Bron:
 
Artikel door: G.J. van Roekel

 

Tijdens de derde en ijstijd is het Achterhoekse landschap gevormd tot een morenelandschap, een zwak golvend landschap met beekjes en riviertjes. In de zogenaamde Weichsel ijstijd ontstond er een toendra vegetatie. Van de voorkomende dieren dieren als de mammoet, de wolharige neushoorn het reuzenhert zijn talrijke beenderen in de Achterhoek gevonden. Na klimaatsverandering werd het warmer en droger in deze streken en het landschap word bedekt onder een zandlaag, dekzand genaamd, aangevoerd door geweldige zandstormen. Soms heel dik, maar op andere plaatsen erg dun

In de prehistorie was de Achterhoek een wild en onherbergzaam gebied, spaarzaam bewoond door de Germaanse stam der Chamaven. Het waren mensen, die leefden van jacht en visserij. Ze brachten kleine stukjes van de wildernis in cultuur. Op de zo ontstane akkertjes werd de landbouw beoefend. De Chamaven waren, evenals andere Germaanse stammen, Wodan en Donar aanbidders. Op heilige plaatsen, midden in de bossen, hielden ze hun offerfeesten en verbrandden ze hun doden. In het Galgengoor tussen Lochum en Vorden is zo'n offerplaats gevonden. Daar zijn enkele urnen met as gevonden.
De Achterhoek bestond in die oude tijd uit brede moerassen, begroeid met struikgewas langs de IJssel. Verder zijn er enkele hoger gelegen delen, zoals bij Aalten, Neede en Lochem en niet te vergeten  de 'hoogvlakte' waarop Hengelo en Zelhem liggen. De riviertjes stromen er van oost naar west. Ze krijgen hun water vooral uit het aangrenzende Duitse land, dat aanmerkelijk hoger ligt dan de Achterhoek. In de regenrijke perioden van het jaar stonden, mede door de gebrekkige afvoer, grote delen onder water. Dat water kon zeer moeilijk afvloeien uit de komvormige laagten. Daardoor ontstonden er uitgestrekte moerassen en veengebieden. Voor mensen, die volledig in natuurstaat leven, waren er geen mogelijkheden om verbeteringen in de waterstaatkundige toestand aan te brengen en dus bleef er weinig plaats over dat geschikt was voor menselijk bewoning.

Van zo weinig betekenis was deze streek, dat de Romeinen er geen of weinig interesse voor toonden. Restanten, afkomstig van de Romeinen zijn hier niet gevonden, wel enkele resten, die duidden op menselijke bewoning in de prehistorie (Drempt, Lievelde, Wolversveen en Zelhem). Ook de grote volksverhuizing heeft hier geen grote verschuivingen teweeg gebracht. In 500 na Chr. wonen Friezen, Franken en Saksen in ons land. De Saksen zijn afkomstig uit Noord Duitsland. Ze hebben zich vooral in Oost-Nederland gevestigd of zij er doorgetrokken. De Achterhoek en Twente zouden typische Saksische gebieden zijn met Saksische boerderijen, volksaard en taal.

De geschiedenis begint duidelijke vormen aan te nemen in de dagen van Karel de Grote, koning en sinds het jaar 800 na Chr. keizer der Franken. Deze wereldrijkbouwer heeft grote moeite gehad de steeds weer uit Noord-Duitsland opdringende Saksen te bedwingen. Eerst in 779 na Chr., tijdens de slag bij Bocholt, werden ze verslagen en hun hertog Wittekind moest zich onderwerpen aan Karel de Grote. Dit had voor de Achterhoek grote gevolgen. Naar het voorbeeld van de Romeinen stichtte Karel overal in de veroverde gebieden koningshoven. Ook in de buurt van Zelhem werd een dergelijke hof of villa gesticht. We moeten hierbij denken aan een grote hoeve onder leiding van een Frankische hofmeier of villacus, die verantwoording schuldig was aan Karel. De bestaande boerderijen werden schatplichtig aan de Frankische hof. We moeten wel denken aan een economische eenheid, als we denken aan een dergelijke hof, al zullen er ook wel militairen gelegerd zijn geweest in de villa's.

Veel belangrijker evenwel was, dat nu de Evangeliepredikers toegang kregen tot deze streken. Karel heeft de zendelingen zeer gesteund en achter de prediker stond dreigend het zwaard van de koning. Niet alleen werd een koningshof gesticht, maar er verrees ook een Christelijke kapel in Zelhem. Een kerkje van 4 bij 6 meter gefundeerd op oerblokken met wanden van hout en een eenvoudig strodak. Er was plaats voor 40 mensen in de kapel. Stichter van dit eenvoudige kerkje was de vurige en zeer ijverige prediker Ludger, een zendeling van Friese afkomst, die het evangelie gebracht heeft in het land der Saksen. (lees ook Lambertikerk) In 2009 is het artikel Ludger, zendeling van de Saksen en Friezen door Job de Gelder in de Kronijck verschenen. Klik hier op het hele artikel te lezen.

De plaats, waar het kapelletje is gebouwd, werd blijkens een schenkingsoorkonde Salehem genoemd. Het zou betekenen: huis, woning of plaats, waar men zich thuis voelt. (Sele of Sale is woning; hem of heim betekent plaats of oord, waar men thuis is.

Het dorpje zal vermoedelijk bestaan hebben uit drie boerderijen die aan een brink lagen, behalve voor woonruimte waren er ook op andere plaatsen stukken gerooid voor de aanleg van akkers. Bovendien moeten er meerdere plekken in de omgeving zijn geweest waar boerderijen (het Soerland) stonden. Op de brink was plaats voor spiekers, schuurtjes met een verhoogd vloerniveau die bedoeld waren voor de opslag van landbouwproducten. De brink bood ook ruimte voor ambachtelijke activiteiten. Er stonden enkele uitgegraven plaggenhutten, de zogenaamde hutkommen. Door een kuil uit te graven en de wanden te voorzien van planken en er vervolgens  een afdak boven te plaatsen ontstond een ruimte die uitermate geschikt was voor bewoning, opslagdoeleinden en voor het verrichten van allerlei activiteiten. We kunnen denken aan het spinnen van wol en het weven van kleding. Het huisraad bestond uit met de hand vervaardigde potten. Hierin werd gekookt, er werd voedsel in bewaard en het diende vaak ook als tafelservies. Waarschijnlijk was er ook veel houten serviesgoed in gebruik. Het een en ander is opgegraven uit deze periode, maar veelal was het niet kompleet en er zijn te weinig materiële zaken gevonden om een kompleet beeld uit die tijd krijgen.

Op 28 september 1255 koopt Otto II de jurisdictie over Hengelo, Zelhem en Gooi.

Tussen 1450 en 1500 kreeg de kerk z'n tegenwoordige vorm. Ze is gewijd aan St. Lambertus, bisschop van Maastricht ten tijde van Ludger. Ludger zelf werd door keizer Karel aangesteld tot bisschop van het nieuwe bisdom Munster. Ludger had in zijn leven een grote wens en dat was de stichting van een kloosterschool, waar geestelijken opgeleid konden worden, die hij  dringend nodig had in zijn nieuwe bisdom. Met behulp van de keizer stichtte hij een klooster in Werden aan de Roer. Keizer Karel begiftigde het klooster met vele goederen o.a. de Hof te Zelhem. Nu moest de hofmeier voortaan verantwoording afleggen aan de abt van het klooster Werden. Eén of tweemaal per jaar kwamen nu de abt en de proost van de abdij op bezoek om de cijnzen in ontvangst te nemen. De onderhorigen van de hof te Zelhem leverden waarschijnlijk geld en goederen. Er moesten o.a. 32 potten honing geleverd worden. Kennelijk was er dus veel heide met bijenhouderij. De hofmeier moest zorgen voor onderdak en voedsel voor de geestelijke heren. Op hun rondreis bezochten ze nl. niet alleen het Hof te Zelhem, maar ook andere Hoven. Er was zelfs sprake van  een postweg van Werden over Schirmbeck en Rhede naar Zelhem, waarlangs  de heren reisden en waarlangs de goederen vervoerd werden. Bovengenoemde plaatsen lagen ongeveer een dagreis uit elkaar en er waren evenals in Zelhem koningshoven. Na 1341 worden geen goederen meer geleverd. Geen honing of rogge b.v. maar de schatplichtige boeren moeten voortaan een bepaald bedrag in geld betalen. Dat varieerde voor de Hof van Zelhem van 4 cent tot 4, 86 gulden. Dat zijn de zgn. thins of honinggelden. (lees ook Logement en stalhouderij Berendsen).

Rampen en onheilen zijn de Achterhoek niet bespaard gebleven in de loop der tijden. De Graafschap is eeuwenlang een soort buffer geweest tussen de rijke Nederlanden en Pruisen. Zo werd in 1572 de kerk van Zelhem en een deel van het dorp door plunderende troepen van graaf Willem van de Berg in brand gestoken. Veel heeft het eenvoudige volk geleden in de dagen van de Franse overheersing. Eerst werd de streek bijkans leeggeplunderd door de Fransen, na 1813 werd er evenveel geroofd en geplunderd door de bevrijders (Hannoveranen en Kozakken).

We kunnen ons voorstellen, dat mensen zich vroeger vestigden rondom de Kapel, en later om de Kerk. Dat er hoeven werden gebouwd en land werd ontgonnen. Veel van de oude hoeven dateren uit de dertiende en veertiende eeuw. De gemeente Zelhem, waarvan de grenzen precies overeenkomen met de oude kerspelgrenzen uit de dagen van Ludger, is ongeveer 8100 ha groot. In 1829 waren er ruim 2900 inwoners. Een eeuw later waren het er bijna 5800.
Eind vorige eeuw woonden er weinig mensen in het dorp. Er waren toen 175 huisnummers. In de 40 jaar daarna liep het aantal nummers op van respectievelijk 175 tot 211, 274 en 328 in 1940. Na de tweede wereldoorlog werden er meerdere nieuwe woonwijken bijgebouwd en werd de nummering per straat ingevoerd.