerenjongens gaarne profiteerden. Maar ze waren zo onbetrouwbaar, want ze konden plotseling worden ingetrokken en dan was meteen naam en adres van de eigenaar bekend. Dit alles gaf veel onrust en meerderen gingen onderduiken, of men sliep tenminste op een ander adres, want de overvallen kwamen bij voorkeur ‘s nachts. Meester Wisselink zat voortdurend in spanning en wij met hem. Onze Henk was op de MTS in Enschede geplaatst en kon daardoor wellicht een ausweis krijgen, maar we aarzelden om er moeite voor te doen. En dan waren de geruchten vaak nog meer verontrusten dan de feiten op zichzelf.

Toen werden plotseling de doktoren opgepakt. Dat zou al gauw een noodtoestand geven. Het Doetinchemse ziekenhuis zat geheel zonder medische hulp. Arie Harbers, onze schoolleerling, moest er plotseling naar toe met een niervergiftiging. De zusters moesten hem naar eigen goeddunken behandelen. Gelukkig konden de doktoren spoedig terugkomen, kaal geschoren en met f 50.= boeten, terwijl ze een vrij onschuldige verklaring moesten tekenen. Ook dokter Gerritsen, onze huisdokter, had dit lot getroffen. Meerdere doktoren waren bijtijds gaan onderduiken, maar dan werd hun spreekkamer verzegeld en werd gedreigd met beslaglegging van op hun bezittingen.
De overvalwagens reden bij voorkeur ‘s nachts. Dat was een angstig gehoor. Op Harreveld kwamen ze tijdens een misdienst in de kerk en pakten ze 6 jongens op. Dat gaf een grote consternatie. Ieder probeerde te vluchten of zich te verbergen, tot in de orgelkast en onder de rokken der biddende vrouwen. Bij een voetbalmatch zouden er in Amsterdam velen gepakt zijn.

 

Bommen
De lucht was elke nacht, en ook wel overdag, vol met vliegtuigen. Eens, toen er overdag ± 1000 overkwamen, dachten we dat de invasie begon en begonnen de kinderen plotseling te zingen: Wij willen Holland houden. Helaas zouden we nog heel wat geduld moeten hebben. Voor de schoolkinderen kregen we 16 kisten, ieder met 150 sinaasappels door bemiddeling van het Rode Kruis. Een hele rijkdom. Ze lagen in een grote berg in het vijfde lokaal en we konden er ook de zieken in de gezinnen laten meedelen.
Intussen werd er in Afrika en ook in Italië hard gevochten en moest Mussolini aftreden. En daarna werd hij gevangen genomen en opgeborgen op een hoge berg in de Abrutsen, maar de Duitsers wisten hem in een stoutmoedige vlucht te bevrijden.
De voedseltoestand leverde vooral in de steden heel wat problemen. Wij mochten als zelfverzorger een varken vetmesten, maar vrouw Vrieze nam die taak van ons over en het meestersvarken kreeg nog wel eens een extra hapje. Ook wisten we wat raapzaad te krijgen en de molenaar leverde ons heerlijke olie. Zo hadden we nog geen gebrek en konden we familie en vrienden in de stad nog vaak helpen.

Het jaar 1943 eindigde niet zonder verschrikkelijke bombardementen op verschillende plaatsen in ons land. Het echte hoorde je er niet van, of je moest er door bijzondere omstandigheden mee kennis maken. Zo was er in oktober een bombardement op Enschede, waarbij een groot gedeelte van de stad verwoest werd en wel 120 doden vielen. Doordat het op een zondag gebeurde, was onze Henk thuis, maar hij moest als leerling van de MTS wel helpen opruimen. Zijn school werd niet getroffen, maar bij een volgend bombardement was dat wel het geval. Gelukkig was hij toen ook thuis. Hij verloor toen alleen zijn overal. Dit alles maakte, dat je elke dag in onrust verkeerde en telkens maar weer dankbaar was, wanneer je als gezin bijeen was. En ook dan kon je nog van alles te wachten staan. Want als je niet precies gehoorzaamde aan de steeds strenger wordende bezettingsmaatregelen hingen je geen malse dreigementen boven het hoofd: al je huisraad en verder bezittingen konden in beslag genomen worden en verbeurd verklaard worden voor de oorlogsslachtoffers enz. En dan de overvalwagens, die meest in nacht rondtrokken. Op wie zou het gemunt zijn? Zo kreeg het gezin H. Lievestro een beurt, waar twee ondergedoken Joden werden gevangen en meegevoerd. Ook Lievestro zelf moest mee naar Arnhem, waar hij in de Willemskazerne en later in het huis van bewaring opgesloten werd. De beruchte NSB.er Heuthorst uit Harreveld was de leider en politieagent Hols uit Halle moest mee als wegwijzer. Gelukkig kwam Lievestro gauw terug en Heuthorst vond men op een morgen dood aan de weg liggen tussen Harreveld en Lichtenvoorde. De onderduikers waren direct doorgestuurd naar Westerbork. Dit alles bracht de schrik er in en de geruchten waren nog het meest angstaanjagend. Geen wonder, dat menigeen het niet meer verwerken kon. Ook voor de schoolkinderen was het een angstige tijd.

Op een middag in november was ik met de kinderen alleen in school. t Was broodschool en de kinderen zaten al etende met elkaar te praten, zodat het een druk geroezemoes was. Maar ik meende wat te horen en liep even naar buiten door de achterdeur. Toen hoorde ik de bommen vallen. Ik liep vlug naar binnen en gebood de kinderen onder de bank te kruipen. Dat was ons als veiligste plek gewezen. Er kwam wel een angstig protest, toen de kinderen ook het geluid hoorden, maar het moest. Gelukkig was het toen gauw over. Er waren veel bommen gevallen tussen Zelhem en Ruurlo, gelukkig zonder ernstige ongelukken.
Er was een uitvoering van de mondorgelclub in zaal Nijhof en na afloop stond de Grüne Polizei op te passen. ‘t Was onverantwoordelijk er de jonge mensen op uit te laten gaan. Zo eindigde het jaar 1943 en gingen we een nieuw oorlogsjaar tegemoet. Zou ons dit de zo zeer begeerde vrede brengen?

 

omschrijving_Herinneringen 40-45
Schuilen als de bommen vallen. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

Nu wil ik eerst opmerken, dat ik de gebeurtenissen meest vanuit eigen ervaring vertel, wat niet zeggen wil, dat een ander minder ernstige ervaringen had. Wat men zelf meegemaakt heeft, kan men het best vertellen en het geheel tekent toch de toestand. Zo was er in de steden de moeilijk wordende voedseltoestand en in heel het land het verkeersprobleem. Dat ondervonden we op een kort treinreisje met enkele kerkenraadsleden naar een kerkelijke vergadering naar Arnhem. De trein zat stampvol;. Alles stormde naar binnen, waarbij kinderen dreigden onder de voet gelopen te worden. In de trein aten we onze boterhammen op, waarbij onze medereizigers zo begerig toekeken, dat ouderling Lammers het niet laten kon, of hij deelde zijn voorraad boterhammen met spek uit, die gretig aftrek vonden.

In Aalten werden na afloop van een kerkdienst een 50-tal jonge mensen gevangen genomen. De kerk werd gedurende de dienst omsingeld. ‘t Gaf een grote sensatie. De jongens trachtten zich te verbergen en enkelen ontkwamen in vrouwenkleren. Maar in Varsseveld gebeurde iets onvergetelijks. De dames Jolink, twee zusters, hadden een bekend onderduikadres. Plotseling kwam er een inval, waarbij een tweetal Joden gevangengenomen werd. Er was ook nog een onderduiker, die zich verdedigde en neergeschoten werd. Ook de twee zusters stelden zich moedig te weer en toen ze naar het gemeentehuis gebracht werden als gevangenen, gingen ze getooid met oranje strikken. Hun huis werd verzegeld en bij de begrafenis van de onderduiker was overgrote belangstelling. Ds. Hakkesteeg van Zelhem leidde de dienst: Hij stierf voor zijn vaderland, stond er op zijn overlijdensbericht. Ook de twee zusters zijn omgekomen in Duitsland.

In de Nijman reed de overvalwagen rond met wel 20 man Grüne Polizei. Verscheidene huizen werden bezocht, alles volgens een lijst en in vliegende vaart. Verscheidene jongeren ontkwamen ternauwernood. Vier werden er meegenomen, waarvan een uit de Nijman, een jongen van Ter Maat. Ook hoorden we, dat meester Smit van de Heelwegse school was opgehaald, samen met Colenbrander, nadat alles in huis was overhoop gehaald en hijzelf werd mishandeld. Zo volgde het ene onheilsbericht op het andere en alleen wat van dichtbij gebeurde kon men op waarheid controleren. Wie zou de volgende beurt krijgen? Dat was meester Wisselink. Samen met Wildenbeest en nog een paar Halse mensen werd hij op maandagmorgen, 13 maart, tegen half zeven wakker gebeld en, nauwelijks half gekleed, meteen geboeid en in een sneeuwbui naar politie Hols gebracht, waar Wildenbeest ook al zat. Daar waren ze om drie uur wakker gemaakt door een getik op het slaapkamerraam. Wildenbeest had sedert een week een Joodse vrouw met kind in huis. Meester Wisselink had gedurende korte tijd een paar Jodenkinderen wat les gegeven. Alles verraad natuurlijk. Heel de morgen en middag hebben ze toen op het gemeentehuis te Varsseveld moeten vertoeven en toen zijn ze onder grote belangstelling naar Arnhem gebracht, waar ze in de koepel werden opgesloten, gelukkig twee aan twee, waarbij meester Wisselink een goed gezelschap en veel steun had van Wildenbeest. Daar aan huis werd die avond een zoon geboren en dit alles op Wildenbeest zijn verjaardag. Wel iets om nooit te vergeten. Gelukkig kwamen ze na anderhalve week terug, maar het duurde toch wel een maand voor meester Wisselink weer les mocht geven.

Ondertussen hadden wij een onderduiker gekregen, een jonge student, zoon van een collega uit Eindhoven. Z’n vriend en beschermer was een oudere onderduiker, Oom Tom genaamd, die bij Klein Wassink op Obbink Hei ingekwartierd was. Het was een zekere heer De Goede uit Amsterdam. Onze huisgenoot ging in de weekenden graag naar hem toe. Op een maandagmorgen stond Henk, zo heette hij, tegen half zes met Joh. Lammers, die daar diende, zeer ontsteld bij ons op de stoep, want ze hadden Oom Tom opgehaald. Die had zich goed verborgen, maar toen de moffen dreigden de boerderij in brand te schieten, was hij voor de dag gekomen. Hij heeft in Duitsland in een kamp moeten vertoeven en toen is hij daar van uitputting gestorven.

Sommige Joden gelukte het een veilig onderduikadres te vinden. Dat was o.a. het geval met het gezin van L. Levy, waarvan man en vrouw ondergedoken waren bij de familie G. Wolsink van de Kramp. De zoons hadden weer een ander adres. Niemand wist het, maar Wolsink had het ons verteld en gevraagd of ze telkens boeken uit de bibliotheek mochten lezen. Ze zaten op zolder en ‘s nachts in een hol onder het kippenhok. Soms kwam Wolsink en zei: Meister geef mi’j beuke, want de judde sprunk van vervaeling nog ‘s uut ‘t raam. Maar ze zijn er goed doorgekomen. Soms zaten de moffen, die in de school ingekwartierd waren in de keuken en de familie Levy op zolder. Ook hun kinderen zijn gespaard en soms hielp politie Hols mee, zodat ze elkaar eens ontmoetten. Toen de bevrijding kwam, mocht ik hun het bericht brengen en toen kwamen ze gauw voor de dag. Ze zijn de familie Wolsink altijd dankbaar geweest.

 

invasie
De invasie. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink. 

Invasie
Juni 1944. Nu is de invasie dan toch werkelijkheid geworden. De Engelsen en Amerikanen zijn Normandië binnengevallen met 4000 schepen en 11000 vliegtuigen en er wordt geweldig gevochten. De berichten schijnen wel gunstig te zijn, maar het zal nog niet zo gauw klaar komen en er kan nog van alles gebeuren. De geruchten zijn wilder dan ooit. 
In Halle kwam op zondagavond plotseling huiszoeking naar Engelse piloten. Gelukkig werd er niets gevonden maar in Zelhem werden Burgemeester en gemeentesecretaris en nog enkele personeelsleden gearresteerd en weggevoerd, omdat er naar het zeggen moeilijkheden waren met stamkaarten en persoonsbewijzen. Zo kwamen er telkens nieuwe en verontrustende berichten. Zo sprak men van een nieuw Duits wapen: een vliegtuig zonder piloot. En in Rusland vielen de doden bij duizenden in de strijd rondom Stalingrad. Het bericht kwam door, dat er een aanslag op Hitler was gepleegd, waarvan we wel moesten zeggen: jammerlijk mislukt, want dat moesten velen in Duitsland weer met de dood bekopen en de oorlog bleef maar voortduren.


Een huiszoeking bij Dr. Meyerink, ds. Zijlstra en de familie Stomphorst in de Meene leverde als resultaat, dat bij de dokter twee Joden werden gevonden en meegevoerd. De oudste was een vrouw van in de tachtig. Ook de dokter zelf werd weggebracht naar Velp. De N.S.B.ers van Halle moesten als landwachters hierbij hulp verlenen en maakten zich door dit alles steeds meer gehaat. Al spoedig hoorden we, dat dokter veroordeeld was tot een half jaar gevangenisstraf in Vught. Bij de familie Groot Nibbelink werd huiszoeking gedaan en op Hallerdijk werd een Jodenkindje meegenomen, bij de familie W. Groot Nibbelink werd niets gevonden, maar bij Herman Eenink vonden ze die nacht twee Joden. Een paar nachten later kreeg de Hei een beurt. Smid Wisselink werd opgepakt. Wij dachten al dat het op ons gemunt was. We hoorden de auto met veel lawaai en geschreeuw vertrekken. Wisselink werd naar Ruurlo gevoerd en streng ondervraagd, vooral omtrent het oliepersen uit koolzaad, maar bij gebrek aan bewijzen werd hij vrijgelaten. Het leven werd door dit alles heen onrustiger.

De augustusmaand werd erg heet en droog. De temperatuur kwam soms tot de 40 graden, de weiden raakten verbrand en in de tuinen was alles verdord. En er was toch al gebrek genoeg. Maar de invasie spoedde zich voort. Parijs was heroverd en straks kwam België aan de beurt. Met verlangen keek men uit naar nieuwe berichten. Alle scholen in de gemeente Zelhem moesten gevorderd worden, want de Duitsers naderden snel op terugtocht. Dan weer: de Halse school was te klein en de Nijmanschool te ver af. Verder veel wilde geruchten: de Landwacht ging bijna elke nacht op pad. Burgemeester Rijpstra werd naar Amersfoort overgebracht. We hielden onze jongens zoveel mogelijk thuis. Het was te gevaarlijk op de weg. Toen op 5 september: Brussel is vrij. Vanmorgen waren de Engelsen in Breda. En ‘s avonds: Nu zijn ze in Nijmegen en in Arnhem. Een golf van onrustige blijdschap ging over ons land. Wat kon men er van geloven en wat niet? In de Heistreek bleef het nog rustig, maar door Doetinchem trokken heel wat vrachtauto’s met terugtrekkende Duitsers. Het zeggen was, dat ze er schoon genoeg van hadden, want in Normandië was het een hel geweest. Ook veel N.S.B.ers en landwachters maakten zich gereed om te vertrekken. Maar wat er precies gebeurde, wisten we niet. Deze dag ging de geschiedenis in als Dolle Dinsdag. 

Op 7 september kwamen er plotseling een paar Duitsers opdagen, ze moesten een schoollokaal hebben voor ongeveer 16 man en in huis een slaap- en zitkamer. De banken er dus uit, de boeken in de bibliotheekkasten konden blijven. Lezen deden ze niet. Dat was onze eerste kennismaking. Gelukkig bleven ze maar een paar nachten. Maar in de nacht van 12 september werden we in de nanacht om half drie door hevig gebel gewekt. Ik verwachtte opnieuw inkwartiering. Ik ging rustig naar beneden, maar plotseling stonden er zes militairen in de gang, die huiszoeking kwamen doen: of we wat in huis hadden wat verboden was? Onderduikers? Radio? Nu, dat hadden we wel. De onderduiker was bij de eerste inkwartiering vertrokken naar een ander adres, maar de radio stond op onze slaapkamer, want in school, waar die verborgen was geweest, stond ze bij al die moffen inkwartiering niet meer veilig. Mijn vrouw schoof het toestel nog gauw in een wat donkere muurkast, maar in de haast bleef het snoer op de drempel liggen. Overal werd gezocht, een der overvallers stond met zijn dikke laarzen boven op het snoer, maat trok toch weer verder. Een logé werd ondervraagd of ze een Jodin was. Wij wachtten af in angstige spanning, maar de zoekers daalden al weer af naar beneden. We mochten blij wezen dat ze niets gevonden hadden. Er werd nog even gescholden op het portret van Prins Bernard. Toen vertrokken ze weer, ons opgelucht achterlatend. Maat al gauw bleek, dat het een dievenbende was geweest onder leiding van een berucht type, bijgenaamd: Rooie Gerritsen, want ze hadden wel wat gevonden. Een zak met 60 pond koolzaad, moeizaam verzameld bij de boeren, was verdwenen en bij Lovink een viertal schapen. 

Een paar rustige dagen en nachten volgden, toen werd er ‘s nachts om half twee gebeld. Een paar zwarten, dwz. NSB.ers brachten het bericht, dat alle jongens en manschappen van 17 tot 50 jaar zich om 8 uur moesten melden bij het gemeentehuis en eetgerei meebrengen. We besloten met velen niet te gaan. Dan maar liever onderduiken. Anderen gingen toch, maar kwamen ook weer terug. Hun namen werden genoteerd. Onze jongens Henk en Han vertrokken om half twee naar Kölkersbos, om zich daar te verbergen. Tegen half acht zouden ze dan weer bij de ingang komen om nader af te spreken, maar toen Kees zich angstig maakte, besloot ik ze maar weer terug te halen. Ik kon ze echter niet vinden en die nacht sliepen ze met een waarschuwingslichtje in school. Een volgende oproep, weer in de nacht, ging onze deur voorbij, maar de onrust bleef. Sommigen besloten direct niet te gaan, maar de meeste weifelden. Er stonden zulke verschrikkelijke strafmaatregelen bij; je huis in brand gestoken, je bezittingen verbeurd verklaard, gijzelaars opgepakt en gedood, enz.

 

September 1944

Toen op maandag 28 september berichten over landingen van parachutisten te Arnhem. Zou het waar zijn? En het was waar. Grote troepenlandingen te Arnhem, Nijmegen, Grave en Eindhoven. Nu kwamen er dagen vol angstige spanning. Hoe zou dit alles aflopen? Doordat de elektrische stroom was uitgevallen, zweeg de radio en zaten we ‘s avonds bij een kaars. Alleen de Berkelstreek leverde nog stroom. De berichten waren dus schaars. Zoveel te meer geruchten. Eindhoven vrij met een enthousiast Oranjefeest. In Nijmegen veel gevechten. Maar veel erger in en om Arnhem, vooral omtrent de Rijnbrug. Het ging daar niet zo goed en tenslotte moest Arnhem het opgeven en werd door de vijand bezet en tot open stad verklaard. De bewoners moesten vluchten, met achterlating van een groot deel van hun bezittingen. Terwijl wij hier nog vrij rustig woonden, ondanks de vele luchtgevechten, moest het in en om Arnhem een verschrikkelijke toestand zijn. Enkele vluchtelingen kwamen hier, maar de meeste waren de Veluwe opgetrokken.

't Werd gevaarlijk op de wegen, zodat er maar weinig kinderen op school kwamen en we besloten de kinderen maar thuis te laten. Er kon toch zo maar inkwartiering komen. Ieder die familie of vrienden in Arnhem had, was ongerust over het lot van de getroffenen. En men kon ze niet te hulp komen. Waar zouden ze zijn? Men wist het niet. Ook was het niet raadzaam veel op de wegen te zijn, want er werden telkens fietsen gevorderd en we wilden ons karretje toch nog graag houden. We plaatsten onze fietsen dus maar op een verborgen plaatsje in school. Als men bericht kreeg van een melding op het gemeentehuis moest men een fiets meebrengen. Men zocht dan het oudste karretje uit, of bleef thuis. Onze jongens gingen onderduiken bij de familie Weening op Ruurlo’s gebied. Henk zijn vriend uit Doetinchem kwam bij ons. Soms kwam er een groep uit Ruurlo langs met zwarten voor en achter. Die hadden zich niet gemeld en waren door het hoofd van de landwacht aldaar gevangen genomen. Marechaussee Stap was een beruchte figuur. Hij ging te keer als een bezetene als de mensen niet wilden komen. Wij allen verkeerden in voortdurende spanning, schrokken van iedere bel of klop op de deur. Telkens kwamen de waarschuwingen de jongens worden gehaald en meestal was het loos alarm.

Gijzeling



omschrijving_Herinneringen 40-45
Opsporing Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink.


Het was weer enkele dagen betrekkelijk rustig, tot er op zaterdagmiddag plotseling werd gebeld. Toen ik de deur opendeed, zag ik enkele militairen op de stoep staan met politie Holts, die hun de weg moest wijzen. Of ik de onderwijzer was? Dan moest ik mee naar Zelhem. Vork en lepel meenemen en twee dekens. Ook vroegen ze nog of ik nog een grote zoon in huis had, maar die lieten ze gelukkig ongemoeid. Ik maakte me dus gereed in de gedachte dat ik moest gaan graven, zoals zo velen in de buurt van Zevenaar, loopgraven klaarmaken. Zo ging het op Zelhem aan en soms lieten ze me een eindje vooruit fietsen, zodat ik er over begon te denken een bos weg in te slaan en proberen te ontvluchten, maar ik durfde toch niet goed, want dan zouden de jongens thuis zeker niet veilig zijn.
In de raadzaal van het gemeentehuis zat al een zestal te wachten: een enkele kwam er nog bij, een andere werd vrijgelaten. Dokter Gerritsen wist het te ontkomen, maar schilder Abbink werd er voor gepakt, zo maar thuiskomend van zijn werk, in z’n witte schildersjas. Een toespraak werd gehouden waaruit we konden opmaken dat we als gijzelaar naar Zevenaar zouden worden gevoerd. Die avond werd op verschillende plaatsen in de gemeente een bekendmaking bevestigd met onze namen er op en met de toevoeging, dat we zouden worden gefusilleerd, als in de komende week de mensen bleven weigeren aan de werkoproepingen gehoor te geven. Vrachtrijder Dimmendaal kwam voor met paard en wagen en wij konden er in klauteren en zetten ons neer op de wagenvloer, terwijl we onder het zeil door gluurden om te zien hoe ver we waren.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45
Afvoeren van een gijzelaar. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

Ik kende weinig van het gezelschap, dat bleek te bestaan uit notaris Veenstra, bakker Hukker, schilder Abbink uit Zelhem, klompenmaker Bulterman en de landbouwers Wolsink uit de Heidenhoek en Schieven en Ter Maat aan de Halse kant. We deelden nu allen het zelfde lot. Tegen half acht kwamen we in Zevenaar aan waar we onze ligplaats konden klaar maken op het stro van de garage bij het hotel Wielerrust. Dat zou ons verblijf zijn. Een club van negen personen uit Lobith, die de vorige avond was aangekomen, ontving ons hartelijk en zorgde voor warm eten. We kregen een etensbakje of leenden er een en knapten toch wat op, vanwege een gemoedelijk praatje en wat raadgevingen. Plotseling ging de deur open en werd opnieuw een vijftal naar binnen geduwd. ‘t Waren boeren, die in de wei bezig waren te melken. Er was een man van 78 bij. Ze wisten van niets, maar er werd beweerd dat er op de Duitsers geschoten was. Tegensputteren hielp niet. We verdeelden onze meegenomen boterhammen, er kwam nog wat warm eten bij, ook met de dekens hielpen we elkaar en met onze kleren aan konden we proberen te gaan slapen. Dat ging niet gemakkelijk, de schrik zat er nog teveel in en de ligplaats was nu niet bepaald gemakkelijk.

omschrijving_Herinneringen 40-45

Gijzelaars uit Lobith en Zelhem op het stro in de garage van Café Wielerrust in Zevenaar. 
Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink


In de herbergzaal hielden de militairen een zaterdagavondfeest met genodigden. Er werd gespeeld en gezongen. ‘t Klonk soms niet onaardig, maar niet in onze oren. Toen eindelijk de mannen uit Lobith in slaap vielen, snurkte er een tweetal in duo, kortom, het was voor ons een slechte nacht, waarin het ook nog onrustig in de lucht was en het afweergeschut geweldig tekeer ging. De volgende morgen werd de groep uit Zelhem apart gewekt. We konden ons wassen bij de pomp, aan eten werd niet gedacht, toen was het aantreden en gingen twee aan twee naar het werkgebouw aan de Arnhemse weg. Daar kregen we na lang wachten ons gereedschap, wat we gebruiken moesten om op het dichtstbijzijnde Jodenkerkhof een kuil te graven van 3 bij 2 m. en 3 m. diep. De grond was hard en er moest een houweel bij gebruikt worden. Een deel van een geraamte werd opgegraven en al probeerden we ons goed te houden, toch ging de gedachte door ons heen, dat we daar straks wellicht in zouden geschoten worden. Dat gebeurde echter niet. Onze bewakers haalden wat brood bij de buren, overlegden eens en keurden onze graverij voldoende. Toen konden we inrukken naar onze verblijfplaats. Waarschijnlijk was alles bangmakerij geweest, maar dat wisten we niet. En in de komende nachten als ik niet kon slapen, zag ik die geopende kuil nog wel eens voor me. Dan waren er de bekende liederen van school en vereniging die me troost gaven. Gelukkig kwamen de mannen van Zelhem en omgeving nu als één man op. We zagen ze langs trekken en konden met hun in contact komen. Ook Henk en Han waren erbij en konden goede berichten meenemen naar huis.

Veel werk hadden we niet meer te doen. Met twee lotgenoten, notaris Veenstra en bakker Hukker, vormden we kamerwacht en dat was wel nodig, want er zwierf van allerlei volk rond, ook gevangenen van elders. Onze kameraden moesten nog een terrein schoonmaken rond de Turmac fabriek, dat als openlucht w.c. was gebruikt en met de vuile schoenen ging het maar over ons ligstro. Soms kwam er nog een groep bij, anderen vertrokken en op het laatst werd het zo vol en benauwd, dat er haast geen kaars meer wou branden. Je kon geen stap doen of je trapte op iemand. 

Soms werd er iemand binnengebracht die beslagen was met angst. Zo een hotelhouder uit Zeddam. We dachten moeilijkheden met hem te krijgen. Hij was erg doof en we schreeuwden hem wat geruststellende woorden in het oor. Een fotograaf uit Zevenaar werd plotseling naar binnen geduwd en hij dacht dat zijn einde nabij was. Z’n dochter had aardappels moeten schillen, samen met NSB vrouwen en meisjes. Ze was er vandoor gegaan naar familie elders. Toen was de vader opgepakt, in de kelder onder ons gebouw opgesloten en daarna bij, ons. Hij zou gefusilleerd worden als zijn dochter niet binnen twee dagen weer terug was. Ook hem stelden we gerust. Een Jehovagetuige uit onze groep had het heel moeilijk, maar een al wat oudere notaris uit ‘s Herenberg sliep zo rustig, alsof hij thuis in bed lag. Notaris Veenstra was meestal onze woordvoerder, hij kende tal van moppen, maar later hoorden we, dat het hem toch wel erg aangegrepen had. Op vrijdagavond moesten we verhuizen naar de kelderafdeling van het grote Juvenaats gebouw en op zaterdagmorgen klonk het plotseling voor het achttal Zelhemmers: Gehen alle nach Hause. Die laatste nacht hadden we nog gezelschap gehad van smid Geurkink uit Halle en twee Zelhemmers, waarbij garagehouder Seevink. Ook was er een grote groep uit Groenlo bijgekomen.

 omschrijving_Herinneringen 40-45
Naar huis. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

Naar huis
Dat werd een blijde, maar wel enigszins avontuurlijke thuisreis. Zo graag hadden we het Zelhemse drietal, dat de vorige dag aan gekomen was, meegenomen, maar daar was geen sprake van. Geurkink was gisteren zo doodmoe geweest, na z’n tocht op een fiets met massieve banden en telkens aangespoord door vlot rijdende SS.ers, maar hij had goed geslapen en dat had hem heel wat opgeknapt. Er was trouwens al weer gezelschap bij gekomen, een grote groep uit Groenlo. Onze koffertjes waren gauw gepakt. In het mijne zaten een paar dekens en nog een en ander, dat onze jongens me meegebracht hadden en ik zou dit onmogelijk al lopende mee kunnen dragen. Daarom bedacht ik het bij de fotograaf te brengen, die een paar dagen ons lot had gedeeld en daar dichtbij woonde. De jongens of een buurman konden het dan wel per fiets een van de komende dagen meebrengen. Ze moesten immers steeds ergens in de buurt van Zevenaar graven. We moesten zelf maar voor reisgelegenheid zorgen en gingen vol moed op stap.


Het lopen viel mij al gauw zwaar en er kwam ons een wagen achterop met vluchtelingen uit de Betuwe richting Zeddam. Daar was voor mij nog net een plaatsje op. Ondertussen maakten de anderen plannen. Ze hadden al gauw genoeg van de wandeling met hun koffertjes. Er kwamen ons fietsers achterop richting Zeddam-Wehl en ze wisten een boodschap mee te geven aan boer Plijner te Wehl, die als gijzelaar bij ons had gezeten, met het verzoek, of hij ons met paard en wagen tegemoet wilde komen. Ik had op de wagen met vluchtelingen een 70 jarige boekhandelaar uit Nijmegen naast me zitten, die 5 weken in de schuilkelder van een klooster had gezeten. Nu moest hij verder de wijde wereld in. Hij wou o zo graag met me meegaan, maar het kon niet, want in Zeddam kwam boer Plijner ons tegemoet en ik moest overstappen. De heer Plijner ontving ons hartelijk op zijn grote boerderij. Hij had zo’n 30 vluchtelingen aan het werk, die hem flink hielpen. Na het middageten werden we verder gereden, maar toen hij ons tot voorbij Hummelo gebracht had, durfde hij niet goed verder, uit vrees dat hij niet voor donker thuis zou zijn. Hij had ons fijn geholpen, waarvoor wij hem hartelijk bedankten.

We waren toen op de Hessenweg en een van ons bedacht, dat daar boer Heersink woonde. Hij zou ons misschien wel verder willen brengen. Hij deed dit gaarne en zei: Dan rijd ik het Oranjecomité. En zo kwamen we in Zelhem aan. Daar ging ons gezelschap uit een, ieder naar zijn eigen adres. Ik spoedde me naar het gemeentehuis om daar mijn fiets te pakken, maar, helaas, die was verdwenen. Ik sputterde wat tegen een paar rondlopende NSB.ers en die zeiden heel gedienstig, dat ze wel voor een karretje zouden zorgen. Het was er één van een onbekend adres en een van de banden moest eerst nog geplakt worden. Mevrouw Knaake ontving mij zolang aan huis en in het schemerdonker reed ik richting Halle-Heide. Kees zag mij het eerst en gaf een uitroep van blijdschap en toen die avond ook onze twee oudsten weer thuiskwamen, was tot onze grote dankbaarheid en blijdschap ons gezin weer bijeen. Nog even fietste ik naar de familie Geurkink om hun te vertellen van de toestand van hun man en vader. Maar de volgende morgen moesten onze jongens al vroeg weer weg om in Zevenaar en omgeving te gaan werken en zo was het elke morgen.

Er werd een circulaire verspreid, ondertekend door dominee en dokter en meerdere vooraanstaande personen, met het verzoek om toch trouw op te komen met het oog op de veiligheid van de gijzelaars, maar velen namen hen dat zeer kwalijk, want het was er erg gevaarlijk in de streek waar gegraven werd. Er vielen granaten en er waren getroffenen en de gijzelaars waren immers weer thuis. En hoe langer hoe, verder moest men weg om te graven, tot bij Pannerden en over De Rijn heen. Die streek was geheel verlaten. Het fruit lag er onder de bomen. Velen bleven thuis, meldden zich ziek of bedachten wat anders. Maar er was ook controle en elke dag konden er weer gijzelaars opgeroepen worden. In Varsseveld en Doetinchem was dit reeds het geval. Mijn vrouw kon er haast niet meer tegen op: elke dag de spanning, de jongens ‘s morgens in donker zien vertrekken, soms doornat thuiskomen, elke dag uren fietsen en al werd er meer gespijbeld dan gewerkt, dit kon toch niet zo doorgaan. De jongens vonden met nog een paar kameraden onderdak bij boer Peters en kwamen alleen thuis, als ze eens een week verlof hadden en er anderen waren opgeroepen. Wij probeerden ons rustig te houden met een voortdurend gebed om Gods beschermende bewaring.

 

Vluchtelingen
Intussen gingen de oorlogshandelingen voort en gebeurde er zoveel, dat we door eigen zorgen haast vergeten zouden. Op een namiddag, toen ik van een vergadering uit Zelhem omtrent de toestand der vluchtelingen thuiskwam, zei mijn vrouw, dat er in de wei van Rosegaar in een vee schuur een gezin uit Arnhem was binnengetrokken. Ze hadden een ziekelijke jongen. Ik trok er met Vossers naar toe om te zien hoe ze het hadden. Het zag er daar niet best uit. Ze hadden de mest er wat uitgewerkt, wat stro en dekens er in gebracht en zo zouden ze de nacht doorbrengen. Hun oudste jongen was 19 jaar en woog 68 pond. Hij was lijdende aan een heupziekte. In overleg werd hun aangeboden in het schoolkamertje te vertoeven. Buren hielpen mee met het een en ander en zo hebben ze daar een tijdlang een onderkomen gevonden. Op ‘t laatst is de jongen in het noodziekenhuis in Harreveld gekomen, waar hij ook aan TBC is overleden.

Het schoolhouden ging erg onregelmatig, want telkens kon er bericht van inkwartiering komen. Dominee Zijlstra had al eens een vergeefse tocht naar Zevenaar gemaakt, in de hoop Geurkink te kunnen bezoeken. We hebben het toen nog eens met z’n beiden geprobeerd en doordat ik de situatie wat kende en een bekende en vriendelijke bewaker aantrof, gelukte het ons anderhalf uur bij hem te kunnen zijn. Hij had het eerst heel moeilijk gehad, maar de verzorging en alles was nu veel beter, maar van naar huis gaan was geen sprake. Maar, toen kort daarop, in de nacht van 13 op 14 november, werden er weer 11 gijzelaars uit de gemeente Zelhem opgepakt, o.m. W. Groot Nibbelink, D. Scheffer, J. Woerts, Somsen uit Zelhem en anderen. Als er geen 300 mensen opkwamen uit de gemeente Zelhem, zouden de gijzelaars gefusilleerd worden. Dat melden ging maar heel moeizaam. De eerste avond waren het er 100. Onze jongens gingen met meerderen zich melden en ik kreeg een vrijstelling wegens invaliditeit, maar mocht toch meetellen. Gelukkig hebben ze het leven mogen houden, behalve een Doetinchemmer, Polman, die in Zelhem op bezoek was en mede werd opgepakt. Hij was een Jehovagetuige, die standvastig weigerde voor de vijand te werken, als zijnde in strijd met zijn geloofsovertuiging. Na dreigementen en mishandeling werd hij tenslotte doodgeschoten.

Inkwartiering

inkwartiering

Inkwartiering. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink


De novembermaand was onrustig met veel storm en regen en het viel niet mee voor de gravers om elke morgen weer op tijd in Zevenaar te zijn. Vandaar dat onze jongens een tehuis hadden gezocht. En wegblijven wilden ze toch ook liever niet, om het lot van de gijzelaars niet in gevaar te brengen. Velen stoorden zich er niet aan met de verontschuldiging dat het wel niet zo’n vaart zou lopen. Het was daarom een goed idee van de notaris, de veearts en de plaatselijk bureauhouder om een lijst samen te stellen van alle mannelijke ingezetenen, waaruit dan naar volgorde een aanschrijving kon gevonden worden. Velen namen hen dat zeer kwalijk, alsof ze heulden met de vijand, maar dat was natuurlijk niet de bedoeling. Men wilde de lasten over het geheel verdelen en nu kreeg ieder ook wel eens een vrije week. Ook kwam het werkterrein geleidelijk aan wat dichterbij, nl Hummelo en later zelfs in de Slangenburg en in eigen gemeente.

Een groot voorrecht was het voor ons, dat ons nog geen evacuatiemaatregel trof, zoals in zoveel plaatsen elders het geval was. We zagen ze langs trekken; 220 bewoners van de Betuwe, van Silvolde naar Borculo en dan misschien verder. We moesten voor een nacht onderdak zorgen bij de boeren. We hadden diep medelijden met hen, maar wat konden we er aan doen? Onze boeren moesten ze per paard en wagen naar Borculo brengen en daar bleek men er niets van te weten. Een vrouw vertelde dat ze eerst nog 200 weckflessen in de grond verborgen had. Als er nu maar geen tank overheen gaat, verzuchtte ze.

Met het schoolhouden ging het onregelmatig, want ieder keer kwam er bericht dat de school beschikbaar moest gesteld worden. Soms was het een loos bevel. Maar al gauw werd het ernst en dat op korte termijn. Dat gebeurde midden in december. Geheel het meubilair, behalve een paar banken, alle boeken en platen moesten er uit. Dat was me een toestand. Het schoolbestuur hielp mee, het personeel en onze jongens. De banken bij Lovink in een kippenhok, de platenkisten en handwerkbladen bij Brunsveld boven de maalderij en de boeken enz. bij Maatkamp op zolder. Stoelen en zitbanken voor de feestavonden moesten blijven staan. De laatste werden, ondanks mijn protest, stukgezaagd. De Tommy’s zouden wel voor nieuwe zorgen was het antwoord. Om nog een beetje onderwijs te kunnen geven werd een vergaderlokaal van de Gereformeerde Kerk in Halle beschikbaar gesteld en de timmerwerkplaats van G. Hobelman. De schoolramen werden zwart gemaakt voor verduistering en de school werd voor ons verboden terrein.

Met onze verlichting in huis was het ook treurig gesteld, toen het elektrisch was afgesloten. We sukkelden wat voort met een carbidlantaren en met paar kaarsen. Ook hadden we een accu, die telkens opgeladen moest worden. Samen met G. Vrieze togen we naar de Empofabriek te Vorden om daar uit naam van smid Wisselink wat carbid te bekomen. We kregen 10 pond en verdeelden dat met z’n drieën. Toen konden we weer even voort.
Vrouw Geurkink kwam met het verzoek of ik met haar mee wilde gaan naar Zevenaar om haar man te bezoeken. Alleen durfde ze het niet goed en Rooie Gerritsen maakte het haar telkens moeilijk. We hadden een goede tocht en deden onderweg, evenals de vorige keer, boer Plijner te Wehl aan, die ons telkens vriendelijk ontving. In Zevenaar gelukte het ons best de opgeslotene te bezoeken en wel een uur bij hen te zijn. Ze hadden het moeilijk gehad, maar werden nu goed behandeld, maar van terugkomen was nog geen sprake.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45
Ziek. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

Voedsel
Een groot probleem en veel zorg verschafte ons de voedselvoorziening, dwz niet voor onszelf, daar zorgden onze boeren wel voor, maar voor onze familie en vrienden in de stad en vooral die in het westen. Immers het vervoer kwam zo goed als stil te staan, vooral door de spoorwegstaking. Wat een roggebroodjes had Brunsveld al niet gebakken en de andere bakkers evenzo. Wat een meel, eieren en diverse andere artikelen waren naar de hongergebieden gestuurd. Nu was dat grotendeels gebeurd en de nood werd al hoger. Dat bleek wel uit de schaarse berichten. Mijn vrouw zat in grote zorg over de toestand van haar twee broers in Leiden en Den Haag met hun gezinnen met opgroeiende kinderen. Er waren er die besloten per fiets naar het westen te trekken om daar een mand levensmiddelen heen te brengen. Ook juffrouw Kleinhout dacht er sterk over. Intussen waren we eerst nog druk met de kerstviering, want al was de school dan ook bezet, de Kerstboodschap hadden we meer dan ooit nodig. Het kinderkerstfeest met de ouders van Halle-Nijman en Heide werd gezamenlijk in de Halse kerk gevierd en het verenigingskerstfeest in de keuken van de familie Rosegaar, wat nog een aparte gezelligheid gaf. Toen kregen we een verzoek om mee te helpen aan het klaarmaken van pakjes voor de stedelingen in het westen, die te Zevenaar en Bocholt ingekwartierd waren. De giften voor het een en ander stroomden binnen. Halle moest er 800 leveren.


Gelukkig kwamen de gijzelaars net voor de kerstdagen weer thuis. Smid Geurkink ook, eerst met tijdelijk verlof, maar dat werd veranderd in vrijheid. Intussen had juffrouw Kleinhout heel wat levensmiddelen verzameld en was met een zware mand naar Den Haag getogen en naar we hoorden was ze er gekomen ook. Toen zei ik: Dan moet ik dat toch ook kunnen en na gemeenschappelijk overleg werd besloten, dat ik na de jaarwisseling zou vertrekken. Ik moest eerst wat levensmiddelen zien te verzamelen en dat lukte opperbest. Ieder wou wel helpen voor de hongerenden in het westen. Er waren wel wat bezwaren te overwinnen: het zou een zware tocht worden op een fiets met een massieve achterband, afhankelijk van weer en wind. Men kon onderweg de fiets afpakken met alles wat je bij je had. Het was te gevaarlijk als een van onze jongens ging. Maar de daad moest bij het woord gevoegd worden, daar waren we het tenslotte samen over eens.
Zucht niet onder elkaar, was de oudejaarstekst uit Jac. 5 en die woorden waren passend voor ons plan. Ds. Hartzheim zou meegaan richting Nieuwersluis en op de morgen van 2 januari vertrokken we. Eigenlijk had ik in de middag van 1 januari al willen vertrekken om dan in Zutphen bij familie te overnachten, maar ds.Hartzheim moest eerst nog levensmiddelen verzamelen en een fiets lenen, zodoende vertrokken we de volgende morgen om 7 uur.

Naar Holland
Meteen bleek ons dat mijn fiets veel te zwaar beladen was: een grote rieten mand, vol met allerlei, een aktetas met proviand voor onderweg, we moesten zelfverzorgers zijn, dit alles maakte dat mijn fiets steigerde en dus moest er, hoe jammer ook, wat uit. Ds.Hartzheim en juffrouw Kleinhout was het evenzo gegaan, maar toen we eenmaal aan het rijden waren, schoot het tot Zutphen vlot op. M’n familie aldaar keek verrast op van ons plan en m’n zwager was toch al van plan eerstdaags naar de Heide te fietsen om daar wat levensmiddelen op te halen. Hij kon dan bericht meebrengen, dat ons plan tot zover goed geslaagd was. Hij hielp ons ook over de IJsselbrug, waar regelmatig wacht gehouden werd en toen ging het de Veluwe op.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45
Naar Holland. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

Dat werd een flinke trap op een fiets die liever achteruit wilde dan tegen de heuvels op, maar om 12 uur kwamen we bij hotel De Woeste Hoeve, waar we de middagboterham wilden gebruiken en een poosje rusten. Binnen zaten heel wat fietsers die hun karretje buiten hadden staan. Daarmee vergeleken zag het mijne er nog prima uit. Een paar broodjes, door Brunsveld gebakken en een hard gekookt ei smaakten heerlijk, maar al gauw merkte een van de aanwezigen zachtjes op: Kijk eens, die meneer eet een broodje en ik begreep, dat dit een ongekende weelde was. Maar ik kon moeilijk aan het begin van de reis aan het uitdelen gaan. Dus deed ik of ik niets hoorde en verborg mijn lekkers maar zoveel mogelijk.

Men had afgeraden over Ede te rijden, daar men in die omgeving vaak fietsen vorderde, dus namen we de richting van Lunteren. Voor Ds. Hartzheim ging de reis te langzaam, want hij moest in één dag Nieuwersluis bereiken en dus reed hij in een wat vlugger tempo vooruit. Wat was het stil en eenzaam tussen de Veluwse bossen al rijdend op een binnenpad richting Lunteren en op een mistige dag. Toen ik eindelijk in Woudenberg kwam, was ik al flink moe, maar m’n plan was in Werkhoven een boerderij te bezoeken, waar ds. Troelstra als evacué met zijn gezin woonde. Toen ik jongeman vroeg hoever dit nog was, bleek het mij dat ik dit onmogelijk kon bereiken. In plaats hiervan stelde hij me voor mee naar Zeist te rijden, waar de ouders van zijn meisje woonden en waar ik zeker zou kunnen overnachten. Dit leek me een beter plan, al viel de tocht over de piramideheuvel me zwaar genoeg. Maar bij bakker Rijksen werd ik vriendelijk ontvangen en in overvol keukentje kon nog altijd iemand bij. Wat vond ik het een lekker bed, zodat ik de volgende morgen met nieuwe moed verder kon trekken. Ik bood m’n vriendelijke gastvrouw een stukje spek aan, wat ze pertinent weigerde. Ze hadden als bakkersgezin nog niet zo’n gebrek. Toch hadden de kinderen gesmuld van een hardgekookt ei. Ook mocht ik op de terugreis weer komen overnachten. Ook vroeg ze mij of bij mij in de buurt nog aardappels te bekomen waren. Op mijn bevestigend antwoord zei ze, dat dat ze dan graag eens wilden komen met een handkar om wat voorraad in te slaan. Zo toog ik naar Utrecht en werd daar gecontroleerd op mijn rijwielbewijs, maar mocht, zonder het te tonen, verder rijden. In de stad kreeg ik gezelschap van iemand die mij de weg wees en ook over de hoge Merwedebrug heen duwde. Geweldig, zoals iedereen bereid was de helpende hand te bieden. 

Ik vond nu wel de richting Leiden. En al had ik sterke tegenwind en was de vermoeidheid van de vorige dag er nog niet uit, ik kon kalm aan doen en tegen 5 uur was ik in Leiden. Na enig zoeken vond ik het gewenste adres. Wat een verrassing bracht daar mijn aankomst! Het noodkacheltje werd met enige moeite aangemaakt en er kwam een maaltijd op tafel. Intussen rustte ik heerlijk uit. Ze hadden nog een paar maaltjes aardappels en verder stilden ze de honger met droog brood, met geraspte wortel of jam van suikerbieten. Men kreeg per dag 5 sneetjes brood, klein en dun gesneden en dan een halve liter middageten van de centrale keuken, maar dat was hoofdzakelijk water. Af en toe trokken ze er op uit per fiets om te trachten de voorraad wat aan te vullen, maar dat werd voor de man steeds gevaarlijker. Er was ook nog een huisgenoot, die niet genoemd mocht worden, waarschijnlijk een ondergedoken Jood. Daar waren natuurlijk geen bonkaarten voor aanwezig. Aardappels waren bijna nergens te krijgen. Straks zouden ze aan de bloembollen beginnen. Ze hadden die al enkele keren gehad van de centrale keuken en men wist: tulpenbollen smaakten wat zoetig als uien, hyacinthen waren ongeschikt, van krokussen kon men meel malen. Ik at met het gezin mee en deelde mijn voorraad als extra traktatie.’s Avonds werd mijn reismand uitgepakt en dat gaf een vreugde. Op elk pakje stond de naam van een der beide vaders in Leiden en Den Haag. Het leek wel Sinterklaas. Nu krijgt Moeder niks! riep een der kinderen. Alles was goed overgekomen, tot de eieren toe. Overgelukkig moest mijn zwager ‘s avonds in bed nog eens alles overdenken, terwijl ik heerlijk uitrustte en hij besloot de volgende dag met mij naar Den Haag te fietsen om mij de weg te wijzen. Dat was voor mij een heerlijke uitkomst, want ik wist totaal geen weg in die grote stad.

Zo bereikten we ook het tweede adres. Ook daar was de verrassing even groot. Waarom huilt Moeder nu? vroeg een van de kinderen, maar de ouderen begrepen het wel. Wat fijn om opnieuw te kunnen uitdelen! De hele tafel kwam vol te liggen. Een maal erwtensoep werd klaargemaakt en met wat broodjes van mij erbij werd het een hele smulpartij. Een grote moeilijkheid was de brandstof. Onderweg had ik het al wel gezien, dat hier en daar in de nacht stiekem een boom werd omgehakt. Als die er eenmaal lag had niemand het gedaan. Vrouwen hielden dan wel eens een tak vast om ook iets van de buit te krijgen. En in Den Haag zag ik dames met een tas houtsprietjes verzamelen voor kachelaanmaak en begon men het asfalt van de straten op te breken. En verderop begon men nog goede woningen, die straks gesloopt moesten worden, in stilte af te breken, vaak van onder op, tot ze vanzelf instortte.

In Den Haag was het grote V-1 gevaar. Op een kwartier afstand werden die daar afgeschoten. Met spanning luisterde men dan of het verschrikkelijke, duivelse wapentuig ook op z’n basis terugviel en grote verwoesting aanrichtte. Zo op Oudejaarsavond en Nieuwjaarsmorgen, toen er 20 mensen verongelukten en velen dakloos werden.
De terugweg ging heel gemakkelijk en vlot met een lege koffer, gunstige wind en steeds mooi weer. Het leek wel voorjaar. In Bodegraven nam ik een pak tuinzaden mee van de firma Turkenburg, waar ook al moeilijk aan te komen was. In Zeist overnachtte ik weer bij het bekende hartelijke adres en de terugreis over de Veluwe was prachtig langs de boerderij De Pampel bij Hoenderlo, waar het wel erg eenzaam was. Langzamerhand begon mijn voorband leeg te lopen, maar met nu en dan oppompen kon ik Zutphen toch bereiken. Zondagmiddag ontving m’n gezin me met grote blijdschap en kon ik van m’n ervaringen vertellen. Juffrouw Kleinhout was ook terug en maakte al weer plannen voor de volgende tocht. De sneeuw bracht daar echter verhindering in aan.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45
Het uitdelen van de verkregen goederen. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

Hongertochten
Toen in de eerste maanden van 1945 heeft de hongerwinter in zijn ergste vorm doorgezet. Zelf durfde ik geen tocht te aanvaarden en was het ook niet verantwoord om m’n gezin alleen te laten, maar de hongerlijders uit het westen kwamen vanzelf wel. Als we maar over de IJssel zijn, zeiden ze, dan is er nog wel wat te krijgen. Het midden en westen in eigen omgeving was al zo vaak bezocht. En er waren er die zwarte prijzen vroegen, b.v. een wittebrood f 18.= en 4 mud aardappels voor f 1000.=. In de Haagse kerkbode vroeg iemand 2 mud aardappels in ruil voor een gouden horloge enz. Zelfs aardappelschillen werden nog eens extra uitgeschraapt of men at de aardappels ongeschild. Zo’n gebrek hadden wij hier niet. Ook werd er steeds hulp geboden. Bij de familie Rosegaar zag men steeds mensen aan de deur staan en niemand werd zo maar weggestuurd. En zo was het bij meerderen.

Ons adres werd ook gauw genoeg gevonden. Zelf hadden we natuurlijk niet zoveel te missen, omdat we ook steeds geholpen moesten worden. Maar wij wisten vriendelijke adressen. Zo stond op zondagavond, 14 januari een meisje van 17 of 18 jaar op de stoep. Ze huilde en was doodmoe. Ze kwam uit Amsterdam, via Apeldoorn en Steenderen, waar ze familie of kennissen had en wilde naar Winterswijk. Maar ze kon niet verder. Haar schoenzolen hadden het totaal begeven. Ze was van keurige familie, maar het gebrek maakte geen uitzondering. Ze was door en door koud. In onze verwarmde kamer kwam ze gauw weer op dreef en ze was heel blij bij ons te kunnen logeren. Mijn vrouw hielp haar met een worstje, Brunsveld met een roggebroodje en smid Wisselink met een paar klompen. Zo trok ze de volgende morgen welgemoed verder. Ze was een van de velen.


Zo hadden we op een nacht een echtpaar uit Rotterdam met een handkar en twee fietsen. Ze verzamelden heel wat, maar later hoorden we, dat hun het meeste weer afgenomen was. Evenzo ging het een tweetal mannen uit Amsterdam, waar ik een morgen mee rondtrok langs hulpvaardige adressen. Bij Voorst werden ze aangehouden, alles werd hun ontnomen en zelf werden ze te werk gesteld. M’n Zeister vrienden kwamen ook, twee vrouwen en twee jongens. De mannen durfden zich niet op weg te begeven. Ze kwamen met fietsen en met een trekkar. Doodmoe waren ze. Ze bleven drie nachten en verzamelden heel wat. De terugtocht viel nog wel mee. Ze werden een eindweegs op sleeptouw genomen. En er kwamen nog zoveel meer. Mijn vrouw werd het soms te machtig, maar je kon de hongerlijders toch niet zo maar terugsturen? 


Een man uit Rotterdam stond wanhopig op de weg. Hij had de tocht gemaakt op een fiets zonder banden. Nu had hij een en ander verzameld, maar zijn voorwiel sloeg dubbel. Hoe moest hij nu verder? Gelukkig had W. Maatkamp nog een oud wiel voor hem staan en hij was voorlopig weer gered. Maar de overtocht over de IJssel werd verboden. Men moest een ausweiss hebben. Ongelukkig voor de hongerlijders, maar onze boeren konden het geven ook niet volhouden. Vooral als er ergens gedorst werd, stroomde het aantal bezoekers toe. Men kon het geluid van de dorsmachine van ver al horen. Ook vertelde de een het aan de ander. Dan moest de boer zorgen dat ieder een kleine portie kreeg. Hij moest ook wellicht nog verplicht leveren. We dachten vaak met zorg aan onze familieleden in het westen, maat zagen geen kans ze op een of andere manier te helpen. Hoe zou hun allen gaan? We moesten maar afwachten en samen bidden om uitkomst.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45

De honger tochten. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

Evacués
En toen kwamen weer de vluchtelingen, vooral uit de Betuwe, waar het steeds meer onbewoonbaar werd. Vanzelf trok men weer op het schoolhuis aan. En al konden we ze natuurlijk niet zelf allemaal houden, we hebben toch meerderen kunnen plaatsen, soms zo, dat er een blijvende vriendschapsband ontstond. Zo b.v. het gezin van Veerman Driessen uit Millingen met 9 personen. De gezinnen van Vrieze, Kuenen en Ten Brinke van Hobelmanshuus ontfermden zich over hen en ze hadden het goed getroffen. Soms was er een afspraak gemaakt en bleven de gasten weg. Dat werkte dan ontmoedigend. Een van de trekkers had gehoord dat wij een evacuatiebureau hadden. Zo was het natuurlijk niet, maar we waren blij met een ieder, die we konden helpen en de schoolkring hielp telkens welwillend mee. Wel jammer was het, dat de schoolbezetting ook regelmatig rond trok bij de boeren en ze wisten steeds mensen te vinden, die hun melk en eieren afstonden. De meeste onder hen waren der Krieg ook zeer moe en tenslotte waren het ook mensen, maar onze eigen landgenoten moesten voorgaan. Het was wel een ander leger geworden, als dat in 1940 met luid klinkende laarzenstappen al zingende ons land was binnengetrokken. En wat had het al een leed en ellende gebracht.


We hadden van de schoolbezetting weinig of geen last. Wel moesten we een tijdlang een luitenant in huis nemen. Protesteren hielp niet en een voordeel was, dat tijdelijk het licht weer werd aangesloten. Hij zat in grote zorg over zijn ouders, die in Stettin woonden onder bezetting van de Russen. Verder was hij zeer voorzichtig met zijn woorden, want de een kon de ander zo gauw verraden. Bij het Ardennenoffensief is hij waarschijnlijk gesneuveld.


Van schoolhouden kwam in die tijd niet veel. Er was trouwens ook te weinig belangstelling voor. Niemand kon de ouders verplichten hun kinderen regelmatig naar school te sturen. Het was daarvoor veel te gevaarlijk op de weg. En de school was telkens bezet. Hoe het er daar binnen uitzag, wist niemand. De ramen waren goed verduisterd en een wacht hield elke bezoeker tegen. Wel kwam er een klein groepje leerlingen bijeen in het vergaderlokaal van de Ger. kerk en in de timmerwerkplaats van G. Hobelman, maar dat was toch niet van veel betekenis. Eens kwam er één leerling opdagen. Op een zondagmiddag was er een hevig luchtgevecht in de buurt van Johan Brus. Een vliegtuig kwam brandend neer. Een paar dagen later werd er nog een dode gevonden. De militairen in de school namen hem mee en borgen hem een nacht in de rijwielbergplaats. Een wacht werd er bij geplaatst en de volgende dag werd hij weggevoerd.


Een andere keer werd een doortrekkende wagen met vluchtelingen beschoten door een Engelse jager, juist toen we met een groepje leerlingen in de werkplaats bij Hobelman waren en veel mannen aan het graven in de wei van Munsterman. De kinderen wisten zich haast niet te bergen en vluchtten alle kanten uit. Er waren 4 gewonden op de wagen, waarbij een dode. Mijn verbandtrommel van de luchtbescherming moest dienst doen. Toen wist ieder: het wordt te gevaarlijk op de weg. Dat ondervonden ook de melkrijders, die ‘s morgens heel vroeg hun dienst deden. Op een dag werden er 4 paarden neergeschoten. Er was een noodslachting bij en er werd paardenvlees beschikbaar gesteld. De melkrijders zelf kwamen er goed af. Al lopend of fietsend liep men nog het minste gevaar, als je tenminste niet een groepje Duitse militairen tegen kwam, die je fiets afpakten, want de Duitsers konden in die tijd elk vervoermiddel gebruiken.


Uit dit alles bleek, dat het bevrijdingsfront naderde. Intussen moest het gewone graafwerk doorgaan. Gelukkig was het terrein dichterbij, b.v. in de Slangenburg en Zieuwent en in de wei van Munsterman en Bussink en op meer plaatsen. Soms lag er een dikke laag sneeuw en was de grond hard bevroren, maar het werk moest voortgang vinden. Dan moest de sneeuw geruimd worden en de bevroren grond losgehakt. Wel gingen de gravers zoveel mogelijk saboteren, maar door de massa werd er toch heel wat overhoop gehaald. Het werk werd betaald, maar het was geen prettig ontvangen loon. En men moest werken voor de vijand. Ook werd er geen rekening gehouden of men dicht bij huis kon blijven.

Terreur
Toen trok plotseling de schoolbezetting af en werd de school vrij gegeven. De ouders waren blij en ook de kinderen hadden genoeg van het thuisblijven. Maar zou het ook te gevaarlijk zijn naar school te trekken? In ieder geval moest er eerst grote schoonmaak gehouden worden. Muren en plafonds waren donkerbruin berookt, een paar w.c. potten gebroken, enkele tegels in de gang gebarsten en wat latten van het fietsenrek ontbraken. Het was een heel karwei alles weer op streek te krijgen. Maar de kinderen begonnen geleidelijk aan weer te komen. En wij konden de ondergedoken eierkolen weer uit de tuin halen En op een zondagmorgen werd er een doopdienst gehouden, omdat de ouders het te gevaarlijk vonden met hun kinderen in Halle te komen.

omschrijving_Herinneringen 40-45
Doopdienst. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink 


Toen kwam er plotseling nieuwe bezetting: een Rode Kruis afdeling, die de school schön vond. Een Rode Kruisvlag werd op het dak gelegd en ook een in de wei van Maatkamp. Daardoor nam voor ons de veiligheid wel wat toe. Op zondagmorgen, 15 februari, maakte ds. Hartzheim in de kerk bekend, dat burgemeester Rijpstra in december j.l. bij Hamburg was overleden. Het bericht maakte op ons allen een diepe indruk. Anderen van het gemeentepersoneel zaten nog gevangen. Ook Varsseveld bracht treurig nieuws. Daar kwamen op een avond 4 Duitse militairen om. Hoe, wist men niet. Toen werden er 46 politieke gevangenen van de Kruisberg gehaald en in een wei bij een boerderij vlak achter Varsseveld neergeschoten. In een massagraf op het kerkhof van Varsseveld werden ze begraven. Er was o.a. een zoon van te Rietstap van de Heelweg bij. Later werd op die plaats een monument gezet. Een fles bewaart graankorrels van de eerste oogst na dit schrikkelijk gebeuren.
Vader Jan Kuenen kwam mijn hulp inroepen voor zijn zoon Gert. Hij diende bij een boer onder Hengelo en was nu met een grote groep anderen opgepakt en en via Zutphen naar Zeddam vervoerd. Hij had dit vermeld op een briefje, dat hij had kunnen uitwerpen. Zouden we er samen op uit trekken om hem te zoeken? Per fiets was het toch niet al te gevaarlijk. We deden het en vonden hem eindelijk, toen hij met de anderen terugkwam van het graafwerk bij Elten. Graag zou hij met ons terugtrekken, maar durfde het toch niet goed. Een paar dagen later heeft hij het toch gewaagd, toen zijn zuster Bertha met een paar vriendinnen kwam, die hem een fiets beschikbaar stelden. Zo was er telkens ander nieuws, maar meestal niet veel goeds.


En dan de ellende in de noodziekenhuizen, b.v. dat te Harreveld. Daar lagen wel 7.800 patiënten, gewonden uit de omgeving, want er werd veel geschoten. En dan de weggehaalde uit Rees in Duitsland, de gravers die met de winterkou in een open steenfabriek hadden gelegen en door moedige helpers waren opgehaald. Meester Blaak uit Varsseveld vertelde me dat ze bezig waren eieren te verzamelen voor die stakkers. Ik besloot dit ook te doen en verenigingsleden waren direct bereid me bij het verzamelen te helpen en zo kon ik met behulp van buurman Vossers een kist met 417 eieren naar Harreveld brengen, waar we zeer welkom waren. We mochten ook wel even de mannen van Rees begroeten. Wat zagen ze er treurig uit. Er was een jongeman van 1.80 m. lengte, die op het laatst maar 78 pond meer had gewogen. Hij was gestorven, maar anderen waren er niet veel beter aan toe. Ze kwamen meest uit het westen van ons land. Een andere week konden we weer 420 eieren brengen. Het was een dankbaar werk.

Bommen
Steeds dichterbij kwamen de oorlogshandeling en we zagen met zorg iedere morgen onze jongens vertrekken. Velen zocht een mogelijkheid om van dat gedwongen werk af te komen en vonden die in verband met hun bedrijf. Wij konden het niet verder brengen dan één dag studieverlof per week. Wie aan een oproep niet voldeed, moest onderduiken. Zo kwamen Henk z’n 2 vrienden bij ons aan, want Doetinchem was erg onveilig. Maar op woensdag, 21 maart, werd ergens hevig gebombardeerd. Er werd gezegd: De Vredestein staat in brand, maar de volgende morgen bleek, dat het veel erger was. De jongens uit Doetinchem werden opgehaald, want er werd nu toch geen razzia gehouden. Hun huis aan de Kruisbergseweg was gespaard, maar in de binnenstad was het een treurige toestand. Hamburgerstraat, Waterstraat en de Boliestraat met de Hervormde Kerk lagen grotendeels in puin met veel doden en gewonden. Zo verloor tuinman Bouwmeester zijn vrouw en twee kinderen. Hij bleef alleen achter, doordat hij elders aan het werk was. Een granaat had juist de kelderruimte getroffen waarin het gezin een schuilplaats zocht. En zo kwam het ene onheilsbericht na het andere.


Zaterdagmorgen, 24 maart, tegen half zeven, kwamen plotseling de Engelse jagers aansuizen en we zagen de raketten en alles dreunde van de ontploffingen. Deze keer bleek het op Halle gemunt te zijn, vooral op de kerk, het postkantoor en de woning van Hofs. Dominee Hartzheim en z’n gezin zaten in een primitieve schuilplaats in de tuin en hoorden het lawaai van dichtbij. Er waren enkele gewonden, n.l. vrouw en dochter van bode Hofs en de vrouw van kantoorhouder Lovink. Ze werden naar onze school gebracht voor tijdelijke verzorging op de Rode Kruispost en daarna naar het noodziekenhuis te Harreveld. Gelukkig waren de verwondingen niet ernstig, maar de schrik kwam er op die manier wel in. De bewoners van het dorp zochten elders een schuilplaats en ook het centrum van Zelhem was grotendeels onbewoond, met het gevolg dat er ook al gestolen werd. De volgende dag was het Palmzondag, de dag van belijdenis. Die moest uitgesteld worden tot Pinksteren. Er kon geen kerkdienst gehouden worden. De jagers bleven maar rondcirkelen. Plotseling dook er een voor Brunsveld en er werd geschoten. Het was gemunt op een klein doortrekkend autootje. De chauffeur kwam er met enkele schrammen van af en kon even in de school verzorgd worden. De Rode Kruispost bleek een goede bescherming te zijn. We vonden het jammer, dat ze vertrokken.


En intussen moest het graafwerk toch maar doorgaan. Meerderen wilden thuisblijven, maar er kwamen verontrustende berichten uit de omgeving. De arbeiders uit Lichtenvoorde moesten allemaal bij Tolhutte komen, waar de SS. een demonstratie zou houden. De bedoeling was, dat er 4 mannen doodgeschoten zouden worden. Ze waren te ongeregeld op het werk gekomen. Ze hebben de hele middag tegen de schuur van Tolhutte gestaan ten aanschouwe van hun kameraden. Tegen plus minus zes uur kwam het laatste bericht en dat betekende: gratie. Bij de boerderij van Bussink werd een man uit Zieuwent neergeschoten, omdat hij teveel gezegd zou hebben, wat door verklikkers was overgebracht. Eerst werd hij verschrikkelijk geranseld en toen liet men hem half dood liggen tot de avond. Niemand mocht er bij komen om hem te helpen. 


De nachten waren ook erg onrustig. Er kwam zoveel over de weg. Van donderdag op vrijdag werd er gebeld. Er stonden enkele militairen op de stoep, die vroegen of we een zieke op wilden nemen. Ze kwamen met hem aanrijden op een piepende kinderwagen. Het was een lange, magere man, z’n benen bungelden buiten boord. Hij werd bij ons op de divan gelegd. Ze zouden hem een der komende dagen ophalen. Zo ver is het echter niet gekomen. Ik was ondertussen even de achterdeur uitgeglipt, want ik zag het speelplein vol met mannen. Het bleken arbeiders uit het westen te zijn, meest Rotterdammers. Ze hadden bij Terborg moeten werken en nu het front dichterbij kwam, werden ze verder gebracht naar Ruurlo. Ik had een adres van onze gast gekregen, voor het geval hij eens kwam te overlijden. Hij kwam echter gauw op streek en was blij een tehuis gevonden te hebben. Even later belde er weer iemand, die niet verder kon en in het schoolkamertje bleef uitrusten en slapen. Toen vertrok hij weer. Nog enkele achtergeblevenen kwamen even rusten. Zo werd het Goede Vrijdag.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45
En intussen moest het graafwerk toch maar doorgaan. 
Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

Bevrijding
Er was geen kerkdienst op Goede Vrijdag. Ieder bleef zoveel mogelijk thuis. ‘s Middags kwam er een groot viermotorig vliegtuig heel laag over. ‘t Bleek aangeschoten te zijn en maakte een noodlanding in de wei bij Sloetjes. De 10 bemanningsleden kwam ongedeerd beneden, maar werden gevangen genomen door Duitse militairen, die bij Sloetjes ingekwartierd lagen. ‘s Avonds stonden er twee Duitsers aan de deur om kwartier te eisen. Ze zouden over een uur terugkomen maar ze kwamen niet. Om tien uur gingen we naar boven, want we hadden weinig verlichtingsmogelijkheden en we moesten ‘s morgens vroeg op voor onze jongens, die moesten graven” Tegen 12 uur kwamen de heren, die eerst nog brood moesten eten en toen ook naar boven trokken. Een uur later: hevig gebel en gebons op de deur! Een troepje vroeg de weg naar Ruurlo. Nog weer later kwam er een boodschap voor ons tweetal slapers, dat ze om 4 uur vertrekken moesten naar Ruurlo. 


Om half zeven moest Han gewekt worden voor zijn graafwerk en zo bleef ik aan het opstaan en zo begon onze dag. Henk had die dag vrij, maar over Han zaten we in zorg. Het bevrijdingsfront leek zo dichtbij te komen. Han moest in de Slangenburg werken en z’n groepje kon wel eens afgesneden worden. En thuisblijven was ook zo gevaarlijk. De Duitsers waren tot alles in staat. Er kwamen al weer nieuwe oproepingen voor de volgende week. In de voormiddag trok ik per fiets naar de Slangenburg, maar ik kon de werkgroep nergens vinden. Iemand zei: Ze zijn allemaal naar huis, het wordt hier te gevaarlijk. Het geschut daverde van dichtbij. Maar thuisgekomen was Han er niet. In de namiddag trok ik er nog eens op uit. Toen vond ik hem inderdaad met een klein groepje kameraden. Ik wou hem graag meenemen, maar de opzichter lag vlak bij zijn fiets en over een uur zouden allen mogen vertrekken. We waagden het er op en dit gebeurde inderdaad. Een fiets was een kostbaar bezit en de terugtrekkende militairen pakten wat ze krijgen konden. Juffrouw Kleinhout moest haar fiets afstaan, veel boeren een paard, Rosegaar een fiets en een karretje, enz. Gelukkig wij waren weer bijeen! Hoe zou het ons verder gaan? Wij wisten het niet.


Vanuit Zieuwent kwamen tal van geruchten. De Tommies waren gekomen! Ze waren door Zieuwent getrokken richting Lichtenvoorde. Grote tanks en allerlei soorten van geschut. Een klein groepje was in Mariënvelde geweest en het ondergrondse comité was in actie gekomen. Zou het waar zijn? Bij ons bleef het rustig en we gingen bijtijds naar boven. Een sterk zoeklicht bescheen de lucht vanuit Varsseveld. Tegen ± 1 uur werden we wakker. Er kwamen zware vrachtauto’s voorbij. Ook hoorden we tanks en er was zwaar geschut bij, maar we meenden nog Duits te horen spreken. Toen kwam er een stel militairen te voet langs geslopen. Eén voor één ging het de binnenweg voor ons huis in. Later weer wagens en tanks en geschut, hoe langer hoe meer en groter en zwaarder. De jongens meenden er een ster op te zien staan. We durfden nog niet goed naar buiten toe, maar ineens zagen we buren bij Brunsveld buiten lopen. Toen wij ook naar buiten. En ja, het was zo. De bevrijding was gekomen! De Tommies waren er! 1 april 1945. We gingen aan de weg staan en zwaaiden. Zij zwaaiden terug en het werd een enthousiasme van jewelste. Steeds meer buren kwamen er bij en het werd me een zwaaien en roepen. Je kon er niet genoeg van krijgen.

 

bevrijding

De bevrijding. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink

 
Ik ging de familie Wolsink waarschuwen en hun schuilgast Levi kwam voor den dag. Hoewel we wisten dat hij er was, hadden we hem toch nooit gezien. Toen maar weer zwaaien en roepen tot we er moe van werden. Zouden we de vlag uitsteken, of nog even wachten? De schrik zat er nog zo in en we hoorden het Duitse geschut nog zo duidelijk. Zou Zelhem al bevrijd zijn? We wisten het niet. Wat werd dit een Paasmorgen, om nooit te vergeten. Heel de Hei stroomde toe en toen de vlag er hing was het net een Koninginnefeest. Vanuit de huiskamer konden we het allemaal zien. Een onafgebroken stroom van zware voertuigen, zoals we nog nooit hadden gezien. De vrouw van L. Levi kwam bij ons zitten en genoot van haar vrijheid na 2 jaren onderduiking bij de familie Wolsink.
Henk z’n twee kameraden waren gevlucht uit Doetinchem en tot hun verbazing zagen ze plotseling bij het kruispunt in Halle de Tommies en waren ze op bevrijd gebied. Er lag een dode Duitser bij een vrachtauto en er werd nog geschoten. Wat hebben ze toen genoten van die grote doortrek. ‘s Middags werd er even halt gehouden om te eten. Een paar man kwam bij ons melk drinken en we deelden eieren uit. Wij kregen enkele blikjes met vlees en vis. Ook werden er sigaretten en sigaren rondgedeeld en verhandeld. Het werd een gezellige drukte. En aan de avond van de eerste Paasdag konden we ons nauwelijks voorstellen dat we werkelijk bevrijd waren.

Nog geen vrede
Dat wil niet zeggen dat hiermee heel ons land vrij was. Dat was allemaal heel plaatselijk. Daar moest nog heel wat gebeuren en ook bij ons was het leven nog lang niet normaal. Die eerste dagen van april 1945, ze waren om nooit te vergeten. Wat een drukte op de wegen. Een onafzienbare stroom van zware wagens en tanks zagen we langs komen. En met die zware tanks ging het door alles heen, sloten en prikkeldraad vormden geen hindernis. In de weilanden werd dan een bocht genomen en toen het een der nachten geregend had, lagen er dikke wallen van modder en leken de weilanden wel gescheurd. Om van huis bij smid Wisselink te komen, moest ik een omweg maken door de binnenweg, richting Halle, langs Wentink heen en toen met de stroom mee over de harde weg en bij Nieuw Schotman nog even binnenvluchten. De wegen werden helemaal in beslag genomen. Maar we waren vrij, dat was het voornaamste.


Intussen was er een ophaaldienst en een ordedienst georganiseerd, die de partijmensen van de NSB en die daarmee bevriend waren moesten ophalen en verzorgen. Ze werden in de school te Halle en later in de Looschool te Zelhem bijeen gebracht en hun boerderij kreeg een beheerder. Wat was het moeilijk dit alles naar recht te behandelen en zonder wraak te nemen. Sommigen vluchtten in de bossen, maar werden toch opgespoord. De bewaking werd soms toevertrouwd aan jongens van 16 tot 18 jaar, die heel gewichtig met een geweer rondliepen, zonder dat ze ervoor waren opgeleid. Langzamerhand kwam alles meer in goede banen. Er was ook zo heel veel gebeurd. Prettiger te vermelden dat onze jonge mensen ons weer 472 eieren bezorgden, die we met vriendelijke hulp naar Harreveld konden brengen. Wat leek de wereld mooi en nieuw met het heerlijke voorjaarsweer en de bloeiende bomen. Maar in Harreveld lagen de oorlogsslachtoffers uit Rees en eigen land. Ook daar de blijdschap van de bevrijding. Wat waren de mannen van Rees blij met een sigaret van de Tommies. De verhalen kwamen los. We hebben zoveel te vertellen, dat onze eigen vrouw ons haast niet zal kunnen geloven. Ik kon wat eigenbouw tabak uitdelen, dat ik van A. Weening gekregen had en dat werd dankbaar aanvaard.


Elke dag hoorden we het geschut nog daveren. Dat was een bewijs, dat elders nog gevochten werd. Het schoolwerk kwam langzamerhand weer op gang. Eerst met halve dagen, want het personeel was nog niet voltallig. Juffrouw Bennink uit Dinxperlo had zoveel meegemaakt en juffrouw Vervoort uit Doesburg moest wachten op de bevrijding aldaar. Familieberichten kwamen geleidelijk aan door. Er was heel wat te vertellen. Langzamerhand minderde de stroom van militaire voertuigen. De kinderen vonden dat jammer, want ze stonden veel aan de weg, b.v. bij het kruispunt te Halle en zwaaiden met eieren. Dan werd er handel gedreven. Eieren in ruil voor zeep en sigaretten of andere artikelen. Ze leerden zich wel verstaanbaar maken, al kenden ze geen Engels.
De berichten kwamen nu beter binnen en waren meer betrouwbaar. De bevrijding ging langzaam voort. Friesland en Groningen bevrijd, de Veluwe en Utrecht en Amersfoort! Toen werden de zeesluizen bij Naarden door de vijand opengezet, de afsluitdijk kapot gegooid en de Wieringermeer stroomde onder. Het plan was heel Holland te laten verdrinken. En overal waar de bevrijding nog niet was gekomen, hongerde de bevolking.


Inmiddels was eerst Prins Bernard en toen ook de Koningin in ons land aangekomen. Dat gaf een blijde terugkomst. Nauwkeurig liet ze zich van alles op de hoogte stellen, maar het westen bleef voorlopig ook voor haar nog verboden gebied. Ook in het oosten en noorden van ons land bleef het gevaarlijk. Eerst moest de capitulatie komen. Steeds verder trokken de Amerikanen en Russen Duitsland binnen, tot Berlijn veroverd zou worden, waar Hitler verblijf hield. Wat er allemaal gebeurde, zouden we pas later kunnen vernemen. 
Toen in de hoogste nood, kwamen de vliegtuigen uit Engeland en vooral uit Zweden om voedselpakketten boven het westen uit werpen. Wat gaf dat een vreugde! De mensen stonden op de daken en juichten en de gemeentebesturen hadden alle moeite om de voorraad eerlijk te verdelen. Wat smaakte dat Zweeds wittebrood lekker! Het was een voorbode van de algemene bevrijding.
Het bericht van de capitulatie kwam toch nog plotseling op de avond van mijn 51ste verjaardag, op 4 mei 1945. Henk bracht ons de tijding mee en we zaten in kleine kring nog gezellig bijeen. Bij gebrek aan wat anders hebben we een glaasje zure weck zonder suiker gedronken op het blijde bericht. De volgende datum, 5 mei, zou voor heel ons land de bevrijdingsdag blijven en in alle kerken kon er een Dankdienst gehouden worden.

 

En nu?
Hiermee was alles nog lang niet in normale banen geleid. Er kwamen allereerst blijde en droeve berichten. De familie L. Levi kon weer naar Varsseveld vertrekken. Ze hadden uit eigen gezin niemand hoeven te missen en zouden de familie Wolsink altijd dankbaar blijven. We bleken een Joodse verstekeling uit het gezin Boesveld op school gehad te hebben. Z’n vader en moeder keerden terug uit een berucht Duits concentratiekamp. Maar Oom Tom, oftewel de heer De Goede, die van uit het gezin Klein Wassink van Obbink Heide weggevoerd was, stierf in de laatste dagen door uitputting in een Duits kamp. En naar wij hoorden, was zijn vader in Amsterdam bij de bevrijding, tegelijk met anderen, op het Damplein doodgeschoten. Zo kwam het ene bericht na het andere. 


Onze Rotterdammer wou wel graag naar zijn gezin terug, maar daar was voorlopig nog geen sprake van. Ook zou de tocht voor hem nog te zwaar zijn, want hij was geheel ondervoed en haast niet te verzadigen. Als hij onze maaltijd binnen had, ging hij een poosje later de buurt in en at daar verder. Mijn vrouw kookte telkens een flinke pot vol, want er zaten meestal buiten nog een paar liefhebbers te wachten. Onze huisgenoot wou me wel graag in de tuin helpen, want we hadden de schooltuintjes er bij genomen om extra veel te kunnen verbouwen, maar dat werk was voor zijn uitgeputte lichaam te zwaar. Overigens beviel het hem best bij ons en hij zei: Ik kom hier later met mijn vrouw bij u logeren. Ook fabriceerde hij een trekkar en verzamelde levensmiddelen om er mee naar Rotterdam te reizen. Dat plan heeft hij na verloop van tijd ook werkelijk uitgevoerd, al is onderweg zijn kar er bij bezweken.


Van onze familie kregen wij geleidelijk aan gelukkig goede berichten en ook weer bezoek. Het was een genot elkaar weer te mogen ontmoeten en van alles te kunnen vertellen. Op het laatst werd het haast al te druk, want jong en oud bleef graag een poosje logeren en uitrusten. Alleen de berichten uit Indië ontbraken, hoe zou het daar zijn? De scholen, ook in Doetinchem, begonnen hun werk weer. Maar de moeilijkheden met kleren en fietsbanden waren groot. Het rijden op massieve banden viel op den duur niet mee. En wie kon er een vergunning voor een fietsband machtig worden? Ieder zocht naar een geldige reden. Noodzakelijke schoolstudie kwam hierbij niet in aanmerking, de voedselvoorziening ging voor. 


Mijn vrouw had een oom in Amerika en vandaar kwam zelfs kledinghulp, die door de familie Drost dankbaar werd aanvaard. Wat later heeft het Marshalplan vanuit Amerika ook veel hulp geboden aan Europa. En wat werden er veel plannen gemaakt om elkaar te helpen en een nieuwe wereld op te bouwen. Maar helaas bleef het veel bij plannen maken en het was moeilijk om weer op gang te komen. Vaak werd er meer geklaagd en gemopperd in plaats van aan te pakken. Daardoor duurde het heel lang voor het leven weer enigszins normaal werd. Er was ook zoveel in de war gestuurd. Met de brandstof was het ook niet gauw op streek. We gingen een keer droog afvalhout sprokkelen in de Slangenburg en buurman Vrieze haalde voor ons een kar vol. Dat zou wel branden, maar het gevolg was, dat we een flinke schoorsteenbrand kregen. De schoorsteen was vanwege allerlei soorten brandstof van binnen helemaal ruw. Heel de buurt kwam er aan te pas, maar gelukkig liep alles goed af. 


En dan de reisgelegenheid. Om b.v. in Arnhem te komen moest je eerst per fiets naar de boterfabriek te Zelhem, daar wachten tot de melkauto je meenam naar Arnhem. Maar dan waren er vaak meer liefhebbers dan beschikbare plaatsen. Toen, in de zomer van 1945, werden de feestplannen gemaakt. Er was in al die oorlogsjaren geen volks- en kinderfeest gevierd. En nu kon het meteen een bevrijdingsfeest zijn. Dit moest gezamenlijk gevierd worden te Halle, door Dorp, Nijman en Heide. Er werden erepoorten opgericht en er kwam een optocht met versierde wagens. De Heidebuurt kreeg daarbij zelfs een eerste prijs. Met soms wat strubbelingen, men was het feestvieren niet meer gewend, kwam alles voor elkaar en het werd een prachtig feest.

omschrijving_Herinneringen 40-45
Kinderfeest. Tekening door Gerda Schuurman-Wisselink


Maar het kinderfeest wilde men toch graag in eigen kring vieren. Trouwens men kon niet gauw uitgefeest raken. Er werden overal buurtverenigingen opgericht om in eigen kring verder te gaan. En toen het kinderfeest in de Heide aan de beurt was, had de commissie haast geen tijd om te helpen en mee feest te vieren, want het was na veel regendagen prachtig weer en de haver moest nodig binnengehaald worden. Maar de kinderen en ouders genoten van alles wat er geboden werd. De spelletjes moesten eerst wat aangeleerd worden, want in de achterliggende jaren was er geen schoolfeest meer gevierd en dus voor de meeste kinderen onbekend. En traktatie was er weer in overvloed, want er waren 1400 broodjes en 25 pond koekjes, waarvoor het nodige aan boter, suiker, melk en bonnen moest meegebracht worden. En als kroon op dit alles smulde jong en oud van een heerlijke ijsco, waarvoor 45 liter melk en 10 pond suiker ingeleverd waren.


En nu.

In deze tijd, is het goed om ons dit alles nog eens te herinneren. En dan komt vanzelf de vraag boven: Wat hebben we met de herkregen vrijheid gedaan? En wat moeten we er nog mee doen? En het antwoord: In de eerste plaats is er God voor danken, telkens weer. En verder: niet te gauw klagen over wat er nu nog ontbreekt, maar in de plaats daarvan meehelpen, om zover het mogelijk is, de taak die wij te doen hebben met liefde en blijdschap te vervullen.

 

omschrijving_Herinneringen 40-45

In het kader van de TRAP route werd in 2006 de meister Lemereis brugge geopend

Foto door mevrouw Maatkamp

 

omschrijving_Herinneringen 40-45

Foto door mevrouw Maatkamp