door Bennie Eenink

Dit is een bewerkte versie van een artikel dat oorspronkelijk is gepubliceerd in de Kronyck nr 147, maart 2013, het tijdschrift van de Oudheidkundige verenigingen van Deutekom, Gander en Salehem.

De problemen rond de Dodenherdenking 2012 in Vorden deden Bennie Eenink weer terug denken aan verhalen uit zijn kinderjaren. Verhalen over slechte Duitsers maar ook een verhaal over een goede Duitser.

4 mei 2012
Het was allemaal zo goed bedoeld, daar in Vorden. Maar het plan om de tien Duitse oorlogsgraven te betrekken bij de officiële dodenherdenking werd niet door iedereen gewaardeerd. De rechter kwam er zelfs aan te pas. Die oordeelde dat herdenking van dode Duitse soldaten passend zou kunnen zijn, maar niet op 4 mei en niet in één adem met de herdenking van slachtoffers van het nazi-bewind.Ook werd burgemeester Aalderink en andere gemeentevertegenwoordigers verboden langs de graven van omgekomen Duitse militairen te lopen. Er gebeurde nog meer in Vorden die dag. Uit angst voor ongeregeldheden stond de ME paraat en was er een noodbevel van kracht. In de loop van de middag vloog een vliegtuigje boven Vorden met op een spandoek: VORDEN IS FOUT. Ook het Simon Wiesenthal Centrum uitte scherpe kritiek. Het centrum, vernoemd naar de befaamde Joodse nazi-jager, stelde dat Vorden de geschiedenis van de oorlog herschrijft. Elk uur was Vorden het belangrijkste onderwerp van de nieuwsberichten. Ook ik heb die dag met veel interesse de ontwikkelingen gevolgd. Het deed mij weer terugdenken aan gebeurtenissen en verhalen uit mijn kinderjaren waar ik u in dit artikel over wil vertellen.

De Spiegel
Onder in de kast die ze had gekregen toen ze trouwde bewaarde mijn moeder een aantal dingen die voor haar een bijzondere betekenis hadden. Eén van die dingen was een tijdschrift. Een exemplaar van het inmiddels allang opgeheven weekblad ‘de Spiegel’. In dat nummer, van 13 mei 1950, stond een artikel over de Duitse inval in 1940. Met als kop ‘Herinnering aan de Grebbestrijd’ werd uitvoerig ingegaan op de bloedige slag die zich daar op de grens van Gelderland en Utrecht had afgespeeld. Ongeveer 400 Nederlandse soldaten kwamen daarbij om het leven. Wat het voor moeder bijzonder maakte was dat in het artikel ook het verhaal en foto’s van haar broer Derk Vreman, van de boerderij Olthuis in Heelwegwaren opgenomen. Nadat de groep van Derk, bestaande uit twaalf soldaten gevangen was genomen door de Duitsers werden zij op een afschuwelijke wijze ingezet door de Duitsers. Steeds moesten zij als levend schild door het moordende vuur trekken. Van de twaalf soldaten sneuvelden er zes. Derk werd getroffen door een granaatscherf die zijn bovenarm verbrijzelde, pas uren later werd hij gevonden. Maanden lag Derk in het ziekenhuis in Arnhem maar hij overleefde de slag op de Grebbeberg. Wanneer ik het verhaal en de Spiegel voor het eerst te zien kreeg weet ik niet meer. Ik denk dat ik nog niet kon lezen. Wel weet ik nog dat het verhaal en de foto’s diepe indruk op mij maakten. Duitsers waren vreselijke mensen, rotmoffen waren dat, al die Duitsers.


Foto oom Derk Spiegel V2Foto van Derk Vreman in De Spiegel van 13 mei 1950. Hij wijst in de sloot langs de Wageningse Nude de plek aan waar hij tijdens de gevechtshandelingen van mei 1940 urenlang gewond heeft gelegen. De Duitsers gebruikten de sloot bij hun opmars als loopgraaf.


Martin
Misschien hebt u het ook gedaan in de tijd dat u op de uw lagere school zat. Het verzamelen van suikerzakjes, postzegels en sigarenbandjes, ik kan het me nog goed herinneren. Postzegels verzamelen was echt moeilijk, zoveel post kwam er vroeger niet en zeker niet uit het buitenland.
Alles wat de postbode bracht werd door mij dan ook zorgvuldig bekeken in de hoop dat er iets bijzonders op zou zitten. Op een keer kwam ik thuis en vond op tafel een blauwe envelop met daarop een hele vreemde postzegel. Deutsche Post stond er op, dus dat moet een brief uit Duitsland zijn. Die postzegel wilde ik vreselijk graag hebben maar dat ging niet door. Opa had die brief daar neergelegd om mij te vertellen over Martin, een Duitse soldaat.

Het was begin 1945, in de laatste oorlogsmaanden dat mijn grootouders Berend en Aaltjen Eenink en hun beide thuiswonende zonen Johan en Bernard te maken kregen met inkwartiering van Duitsers. Dat was in de oorlog al wel vaker gebeurd maar deze keer ging het allemaal wat anders. Er werd slecht één ruimte door de Duitser gevorderd namelijk de waskamer. Dat was een ruimte op de grens van het woongedeelte en de deel. De waskamer had een buitendeur en een deur naar de deel. Die ruimte werd vooral gebruikt om te wassen en er stond ook een groot oud fornuis waar vooral in de zomer op werd gekookt. En om dat fornuis was het de Duitsers te doen. De waskamer werd omgebouwd tot keuken en volgestouwd met voorraden en werd het werkterrein van Martin Jänichen. Martin was een al wat oudere soldaat, vermoedelijk ergens tussen de veertig en vijftig jaar. Martin moest koken voor “de hoge omes” zoals dat opa dat noemde. Soms kwamen officieren bij ons thuis eten, soms kwam een legerwagen het eten halen en soms moest Martin ergens anders in de omgeving koken. Maar steeds bleef onze waskamer zijn basis waar hij ’s nacht ook sliep op een matje op de vloer. Onze familie was uiteraard niet blij met zijn komst. Zeker niet omdat er in en om de boerderij spullen “van anderen” zoals opa dat noemde waren verborgen die op z’n zachtstgezegd beter niet in handen van de Duitserskonden vallen. Het was daarom belangrijk om te achterhalen hoe Martin was en of men hem kon vertrouwen. Het bleek niet zo eenvoudig contact met hem te krijgen. Een rustige vriendelijk man, zo leek hij maar dat kon ook schijn zijn. Opa was in zijn diensttijd en later tijdens de mobilisatiegedurende de Eerste Wereldoorlog ook kok geweest en dat bleek de sleutel te zijn om Martin aan het praten te krijgen.Toen het vertrouwen er over en weer eenmaal was liet Martin duidelijk zijn afkeer van de oorlog en Hitler blijken. Uren zaten Martin en opa bij elkaar en dan ging het vooral over het soldatenleven. Maar ook over hoe het thuis was bij Martin, “wied weg, an de andere kante van Duutsland”. Ongeveer vijf weken was Martin bij ons geweest, zo vertelde opa. En even onverwacht als hij was gekomen was hij ook vertrokken. Enkele weken later kwam de bevrijding.

Zou Martin die laatste oorlogsweken overleefd hebben? Opa vertelde dat hij zich dat vaak had afgevraagd in de eerste jaren na de oorlog. Opa had er zich bij neergelegd dat hij op de vraag waarschijnlijk nooit een antwoord zou krijgen. Maar dat liep anders. In het voorjaar 1950 kwam de brief die opa nu voor zich had liggen. In de envelop zat een ansichtkaart, de achterkant was volgeschreven door Martin. Op de voorkant een rivier met boot, wat huizen en grote rotsen of een berg.Daaronderstond: “Elbsandsteingebirge, Elbetal bei Kurort Rathen mit Bastei und Bastei-hotel”.
Opa had er wat van kunnen lezen maar niet alles en daarom had hij de meester van de school in Halle-Nijman om hulp gevraagd. Die had de kaart vertaald, maar waar Rathen lag wist de meester ook niet.Waarschijnlijk was het maar een klein plaatsje, het stond in elk geval niet in de atlassen die de meester had. Omdat er op de voorkant sprake was van het Elbedal (Elbetal) dacht de meester dat het ergens langs de rivier de Elbe zou moeten liggen. Afgaande op het bergachtige landschap zou dat ergens in Oost-Duitsland kunnen zijn. En omdat er Kurort voor de plaatsnaam Rathen stond zou dat het dorpje iets met gezondheid van doen kunnen hebben. Meer had de meester er niet van kunnen maken.




Kaart feb1950 tekst

Achterzijde van de ansichtkaart, met de tekst van Martin Jänichen.


Wat stond er achter op die kaart?

Rathen, 22 februari 1950
Mijn geliefden,
Er is nu weer een jaar voorbij gedaan, vijf jaar geleden was ik nu bij jullie, ik denk daar nog steeds aan. Nu krijgen jullie gauw weer jonge lammeren, ik zie ze nog in de wei springen. Zijn jullie allemaal gezond, vader en moeder, zijn moeders handen weer gezond, en stopt en breit ze nog ijverig? Hoe gaat het Bernhard en Johannis? Mij gaat het wat mijn gezondheid betreft iets beter. Afgelopen jaar was ik vaak ziek. Als jullie zondags naar de kerk gaan bid dan ook voor mij zoals ik hier ook voor jullie bid. Blijf allemaal gezond en de hartelijke groeten van jullie Martin Jänichen.

Ademloos had ik naar opa zitten luisteren. Ik begreep er niets meer van. Duitse soldaten waren toch rotmoffen? Ze hadden oom Derk en al die andere Nederlandse soldaten dood willen schieten.En nu lag daar een brief van een Duitse soldaat die vertelde dat hij zondags naar de kerk ging om voor ons te bidden. Hoe was dat mogelijk?


“Och mien jong” zei opa,“at i´j older wordt dan zöl i’j zien dat niet alles in het leven allenig maor wit of allenig maor zwart is. In een oorlog is dat niet anders. Niet in elk Duuts uniform zat een rotmof. Maor meestal was d’r gin tied umd at uut te zuuken. Ut was schieten of jij wiern zelf eschotten. Gewone jongens die kammereude hadden kunnen worden schotten mekare dood. Kanonnenvoer dat wazzen ze, die saldaoten. En rekken maor dat een hoop echte rotmoffen bunt ontkommen, zo is ut altied ewest in een oorlog”.



Kaart feb1950 foto V2         1950, Ansichtkaart van Kurort Rathen in het Elbedal, met Bastei en Bastei-hotel.

 

Mijn moeder had ook goede herinneringen aan Martin. Ze was destijds nog verloofd met mijn vader, het was wachten op de bevrijding om te gaan trouwen. Ze was toen al wel veel bij ons in Halle om haar toekomstige schoonmoeder, Aaltjente helpen. Hulp die zeer welkom was want Aaltjen had destijd ook al veel problemen met gewrichtsreuma, met name in haar handen. Martin verwijst in zijn brief daar ook naar. Als moeder ’s avond weer naar Heelweg wilde fietsen stond Martin er op om eerst nog pap voor te haar te koken. “Bald is der Krieg vorbei” (de oorlog is gauw voorbij), zei hij dan. En dan moest moeder sterk zijn om het vele werk op onze boerderij aan te kunnen. Soms had Martin zo veel pap gekookt dat moeder het amper op kon. “Maor Martin zat daor zo gelukkig bi’j te kieken dat ik ut ok niet kon laoten staon”, vertelde moeder. Moeder vond soms in haar fietstas ook nog wat lekkers, dingen die ongetwijfeld uit de Duitse voorraden kwamen en hier allang niet meer te koop waren. Als moeder hem dan daar de volgende keer voor bedankte brabbelde hij in half Nederlands en met een brede grijns op zijn gezicht: “lekker essen, Johannis niks seggen” En daarbij doelde hij op haar verloofde, mijn vader Johan.

Vele jaren later heb ik het met moeder nog wel weer eens gehad over Martin en opa. Ze konden inderdaad soms uren met elkaar zitten praten vertelde moeder, maar zei ze lachend ” het tempo van die gesprekken lag niet zo erg hoog, Martin sprak geen Nederlands en opa maar een beetje Duits. Het was soms vermakelijk om die twee bezig te zien en te horen”. Ook met opa heb ik het later wel eens over die gesprekken gehad. Veel kwam ik niet te weten. Martin was pas laat in de oorlog opgeroepen als soldaat omdat hij al ouder was.En door zijn taak als kok had Martin gelukkig nooit mee hoeven te vechten. Maar hij was wel in Rusland en elders in het oosten geweest. “Vreselijke dingen hef hi’jdaor ezien, hi’j schamen zich dat hi’j Duutser was”, meer wilde opa er niet over kwijt.

Billig
Vroeger hadden de meest mensen voor hun boodschappen vaste adressen. Bij ons was dat ook zo. Voor de kruidenierswaren gingen we de ene week naar de Sparwinkel van Jan Oosterink in Halle en de andere week naar de Vivowinkel van Hesselink in Varsseveld. Soms mocht ik mee, van die uitstapjes kan ik me weinig herinneren behalve van die ene keer met al die Duitsers. Wat een drukte in Varsseveld, allemaal auto’s met witte nummerplaten en zwarte cijfers en letters er op. “Allemaol Duutsers” zei mijn vader “ze zult wel een feestdag hebben daor in Duutsland en now kom ze hier hen. In Duutsland schien de klere völle duurder te weazen en now kom ze allemaol noar Duthler want Duthler is goedkoop, billig zek ze daor”. Rond de kerk stond het verkeer soms stil. De veldwachter liep er tussen en stuurde de Duitse auto’s de zijstraten in om te parkeren. Ik keek mijn ogen uit en begreep er niets van. Hoe durfden de Duitsers eigenlijk hier te komen? Zij die zoveel ellende hier hadden veroorzaakt. Wat waren die lui brutaal. En dan die winkeliers in Varsseveld, gewoon niks verkopen aan die moffen, was dat niet veel beter? Blijkbaar was ik niet de enige die zo dacht. Hesselink was toen nog geen zelfbedieningswinkel, iedereen moest op zijn beurt wachten voor de grote toonbank en dus was er volopgelegenheid om over die Duitsers te praten. Door het grote raam aan de kant van het Kerkplein was de drukte goed te zien. Sommige mensen dachten zoals ik en vonden het maar niks. “Toen heb de Tommies ze hier weg ejog en now loop ze ons weer veur de veute”. Anderen vonden het prima, “now mot ze in elk geval betalen veur wat ze met nemt, toen schot dat d’r nog wel us bi’j in”. Er waren ook kinderen bij van mij leeftijd. Er was eigenlijk niets te zien aan hen, misschien iets andere kleren en natuurlijk praatten ze Duits maar dat kon ik niet horen door de winkelruit. Hoe zou het later met hun gaan, zou ik vrienden met hun kunnen worden, zoals Martin en opa,of zouden zij ook rotmoffen worden?



DuthlerDe Boterstraat (gezien vanaf het Kerkplein) in Varsseveld vol met Duitse auto's. Links de feestzaal van Cafe Schuurman, nu parkeerplaats. Dan de oude winkel van Duthler. Op die plek is nu ook een parkeerplaats, de nieuwe winkel van Dithler staat meer naar achteren. Daarachter de kantoren van de in 2012 gesloten 'botterfabriek'. Rechts is nog iets te zien van de tuinmuur en de gebouwen van het inmiddels ook al gesloten gemeentehuis. (Foto: Gerard Bruil - Varsseveld)

 

Äöver de gäöt
In de jaren daarna verliep mijn kennismaking met Duitsland en Duitsers op een manier die veel Achterhoekers wel zullen herkennen. Toen we een auto hadden gingen we af en toe de grens over. In ’s Heerenberg gingen we, zoals ze daar zeggen ”äöver de gäöt” naar de Elterberg en de grote Rijnbrug van Emmerich. En natuurlijk boodschappen doen in Bocholt, bij Boni-Center en Karstadt. Destijds was het voor ons “billig” want onze Gulden was meer waard dan de Deutsche Mark. En onze eerste buitenlandse vakantiebestemming was de Moezel. Het zal veel lezers nog wel bekend voorkomen. Mijn ouders vonden een uitstapje over de grens wel interessant en leuk, maar opa niet. Hij was in het verleden al wel een paar keer met een dagtocht van de buurtvereniging in Duitsland geweest maar later met onze eigen auto ging hij niet mee. Hij zei dan: “ik heb in mien leaven al genog Duutsers ezien…” Het was duidelijk, zolang opa niet wist wie en hoe een Duitser was werd die persoon met veel argwaan bekeken. Opa stond niet alleen in die opvatting, heel veel mensen die de oorlog hadden meegemaakt reageerden zo. Argwaan, afkeuring of nog erger, soms openlijk, soms in bedekte termen. Zoals in een reportage die het hiervoor al genoemde weekblad De Spiegel omstreeks 1950 maakte over het Roergebied. … De grootste nood in Duitschland en in het bijzonder in het Roergebied is de geestelijke nood. Deze menschen zijn als een vat zonder inhoud. Zij hadden allen (natuurlijk is thans niemand dien men spreekt Nazi geweest!) hun stille hoop gevestigd op de grootschheid en rijkdom van het Derde Rijk. Nu dat in puin is gebombardeerd, weten ze niet meer waarvoor ze zullen leven…….

Voor opa was het ook duidelijk dat lang niet iedereen zijn houding ten opzichte van een Duitse soldaat zou begrijpen. Voor zover ik weet heeft hij buiten de familiekring nooit iemand iets verteld over Martin en de brief.

Eind jaren zeventig kreeg ik ook zakelijk met Duitsers van doen. In eerst instantie ging het vooral om bedrijven in Hamburg en het Zuid-Duitse Bayreuth. Ik was meestal één van de jongste deelnemers aan die besprekingen. De meeste betrokken hadden zelf de oorlog nog mee gemaakt. Af en toe kwam de oorlog wel eens ter sprake. Een van hen, een echte Hamburger had de vuurstorm in Hamburg overleefd. Ik had er nooit van gehoord, het bleek een speciaal soort bombardement geweest te zijn dat er op gericht was om enorme branden te veroorzaken. Meer dan 20.000 mensen in Hamburg waren daarbij omgekomen. Een ander was als Duitse soldaat bijna vijf jaar krijgsgevangene geweest in Siberië. En in Bayreuth bleek bijna iedereen van het bedrijf waar we zaken mee deden afkomstig te zijn uit Oost-Pruisen. Na de oorlog hadden de Russen al hun bezittingen in beslag genomen en waren die mensen verdreven naar het westen en in Bayreuth terecht gekomen. Daar hadden ze weer met lege handen moeten beginnen. Bijzondere verhalen hoorde ik daar. Misschien ga ik u de komende jaren er nog wel meer over vertellen. Voor nu laat ik het hierbij, want ik wil weer met u terug naar Martin.

Berlijn
In de zomer van 1986 was ik gedurende een aantal maanden betrokken bij het ontwerp van een nieuwe fabriek in Berlin. Om de paar weken was ik wel één of enkele dagen in Berlijn. Berlijn, hoe was dat ook al weer? Tegenwoordig kijken we even op internet maar in 1986 was je aangewezen op een bibliotheek, in Doetinchem bleek genoeg te vinden. Al voor dat er een einde kwam aan de oorlog in mei 1945 was het voor de Amerikanen, de Britten en de Russen duidelijk dat het na deze oorlog anders zou moeten dan na de Eerste Wereldoorlog. De extreme voorwaarden die toen waren opgelegd aan de Duitsers hadden helaas een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontstaan van de Tweede Wereldoorlog. Daarom moest het nu anders. Onderdeel van het nieuwe plan was het verdelen van Duitsland in vier sectoren. Dat zou een Russische- een Amerikaanse- een Britse- en een Franse sector moeten worden. De Duitse hoofdstad Berlijn lag in die plannen midden in de Russische sector en dat lag gevoelig. Want Berlijn was de grootse oorlogsbuit en daarom werd Berlijn ook nog weer verdeeld in vier sectoren. Het gevolg was dat de Amerikaanse-, Britse- en Franse sectoren in Berlijn alleen Russich gebied bereikbaar waren. En dat gaf al gauw spanningen. Tijdens de oorlog hadden de grote mogendheden een gemeenschappelijk vijand in de vorm van Duitsland maar toen die vijand was verdwenen ontstonden tegenstellingen. De Fransen, Britten en Amerikanen gingen steeds meer samenwerken, de Russen zetten een afwijkende politieke lijn uit.


De spanningen liepen zo hoog op dat in juni 1948 de Russen de toegangswegen, behalve via de lucht naar Berlijn afsloten in de hoop dat de andere mogendheden Berlijn zouden opgeven zodat het alsnog onderdeel zou worden van de Russische sector. De westelijke geallieerden reageerden daarop door een luchtbrug in te stellen. Alle goederen die de stad nodig had werden met vliegtuigen aangevoerd. Bijna een jaar zou die blokkade duren, toen gaven de Russen het op. Maar de spanningen bleven.

In 1949 werd tevens de Bondsrepubliek Duitsland opgericht, bestaande uit de sectoren van de Fransen, Britten en de Amerikanen. Intussen werd de Sovjetsector door de Russen omgevormd tot de Duitse Democratische Republiek (DDR) met een communistische regering en Oost-Berlijn werd, tegen de gemaakte afspraken in, hoofdstad van de DDR. De ontwikkelingen in de DDR waren voor steeds meer DDR-burgers aanleiding om te verhuizen naar het westen. Meer dan 2,5 miljoen trokken tussen 1949 en 1961 naar het westen. In de zomer van 1961 waren er dat alleen al in Berlijn meer dan 50.000. Om die vluchtelingenstroom tegen te houden besloot de DDR in 1961 West-Berlijn af te sluiten. In de nacht van 13 augustus 1961 werd een grens opgetrokken rondom West-Berlijn. Al snel werden deze prikkeldraadversperringen vervangen door een muur. En voor die muur kwam op de meeste plaatsen de “Todesstreifen” de strook van de dood. Een zandvlakte die op veel plaatsen 100 meter breed was. Een op die vlakte allerlei obstakels. Wachttorens met zwaarbewapenden soldaten en honden, mijnvelden, prikkeldraad, automatisch wapens en nog meer. Iedereen die probeerde vanuit Oost-Berlijn naar West-Berlijn te vluchten, werd neergeschoten. Waarschijnlijk zijn bijna 150 mensen op deze Tofesstreifen gedood.

Dat was de situatie die ik in 1986 aantrof. Niemand had toen kunnen voorspellen dat ruim drie jaar later de muur zou verdwijnen. In 1989 werd de ontevredenheid in de DDR zo groot werd, dat het regime er geen grip meer op had. En op 9 november 1989 werd de muur door demonstranten langzaam afgebroken. Zonder geweld werd de grens tussen Oost- en West-Berlijn na jaren van scheiding weer geopend. Op 3 oktober 1990 werd Duitsland officieel herenigd en werd Berlijn ook weer de hoofdstad van Duitsland.

Terug naar 1986, de ligging van West-Berlijn als een eiland in de DDR had ook gevolgen voor de bereikbaarheid. Met de auto mochten slechts enkele autowegen worden gebruikt. En ook in de lucht waren er beperkingen. Alleen de geallieerden mochten naar West-Berlijn vliegen. En over Oost-Duitsland mocht uitsluitend via drie routes worden gevlogen. Het gevolg was dat je vanaf vliegveld Dusseldorp eerst richting Hannover vloog en dan leek het of je ging landen. Veelal wordt in het westen op een hoogte van ongeveer tien kilometer gevlogen maar boven de DDR mocht niet hoger dan drie en een halve kilometer worden vlogen. En dat had een zeer prettig bijverschijnsel, bij helder weer had je een schitterend uitzicht over Oost-Duitsland. Van boven zag het er zo vredig uit dat je niet kon voorstellen dat daar een opgesloten volk leefde. Dat werd anders als je Berlijn naderde. De muur en de Todesstreifen rond de stad waren goed te zien. En in het donker was het helemaal bijzonder, West-Berlijn badend in een zee van licht met veel gekleurde reclameverlichting, Oost-Berlijn een stuk minder verlichting en nauwelijks reclame. En dan rond West-Berlijn de met felle schijnwerpers verlichte Todesstreifen. En buiten die scherp afgetekende oase van licht was het donker. Vliegend boven de DDR gingen mijn gedachten weer naar Martin, zou hij hier beneden ergens wonen? Erg waarschijnlijk was dat niet, want hij woonde volgens de verhalen “wied weg, an de ander kante van Duutsland”. Achter Berlijn lag ook nog een groot stuk Duitsland, misschien was het daar. Maar misschien woonde Martin helemaal niet meer in de DDR en was hij ook gevlucht en woonde hij elders in Duitsland of misschien wel in West-Berlijn. Zou het mogelijk zijn contact met hem te krijgen? Een van mijn gesprekspartners in Berlijn was een vrouw die al voordat de muur in 1961 was gebouwd naar het westen was gevlucht.
Haar advies was om gewoon een brief te sturen naar dat oude adres van Martin. Maar zei ze: “wees voorzichtig met wat je er in zet, in de DDR heeft alles ogen en oren”.

Kurort Rathen
Het werd niet 1986 maar 1989 voor ik een brief naar Martin kon sturen. De brief van Martin was namelijk zoekgeraakt bij ons thuis, in 1989 vond ik hem bij toeval terug. Eerst maar weer naar de bibliotheek en nu was er meer te vinden. Het bleek dat Rathen inderdaad in de DDR lag, aan de Elbe tussen Dresden en de Tsjechische grens in een landschappelijk erg mooi en daardoor ook erg toeristisch gebied, de Sächsische Schweiz. Zo min mogelijk er in zetten, had mijn collega in Berlijn gezegd. En dus kwam er in mijn brief niet veel meer dan dat ik op zoek was naar Martin Jänichen die tijdens de Tweede wereldoorlog bij mijn grootouders en ouders was geweest. Omstreeks september 1989 ging de brief op de bus en begon het wachten.

In de weken daarna begon het in Oost-Europa steeds meer te rommelen, ook in de DDR. De onvrede had tot gevolg dat op 9 november 1989 de Muur door demonstranten langzaam werd afgebroken. Zonder geweld werd de grens tussen Oost- en West-Berlijn na jaren van scheiding weer geopend. Heel wat uren heb ik in die tijd doorgebracht voor de televisie. Fascinerend om te zien wat daar gebeurde. Wat zou de val van de Muur voor mijn brief betekenen? Zou de brief al bij Martin zijn? Of zouden de postbeambten na de val van de muur drukker zijn met hun eigen toekomst dan met het uitzoeken wie en waar Martin was? Eigenlijk had ik me er al bij neergelegd dat ik niets meer zou horen. 

Tot mijn grote vreugde maar ook een beetje tot mijn verbazing kwam eind november 1989 een brief. Geschreven op de achterkant van twee ansichtkaarten die bijna het zelfde plaatje lieten zien als in 1950. Geen brief van Martin maar van mensen die hen heel goed hadden gekend, Dieter Schramm en zijn gezin. Martin was in 1981 overleden, hij was altijd bevriend geweest met de familie Schramm. Het huis in Rathen bestond uit twee delen. In het ene deel woonde Dieter Schramm met zijn gezin. In het andere deel had Martin gewoond tot zijn overlijden. Dat deel was nu ook van de familie Schrammen werd bewoond door hun dochter Heike met haar man en kind.

Tot mijn grote vreugde maar ook tot mijn verbazing kwam eind november 1989 een brief. Geschreven op de achterkant van twee ansichtkaarten die bijna het zelfde plaatje lieten zien als in 1950. Geen brief van Martin maar van mensen die hen heel goed hadden gekend, Dieter Schramm en zijn gezin. Martin was in 1981 overleden, hij was altijd bevriend geweest met de familie Schramm. Het huis in Rathen bestond uit twee delen. In het ene deel woonde Dieter Schramm met zijn gezin. In het andere deel had Martin gewoond tot zijn overlijden. Dat deel was nu ook van de familie Schramm en werd bewoond door hun dochter Heike met haar man en kind.

Martin was nooit getrouwd en had zijn hele leven in de horeca in Rathen gewerkt. Helaas had de familie Schramm geen foto’s van hem. In de brief ging het verder nog over Kurorth Rathen en over hoe mooi de omgeving, de Sächsische Schweiz was. Opvallend was dat er met geen woord werd gerept, waarschijnlijk uit angst, over de nieuwe politieke situatie in de DDR.

Tot ergens in de zomer van 1990 bleven we corresponderen. Toen zakte het enthousiasmeaan beide kanten langzaam weg. De familie Schramm was druk met de gevolgen van de “Wende” zoals men het verdwijnen van de DDR daar noemt. Maar ook voor mij was het nieuwtje er een beetje af. Het was leuk om contact te hebben met mensen in de DDR maar eigenlijk ging het maar om één ding, Martin. En Martin was er niet meer. En zo werden de papieren van en over Martin weer weggeborgen.

Meer dan twintig jaren bleven de spulletjes in de kast tot de gebeurtenissen in Vorden me weer aan het denken zetten over goede en slechte Duitsers. Terwijl ik de ontwikkelingen in Vorden via internet probeerde te volgen besloot ik ook eens te kijken naar wat er tegenwoordig over Kurort Rathen op internet is te vinden. En dat bleek heel veel te zijn.

Tussen Dresden en de Tsjechische grens ligt een landschappelijk zeer mooi en bijzonder landschap. Eigenlijk heet het het Elbsandsteingebirge maar het is veel bekender onder de naam die dichters er in het verleden aan hebben gegeven, Sächsische Schweiz, het Zwitserland van Sachsen. 

In één van de vele beschrijvingen wordt het zo uitgelegd: … in tegenstelling tot het echte Zwitserland waar de bergen door plooiing omhoog gedrukt zijn, is het reliëf in de Sächsische Schweiz ontstaan door insnijding van beken en rivieren in een vlak plateau. Soms zijn machtige tafelbergen, restanten van het plateau, als onneembare vestingen blijven staan. Even verderop hebben verwering en erosie ware rotslabyrinten geschapen: diep kloven, zandstenen pilaren, loodrechte torens en kantelen. En als een slang slingert de waterloop van de Elbe zich er midden doorheen.. Als hoogtepunt van al dat moois wordt steeds weer de Bastei genoemd, die wordt omschreven als: … dé attractie van het gebergte, een indrukwekkend rotsensemble dat nergens anders in Europa voorkomt. Indrukwekkende steile rotsen die honderden meters hoog zijn, met magnifieke uitzichten… Aan de voet van die Bastei, doorsneden door de Elbe ligt een klein schilderachtig dorpje, Kurort Rathen, het dorpje van Martin. Kurort Rathen is nog meer dan vroeger een echt toeristendorp, dat blijkt uit enkele cijfers. In 1950, het jaar dat Martin zijn brief schreef naar ons woonden er nog ongeveer 1000 mensen in het dorp. Nu zijn dat er nog 400, maar er zijn wel meer dan 800 bedden in hotels, pensions en vakantiewoningen. Op internet zag ik tussen de vele foto’s van overnachtingsmogelijkheden tot mijn verbazing een foto van een huis dat mij bekend voorkwam.Toen ik de map met brieven en foto’s van de familie Schramm uit 1989 er bij pakte werd duidelijk waarom ik dat gevoel van herkenning had. Het is het huis waar ooit Martin en de familie Schramm woonde. Heike Rothe, de dochter van Dieter Schramm en zijn vrouw, verhuurt dit huis tegenwoordig als vakantiewoning!

 

Website met huis Martin
Een toeristische website met de vakantiewoning van Heike Rothe, het voormalige huis van Martin Jänichen.

Misschien gaan we de komende jaren een keer naar Dresden en de Sächsische Schweiz. Uiteraard gaan we dan naar Kurort Rathen. Contact met Heike Rothe, dat moet lukken. Of haar ouders nog leven? Of er nog interesse is in ons verhaal? Het is afwachten. Op één voor mij belangrijke vraag hoop ik in elk geval antwoord te krijgen. Is het graf van Martin er nog? Als dat er nog is wil ik er naar toe. Om een bloemetje te leggen, een bloemetje op het graf van een Duitse soldaat.

Vorden
Het zal u nu wel duidelijk zijn waarom ik op 4 mei 2012 met zoveel interesse de gebeurtenissen in Vorden heb gevolgd. Ik kan ze begrijpen, al die mensen. De mensen die zoveel hebben meegemaakt dat voor hen Duitsers rotmoffen zijn. Maar ik kan ook de mensen begrijpen voor wie duidelijk is geworden dat, zoals opa het uitlegde: “niet in elk Duuts uniform een rotmof zat….


 

Naschrift, juli 2019
Na mijn publicatie in 2013 kreeg ik een aantal reacties van mensen met soortgelijke, positieve ervaringen met Duitse soldaten. Zo was er een mevrouw die mij vertelde dat ze zich kon herinneren dat ze als klein meisje altijd op de knie wilde zitten van bij hen ingekwartierde Duitse soldaat. Na de oorlog was die soldaat met zijn vrouw bij hen op bezoek geweest. Hij werkte in de Neurenbergse speelgoedindustrieen had prachtig speelgoed voor haar meegebracht. Dat er niet werd gepraat over positieve ervaringen met Duitsers bleek voor de mensen die reageerden op mijn artikel ook heel herkenbaar.

In juni 2019 zijn mijn vrouw en ik op vakantie geweest in de Sächsische Schweiz. Inderdaad een prachtig vakantiegebied met veel bezienswaardigheden. Maar het meest bijzondere was toch wel onze ontmoeting met de familie Schramm. Onaangekondigd stonden we op de stoep van het huis waar ooit ook 'onze' soldaat Martin woonde. Dieter Schramm en zijn vrouw Elfriede zijn inmiddels 85 jaar. Ons enige contact met hen was de briefwisseling in 1989 maar het voelde alsof we bij vrienden op bezoek waren. Martin in 1981 overleden en zijn graf is er niet meer. En dus kwam er ook geen bloemetje op zijn graf. Maar door het bezoek zijn de herinneringen aan de man die liet zien dat niet elke Duitser een rotmof was alleen maar versterkt.

 Het huis van de familie Schramm tijdens onze vakantie in juni 2019. Het rechtergedeelte was van Martin Jänichen tot zijn dood in 1981.

  TEST pano 2 kopie

 Kurort Rathen in 2019.