Het Oliekruikje
-----------------------

door D. Chemmer

 

Herfst 1944.

De peppels waren al kaal. Andere bomen stonden nog in gekleurd blad. Tamelijk veel wind, dorre blaadjes schoven snel langs de grond als wegschietende veldmuizen. Zo reed ik op m'n fiets, nogal hobbelig en tegen de wind in. Hobbelig, omdat de voorband massief was, blokjes autoband met ijzerdraad aan elkaar geregen. Ik was op zoek naar wat extra eten, richting Yzevoorde.

Zo doortrappend, met de wind om m'n oren, vlogen m'n gedachten naar een verhaal dat ik als kind had gehoord. Over de profeet Elia. Er was hongersnood. Elia, mager, uitgeput, klopte aan bij een huisje, waar een weduwe bleek te wonen met haar enig kind, een jongen. Hij groette haar en vroeg of zij iets voor hem te eten had. Zij antwoorde: Ik heb nog een restje meel en een schuitje olie. Als ik dat opmaak is alles op en moet ik met mijn  kind van honger sterven. Maar omdat gast vrijheid heel hoog in het vaandel staat bij oosterse volken, bakte zij toch van haar  laatste restje olie en meel een koek voor Elia. En toen gebeurde er een wonder: het meel raakte niet op en het kruikje werd niet leeg.

Dat is toch schitterend, dacht ik doortrappend, ik wou dat  ik z'n kruikje olie had, dat niet opraakte. En met die gedachte zit je dan zo'n beetje te jongleren en ineens (m'n gedachten naar boven richtend) vroeg ik: Vader, wilt u mij helpen, dat ik vind wat Annie en de kinderen nodig hebben?

Inmiddels was ik in Yzevoorde. Daar stond een man midden op de weg. Ik kende hem wel. Kemper de molenaar en brandstoffenhandelaar. We groeten elkaar en hij vroeg: Wat voert jou zo hier?" Ik zei: Ik zoek bruine bonen en zo. Ken je niet iemand die bonen verbouwd heeft? Kemper keek eens nadenkend rond en  zei: Ik zou het niet weten. Heb je ergens gebrek aan? Ik knikte van ja. Kom maar es mee. In de winkel verdween hij door een luik in de vloer, zonder iets te zeggen. Even later kwam hij naar boven en duwde me een grote papieren zak in de hand vol zelfgeplette havermout. Hier, heb je daar wat aan? Ik was er uitbundig blij mee. Kemper merkte dat wel, hij lachte, dook opnieuw de kelder in en kwam even later terug met een fles in de rechterhand, terwijl hij met z'n linkermouw het etiket liep schoon te wrijven. Slaolie. Neem die ook maar mee, zei hij, terwijl hij me de fles in de hand duwde. Maar dat kan ik nooit betalen, riep ik. Hij keek me verwonderd aan. Waarom niet? Voor een fles olie betalen ze wel een 300 gulden riep ik. Laat es kijken wat-ie kost, zei Kemper. Hier staat het 1,25 gulden geloof ik. Nou, dat is toch niet zo duur? Ik was er een beetje ondersteboven van, want een fles slaolie, tegen het eind van het jaar 1944, betekende veel, heel veel. Met een gelukkig hart nam ik de fles aan, betaalde, bedankte en bedankte weer en wilde wegfietsen. Toen kwam de oude molenaar nog even op mij af en zei: Wees er maar zuinig op. Als hij leeg is, kom je terug, krijg je van mij een nieuwe!

Naar huis terug fietsend schoot m'n hart vol vreugde, want ik dacht weer aan Elia en de weduwe en het oliekruikje dat niet leeg werd. En aan de laatste woorden van Kemper.